Circulaire 2022/C/99 betreffende het koninklijk besluit nr. 56 van 10.04.2022 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf en aan …

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde publiceerde op 28/09/2022 de Circulaire 2022/C/99.

Circulaire 2022/C/99 betreffende het koninklijk besluit nr. 56 van 10.04.2022 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf en aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen en het koninklijk besluit van 10.04.2022 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 31 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde

Eerste commentaar met betrekking tot het koninklijk besluit nr. 56 van 10.04.2022 en het koninklijk besluit van 10.04.2022 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 31 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 19.04.2022).


Inhoudstafel

1. Inleiding

1.1. Het koninklijk besluit nr. 56 van 10.04.2022

1.2. Het koninklijk besluit van 10.04.2022 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 31

2. Koninklijk besluit nr. 56 van 10.04.2022 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf en aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen

2.1. Algemene bepalingen

2.1.1. Reglementaire bepalingen

2.1.2. Commentaar

2.2. Teruggaaf inzake btw aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf

2.2.1. België is de lidstaat van teruggaaf (afdeling 1)

2.2.1.1. Reglementaire bepalingen

2.2.1.2. Commentaar

2.2.1.2.1. Artikelen 3 en 4

2.2.1.2.2. Artikelen 5 tot en met 9

2.2.1.2.3. Artikel 10

2.2.1.2.4. Artikelen 11 tot en met 13

2.2.1.2.5. Artikelen 14 tot en met 19

2.2.1.2.6. Artikelen 20 en 21

2.2.2. België is de lidstaat van vestiging (afdeling 2)

2.2.2.1. Reglementaire bepalingen

2.2.2.2. Commentaar

2.3. Teruggaaf inzake btw aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen

2.3.1. Reglementaire bepalingen

2.3.2. Commentaar

2.3.2.1. Artikelen 28 en 29

2.3.2.2. Artikelen 30 tot en met 33

2.3.2.3. Artikel 34

2.3.2.4. Artikelen 35 tot en met 37

2.3.2.5. Artikelen 38 tot en met 45

2.4. Slotbepalingen

2.4.1. Reglementaire bepalingen

2.4.2. Commentaar

2.4.2.1. Artikelen 46 tot en met 48

3. Koninklijk besluit van 10.04.2022 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 31 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde

3.1. Reglementaire bepalingen

3.2. Commentaar

3.2.1. Artikel 1

3.2.2 Artikelen 2 en 3

3.2.3. Artikelen 4 en 5

3.2.4. Artikel 6

[Top]


1. Inleiding

1.1. Het koninklijk besluit nr. 56 van 10.04.2022

Het koninklijk besluit nr. 56 van 10.04.2022 (hierna: 'koninklijk besluit nr. 56') vervangt het koninklijk besluit nr. 56 van 09.12.2009 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf – Belgisch Staatsblad van 17.12.2009, ed. 2 (hierna: 'koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009'). De vervanging vloeit voort uit de nood om de bestaande procedure voor de teruggaaf inzake btw aan belastingplichtigen die niet gevestigd zijn in de gemeenschap, te moderniseren.

Op basis van artikel 170 van richtlijn 2006/112/EG van de raad van 28.11.2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: 'de btw-richtlijn') hebben niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen het recht om een verzoek tot teruggaaf in te dienen van de btw geheven op de aan hen geleverde goederen of verleende diensten.

De voorwaarden en de procedure waaronder deze belastingplichtigen dit recht kunnen uitoefenen, worden geregeld door de dertiende richtlijn 86/560/EEG van de raad van 17.11.1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen, de zogenaamde 'dertiende richtlijn'.

In tegenstelling tot de meer recentere richtlijn 2008/9/EG van de raad van 12.02.2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (hierna: 'richtlijn 2008/9/EG'), voorziet deze dertiende richtlijn slechts in een minimumharmonisering met een aantal bindende definities en principes, zoals met name het feit dat de teruggaaf niet mag worden verleend onder gunstiger voorwaarden dan die welke voor belastingplichtigen uit de gemeenschap gelden. De beleidsruimte voor de lidstaten is aldus sterk afgenomen sinds de goedkeuring en inwerkingtreding van de richtlijn 2008/9/EG, dat een volledig geharmoniseerd kader vastlegt voor de teruggaaf aan in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtigen.

Om beter tegemoet te komen aan deze juridische verplichting vervat in de dertiende richtlijn, alsook omwille van de verwachte significante toename van dergelijke verzoeken door de gevolgen van Brexit, en vanuit het streven naar een efficiëntere werking binnen de betrokken diensten, is beslist om de procedures voor de niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen gelijk te schakelen met deze voor de in een andere lidstaat dan België gevestigde belastingplichtigen, alsook om over te schakelen naar een digitale procedure.

Om deze gelijkschakeling te bewerkstelligen is het koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009 aangevuld met de nieuwe procedures van toepassing op de niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

Rekening houdend met de talrijke wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009 die de invoering van deze nieuwe bepalingen zou hebben meegebracht, werd ervoor gekozen om dat koninklijk besluit te vervangen in plaats van te wijzigen.

De noodzakelijke wijzigingen van artikel 9 van koninklijk besluit nr. 4 van 29.12.1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde (hierna: 'koninklijk besluit nr. 4') en artikel 6 van koninklijk besluit nr. 31 van 02.04.2002 met betrekking tot de toepassingsmodaliteiten van de belasting over de toegevoegde waarde ten aanzien van de handelingen verricht door niet in België gevestigde belastingplichtigen (hierna: 'koninklijk besluit nr. 31') zijn door een afzonderlijk koninklijk besluit aangebracht.

Tot slot wordt in herinnering gebracht dat de teruggaaf aan in een andere lidstaat dan in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtigen eveneens beheerst wordt door de bepalingen van hoofdstuk XII van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de raad van 07.10.2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde.

Met betrekking tot de uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden van de inzameling van de gegevens in dit koninklijk besluit betreft, kan dan ook worden verwezen naar de doeleinden vermeldt in artikel 55 van de voormelde verordening.

1.2. Het koninklijk besluit van 10.04.2022 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 31

Het koninklijk besluit van 10.04.2022 wijzigt koninklijk besluit nr. 4 en koninklijk besluit nr. 31 ten aanzien van de handelingen verricht door niet in België gevestigde belastingplichtigen.

Deze wijzigingen vloeien noodzakelijkerwijze voort uit de vervanging van koninklijk besluit nr. 56 van 09.12.2009 door het koninklijk besluit van 10.04.2022, met het oog op de modernisering van de bestaande procedure voor de teruggaaf inzake btw aan belastingplichtigen die niet gevestigd zijn in de gemeenschap.

Ze bevatten geen andere inhoudelijk nieuwe regels dan degene die al zijn opgenomen in de versie van het koninklijk besluit nr. 56 die op hetzelfde tijdstip in werking treedt dan dit koninklijk besluit. Overeenkomstig artikel 170 van richtlijn 2006/112/EG hebben niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen het recht om een verzoek tot teruggaaf in te dienen van de btw geheven op de aan hen geleverde goederen of verleende diensten.

De voorwaarden en modaliteiten waaronder deze belastingplichtigen dit recht kunnen uitoefenen, zijn vastgelegd in de dertiende richtlijn

In tegenstelling tot de recentere richtlijn 2008/9/EG, voorziet deze dertiende richtlijn slechts in een minimumharmonisering met een aantal bindende definities en principes, zoals met name het feit dat de teruggaaf niet mag worden verleend onder gunstiger voorwaarden dan die welke voor in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen gelden.

De beleidsruimte voor de lidstaten is aldus sterk afgenomen sinds de goedkeuring en inwerkingtreding van richtlijn 2008/9/EG, die een volledig geharmoniseerd kader vastlegt voor de teruggaaf aan niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtigen.

Om beter tegemoet te komen aan deze juridische verplichting vervat in de dertiende richtlijn, omwille van de verwachte significante toename van dergelijke verzoeken door de gevolgen van Brexit en vanuit het streven naar een efficiëntere werking binnen de betrokken diensten, is beslist om de procedures voor de niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen af te stemmen op die voor de in een andere lidstaat dan België gevestigde belastingplichtigen en om tegelijkertijd over te schakelen naar een digitale procedure.

Om deze afstemming te bewerkstelligen wordt het koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009 vervangen om, onder andere, de inhoud ervan aan te vullen met de nieuwe procedures van toepassing op de niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen. De momenteel in artikel 9, § 2, van koninklijk besluit nr. 4 en artikel 7 van koninklijk besluit nr. 31 opgenomen procedures zijn daardoor niet langer correct, noch noodzakelijk.

2. Koninklijk besluit nr. 56 van 10.04.2022 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf en aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen

2.1. Algemene bepalingen

2.1.1. Reglementaire bepalingen

Artikel 1 bepaalt : “Dit koninklijk besluit voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn en in de omzetting van de Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.”

Artikel 2 stelt : “Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

in een andere lidstaat dan in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige: elke belastingplichtige in de zin van artikel 9, lid 1, van de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde die niet in de lidstaat van teruggaaf, maar in een andere lidstaat is gevestigd;

niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige: elke belastingplichtige in de zin van artikel 4, § 1, van het Wetboek, die geen zetel van bedrijfsuitoefening heeft gevestigd op het grondgebied van de Gemeenschap, daar niet over een vaste inrichting beschikt van waaruit de handelingen worden verricht, noch, bij gebreke aan dergelijke zetel of vaste inrichting, aldaar zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft;

lidstaat van teruggaaf: de lidstaat waar de belasting over de toegevoegde waarde aan de niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde belastingplichtige of de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige in rekening werd gebracht ter zake van de voor genoemde belastingplichtige in deze lidstaat verrichte diensten of leveringen van goederen, dan wel ter zake van de invoer van goederen in deze lidstaat;

teruggaaftijdvak: het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft;

teruggaafverzoek: het verzoek om teruggaaf van de aan de in 1° of 2° bedoelde belastingplichtige in rekening gebrachte belasting over de toegevoegde waarde ter zake van de voor genoemde belastingplichtige in de lidstaat van teruggaaf verrichte diensten of leveringen van goederen, of ter zake van de invoer van goederen in deze lidstaat;

aanvrager: de in 1° of 2° bedoelde belastingplichtige die het teruggaafverzoek doet.

2.1.2. Commentaar

Artikel 1 bepaalt dat dit koninklijk besluit de omzetting vormt van:

- Richtlijn 2008/9/EG van de raad van 12.02.2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn en

- Richtlijn 86/560/EEG van de raad van 17.11.1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

Artikel 2 van dit koninklijk besluit neemt artikel 1 van koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009 over, dat de definities bepaalt van de belangrijkste begrippen die geregeld voorkomen in de tekst van dit koninklijk besluit.

Daarnaast wordt met het oog op de invoering van de procedures voor de teruggaaf aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen in het nieuwe hoofdstuk 3 in dit koninklijk besluit, in artikel 2 een nieuw punt 2° ingevoegd dat de definitie bevat van een niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtige. Ook worden de bestaande definities in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009 aangepast om rekening te houden met de uitbreiding van het personele toepassingsgebied van het koninklijk besluit nr. 56 naar de niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

2.2. Teruggaaf inzake btw aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf

2.2.1. België is de lidstaat van teruggaaf (afdeling 1)

2.2.1.1. Reglementaire bepalingen

Artikel 3 bepaalt : “De in deze afdeling bedoelde regeling van teruggaaf is van toepassing op elke in artikel 2, 1°, bedoelde belastingplichtige die aan de volgende voorwaarden voldoet:

1° de belastingplichtige heeft gedurende het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft in België geen zetel van zijn economische activiteit gehad, noch een vaste inrichting van waaruit de handelingen werden verricht, noch, bij gebrek aan een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats;

2° de belastingplichtige heeft gedurende het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft geen leveringen van goederen of diensten verricht die geacht worden in België plaats te vinden, met uitzondering van de volgende handelingen:

a) vervoer en daarmee samenhangende diensten die vrijgesteld zijn krachtens de artikelen 39 tot en met 42 van het Wetboek;

b) leveringen van goederen of diensten waarvan de medecontractant de belasting verschuldigd is krachtens artikel 51, § 2, van het Wetboek;

c) leveringen van goederen of diensten waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3 of 4, van de Richtlijn 2006/112/EG.”

Artikel 4 stelt : “§ 1. De in artikel 3 bedoelde belastingplichtige kan teruggaaf krijgen van de belasting geheven op de aan hem in België geleverde goederen of verleende diensten of van in België ingevoerde goederen, in de mate dat deze belastingplichtige in de lidstaat waar hij is gevestigd handelingen verricht waarvoor recht op aftrek ontstaat en deze goederen en diensten worden gebruikt voor:

1° de handelingen bedoeld in artikel 45, § 1, 2° en 3°, van het Wetboek;

2° de handelingen waarvoor de belasting overeenkomstig artikel 51, § 2, van het Wetboek verschuldigd is door de medecontractant.

§ 2. Het recht op teruggaaf van de voorbelasting wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 45, 48 en 49 van het Wetboek. Zijn van de teruggaaf uitgesloten:

1° de belastingbedragen die het bedrag te boven gaan dat wettelijk verschuldigd is;

2° de gefactureerde belastingbedragen voor leveringen van goederen die krachtens artikel 39, § 1, 2°, of 39bis van het Wetboek van de belasting vrijgesteld zijn of kunnen worden.

§ 3. Wanneer de in artikel 3 bedoelde belastingplichtige in de lidstaat waar hij is gevestigd, zowel handelingen verricht die in die lidstaat een recht op aftrek doen ontstaan, als handelingen die in die lidstaat geen recht op aftrek doen ontstaan, kan van de overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 betaalde voorbelasting slechts dat gedeelte van de belasting worden teruggegeven dat overeenkomstig artikel 173 van de Richtlijn 2006/112/EG, zoals toegepast door de lidstaat van vestiging, aan eerstgenoemde handelingen kan worden toegerekend.”

Artikel 5 bepaalt : “De in artikel 3 bedoelde belastingplichtige die in België teruggaaf van de belasting wenst te verkrijgen, richt langs elektronische weg een teruggaafverzoek dat hij indient bij de lidstaat waar hij is gevestigd, via de door deze lidstaat ingestelde portaalsite.”

Artikel 6 stelt : Ҥ 1. Het teruggaafverzoek bevat de volgende gegevens:

1° de naam en het volledige adres van de aanvrager;

2° een elektronisch adres;

3° een omschrijving van de beroepsactiviteit van de aanvrager waarvoor de goederen of diensten worden afgenomen;

4° het teruggaaftijdvak waarop het verzoek betrekking heeft;

5° een verklaring van de aanvrager dat hij gedurende het teruggaaftijdvak geen leveringen van goederen of diensten heeft verricht waarvan de plaats geacht wordt in België te zijn gelegen, met uitzondering van de handelingen bedoeld in artikel 3, 2°;

6° het btw-identificatienummer of het fiscaal registratienummer van de aanvrager;

7° zijn bankgegevens (inclusief IBAN en BIC)

Behalve de in het eerste lid bedoelde gegevens worden in het teruggaafverzoek voor iedere factuur en ieder invoerdocument de volgende gegevens vermeld:

1° de naam en het volledige adres van de leverancier of dienstverrichter;

2° behalve in het geval van invoer, het btw-identificatienummer dat de letters BE bevat van de leverancier of dienstverrichter bedoeld in artikel 50 van het Wetboek;

3° de datum en het nummer van de factuur of het invoerdocument;

4° de maatstaf van heffing en het bedrag van de belasting, uitgedrukt in euro;

5° het bedrag van de aftrekbare belasting berekend volgens artikel 4, §§ 1 en 2, en uitgedrukt in euro;

6° in voorkomend geval, het aftrekbare gedeelte berekend volgens artikel 4, § 3, uitgedrukt in percenten;

7° de aard van de afgenomen goederen en diensten, aangegeven door middel van de volgende codes: 1. = brandstof; 2. = verhuur van vervoermiddelen; 3. = uitgaven in verband met vervoermiddelen, andere dan die voor de goederen en diensten waarnaar wordt verwezen met de codes 1 en 2; 4. = wegentol en andere heffingen met betrekking tot het gebruik van de weginfrastructuur; 5. = reiskosten, zoals taxikosten, kosten van het openbaar vervoer; 6. = logies; 7. = spijzen, drank en restauratie; 8. = toegang tot beurzen en tentoonstellingen; 9. = weelde-uitgaven, en uitgaven voor ontspanning en representatie; 10. = andere.

Indien code 10 wordt gebruikt, wordt de aard van de afgenomen goederen en diensten aangegeven.

§ 2. De gegevens bedoeld in paragraaf 1 worden bewaard gedurende een termijn gelijk aan die bedoeld in de artikelen 81 tot 83 van het Wetboek.”

Artikel 7 bepaalt : “De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde kan de aanvrager verzoeken om langs elektronische weg aan de hand van codes aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot iedere code bedoeld in artikel 6, § 1, tweede lid, 7°, voor zover die gegevens noodzakelijk blijken wegens beperkingen van het recht op aftrek voorzien in het Wetboek.”

Artikel 8 stelt : “Onverminderd de krachtens artikel 16 gevraagde gegevens, voegt de aanvrager samen met het teruggaafverzoek langs elektronische weg een afschrift bij van de factuur of het invoerdocument, wanneer de maatstaf van heffing op de factuur of het invoerdocument 1.000 euro of meer bedraagt. Indien de factuur evenwel betrekking heeft op brandstof, is dit drempelbedrag 250 euro.”

Artikel 9 bepaalt : “De aanvrager omschrijft zijn beroepsactiviteit aan de hand van geharmoniseerde numerieke NACE codes.”

Artikel 10 stelt : “Indien het aftrekbare gedeelte bedoeld in artikel 4, § 3, overeenkomstig artikel 175 van de Richtlijn 2006/112/EG wordt aangepast na de indiening van het teruggaafverzoek, corrigeert de aanvrager het bedrag dat wordt teruggevraagd of dat reeds is teruggegeven.

De correctie vindt plaats in een teruggaafverzoek dat gedaan wordt binnen het kalenderjaar volgend op het desbetreffende teruggaaftijdvak, dan wel, mocht de aanvrager in dat kalenderjaar geen teruggaafverzoek indienen, door via de door de lidstaat van vestiging ingestelde portaalsite een afzonderlijke verklaring toe te zenden.”

Artikel 11 bepaalt : “§ 1. Het teruggaafverzoek heeft betrekking op een teruggaaftijdvak dat ten hoogste één kalenderjaar bedraagt en ten minste drie kalendermaanden. Het teruggaafverzoek kan evenwel betrekking hebben op een tijdvak van minder dan drie kalendermaanden wanneer dit tijdvak het resterende gedeelte van een kalenderjaar betreft.

§ 2. Als het teruggaafverzoek een teruggaaftijdvak betreft van minder dan één kalenderjaar maar wel minstens drie kalendermaanden, dan bedraagt het bedrag van de belasting waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft ten minste 400 euro.

Als het teruggaafverzoek betrekking heeft op een kalenderjaar of het resterende gedeelte van een kalenderjaar, dan bedraagt het bedrag van de belasting ten minste 50 euro.”

Artikel 12 stelt : “Het teruggaafverzoek wordt uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het teruggaaftijdvak bij de lidstaat van vestiging ingediend. Het teruggaafverzoek wordt alleen als ingediend aangemerkt indien de aanvrager alle in de artikelen 6, 7 en 9 gevraagde gegevens heeft verstrekt.”

Artikel 13 bepaalt : “Het teruggaafverzoek heeft betrekking op:

1° de belasting geheven op leveringen van goederen en diensten waarvoor een factuur werd uitgereikt overeenkomstig artikel 53, § 2, van het Wetboek, tijdens het teruggaaftijdvak, mits de belasting vóór of op het tijdstip van de uitreiking van de factuur opeisbaar geworden is, of ten aanzien waarvan de belasting opeisbaar geworden is tijdens het teruggaaftijdvak, mits voor die handelingen een factuur werd uitgereikt overeenkomstig artikel 53, § 2, van het Wetboek, vooraleer de belasting opeisbaar is geworden;

2° de belasting geheven op de invoer van goederen die gedurende het teruggaaftijdvak heeft plaatsgevonden.

Het teruggaafverzoek kan ook betrekking hebben op facturen of invoerdocumenten die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van eerdere teruggaafverzoeken voor zover die betrekking hebben op handelingen die tijdens het kalenderjaar van het teruggaaftijdvak werden verricht.”

Artikel 14 stelt : “De administratie stelt de aanvrager onverwijld langs elektronische weg in kennis van de datum van ontvangst van het teruggaafverzoek.”

Artikel 15 bepaalt : “Binnen een termijn van vier maanden vanaf de datum bedoeld in artikel 14 deelt de administratie:

1° haar beslissing om het teruggaafverzoek in te willigen langs elektronische weg aan de aanvrager mee;

2° haar beslissing om het teruggaafverzoek geheel of gedeeltelijk te verwerpen per aangetekende zending aan de aanvrager mee.”

Artikel 16 stelt : Ҥ 1. Ingeval de administratie meent niet alle dienstige informatie te hebben ontvangen om met betrekking tot het geheel of een deel van het teruggaafverzoek een uitspraak te kunnen doen, kan zij binnen de in artikel 15 genoemde termijn van vier maanden, langs elektronische weg in het bijzonder de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging om aanvullende gegevens verzoeken. Indien de aanvullende gegevens worden opgevraagd bij een andere persoon dan de aanvrager of de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, wordt alleen langs elektronische weg om gegevens verzocht indien de bestemmeling van het verzoek over de desbetreffende apparatuur beschikt.

Zo nodig kan de administratie om verdere aanvullende gegevens verzoeken.

De gevraagde gegevens kunnen ook het overleggen van het origineel of een afschrift van de factuur of het invoerdocument omvatten wanneer de administratie redenen heeft om te twijfelen aan het bestaan van een bepaalde vordering. In dat geval zijn de drempelbedragen van artikel 8 niet van toepassing.

§ 2. De krachtens paragraaf 1 gevraagde gegevens worden binnen een maand na ontvangst van het verzoek om informatie door de bestemmeling van het verzoek aan de administratie verstrekt.”

Artikel 17 bepaalt : “Indien de administratie om aanvullende gegevens verzoekt, deelt zij op de wijze zoals voorzien in artikel 15, 1° of 2°, in afwijking van de termijn bepaald in artikel 15, haar beslissing aan de aanvrager mee binnen twee maanden na ontvangst van de gevraagde gegevens of, indien niet op haar verzoek gereageerd is, binnen twee maanden na het verstrijken van de in artikel 16, § 2, genoemde termijn. De termijn waarover de administratie beschikt om te beslissen over een volledige of gedeeltelijke teruggaaf, bedraagt evenwel in ieder geval ten minste zes maanden vanaf de ontvangst van het in artikel 6, § 1, eerste lid, bedoelde teruggaafverzoek.

Wanneer de administratie verdere aanvullende gegevens vraagt overeenkomstig artikel 16, § 1, tweede lid, stelt zij binnen acht maanden nadat het teruggaafverzoek is ontvangen, de aanvrager in kennis van haar beslissing op de wijze zoals voorzien in artikel 15, 1° of 2°.”

Artikel 18 stelt : “Indien het teruggaafverzoek wordt ingewilligd, wordt het goedgekeurde teruggaafbedrag uiterlijk binnen tien werkdagen na het verstrijken van de in artikel 15 genoemde termijn terugbetaald, of, indien om aanvullende of verdere aanvullende gegevens is verzocht, na het verstrijken van de termijnen overeenkomstig artikel 17.

De teruggaaf vindt plaats door gebruik te maken van de in artikel 6, § 1, eerste lid, 7°, bedoelde bankgegevens die door de aanvrager worden verstrekt. In voorkomend geval worden de bankkosten voor het overmaken in mindering gebracht op het aan de aanvrager te betalen bedrag.”

Artikel 19 bepaalt : “Indien het teruggaafverzoek geheel of ten dele wordt afgewezen, worden de redenen hiervoor door de administratie per aangetekende zending tegelijkertijd met de weigeringsbeslissing aan de aanvrager meegedeeld.

Indien geen beslissing over het teruggaafverzoek wordt genomen binnen de termijnen vastgesteld in deze afdeling, wordt dit verzoek als ingewilligd aangemerkt onder voorbehoud van de toepassing van artikel 20.”

Artikel 20 stelt : “Wanneer teruggaaf op frauduleuze of anderszins onrechtmatige wijze is verkregen, gaat de administratie onmiddellijk over tot invordering van de ten onrechte betaalde bedragen en van eventuele fiscale geldboeten en nalatigheidsinteresten opgelegd volgens de procedure voorzien in het Wetboek, onverminderd de bepalingen inzake wederzijdse bijstand ter invordering van de belasting over de toegevoegde waarde.

Wanneer fiscale geldboeten of nalatigheidsinteresten opgelegd maar niet betaald zijn, kan de administratie elke verdere teruggaaf aan de betrokken belastingplichtige ten belope van het onbetaalde bedrag opschorten.”

Artikel 21 bepaalt : “Correcties betreffende een eerder teruggaafverzoek als bedoeld in artikel 10, worden door de administratie in meer of in min met het teruggaafbedrag verrekend of, in geval van toezending van een afzonderlijke verklaring, afzonderlijk ingevorderd of terugbetaald.”

2.2.1.2. Commentaar

De artikelen 3 tot en met 22 van dit koninklijk besluit nemen de artikelen 2 tot en met 21 inhoudelijk grotendeels ongewijzigd over, met uitzondering van artikel 7, tweede lid, oud, artikel 12, tweede lid, oud, en artikel 22, oud, die worden geschrapt. Wel is er van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal legistieke en taalkundige verbeteringen aan te brengen.

2.2.1.2.1. Artikelen 3 en 4

Artikelen 3 en 4 van het koninklijk besluit bepalen welke in een andere lidstaat dan België gevestigde belastingplichtigen recht op teruggaaf hebben, de voorwaarden en de omvang van het recht op teruggaaf, alsook de uitsluitingen van dit recht.

De regeling van teruggaaf is van toepassing op elke niet in België maar in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige die gedurende het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft, geen enkele handeling heeft verricht die geacht wordt in België plaats te vinden met uitzondering van:

a. vervoer en daarmee samenhangende diensten die vrijgesteld zijn krachtens de artikelen 39 tot en met 42 van het Btw-Wetboek

b. leveringen van goederen of diensten waarvan de medecontractant de btw is verschuldigd krachtens artikel 51, § 2, van het Btw-Wetboek

c. leveringen van goederen of diensten waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3 of 4, van de richtlijn 2006/112/EG.

De in punt c. bedoelde uitzondering op de algemene regel dat de betrokken belastingplichtige geen uitgaande handelingen mag verrichten die plaatsvinden in België tijdens het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft, werd toegevoegd in het kader van de omzetting in Belgisch recht van enerzijds deel 2 van richtlijn (EU) 2017/2455 van de raad van 05.12.2017 tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG en richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen en anderzijds van richtlijn (EU) 2019/1995 van de raad van 21.11.2019 tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG wat betreft de bepalingen inzake afstandsverkopen en bepaalde binnenlandse leveringen van goederen, bij artikel 32 van het koninklijk besluit van 29.06.2021 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 4, 7, 10, 22, 24, 31, 41, 44 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 01.07.2021, ed. 1). Het betreft handelingen (leveringen van goederen of diensten) die plaatsvinden in België waarvoor de belastingplichtige gebruik maakt van één van de bijzondere regelingen voorzien in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3 of 4 van richtlijn 2006/112/EG. De niet in België maar in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige is, voor deze handelingen, geïdentificeerd in zijn lidstaat van vestiging in het kader van deze bijzondere regelingen. In België is dan ook geen enkele btw-identificatie vereist.

2.2.1.2.2. Artikelen 5 tot en met 9

Artikelen 5 tot en met 9 van het koninklijk besluit hebben betrekking op de regels voor de indiening en de inhoud van het teruggaafverzoek.

De niet in België gevestigde, noch geïdentificeerde belastingplichtige die in België teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde wenst te verkrijgen, richt langs elektronische weg een teruggaafverzoek aan de lidstaat waar hij is gevestigd, via de door deze lidstaat ingestelde portaalsite.

Naast een aantal algemene gegevens, vermeldt het verzoek van de belastingplichtige voor iedere factuur of ieder invoerdocument bepaalde gegevens zoals de identificatiegegevens van de leverancier en zijn btw-identificatienummer in België, de datum en het nummer van de factuur, de maatstaf van heffing en het bedrag aan btw en het bedrag van de aftrekbare btw. Als de aanvrager een belastingplichtige is met gedeeltelijk recht op aftrek, dient het aftrekbare gedeelte, uitgedrukt in percenten, te worden vermeld.

Op advies van de gegevensbeschermingsautoriteit (advies nr. 243/ 2021) wordt in artikel 6 toegevoegd dat de gegevens bedoeld in artikel 6, § 1, van het ontwerp worden bewaard gedurende een termijn gelijk aan de termijn bedoeld in de artikelen 81 tot 83 van het Btw-Wetboek.

De termijn bedoeld in de artikelen 81 tot 83 van het Btw-Wetboek betreft met name de verjaringstermijn voor de vordering tot voldoening van de belasting, die in principe afloopt na het verstrijken van het derde kalenderjaar (of, al naargelang het geval, zevende kalenderjaar) volgend op dat waarin de oorzaak van de opeisbaarheid van de belasting, interesten en geldboeten zich heeft voorgedaan. Deze termijn kan evenwel worden gestuit of geschorst overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in artikel 83, § 1, van het Btw-Wetboek. Zo wordt de termijn met name geschorst ingevolge elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing, de inning of de invordering van de belasting, de interesten en administratieve geldboeten.

Bij wijze van voorbeeld kan verwezen worden naar de volgende situatie. Een aanvraag tot teruggaaf door een Duitse belastingplichtige met betrekking tot het teruggaaftijdvak 2020 wordt tijdig ingediend op 02.09.2021. De aanvraag van Belgische btw wordt tijdig goedgekeurd door de Belgische btw-administratie op 18.11.2021. In oktober 2022 worden inlichtingen ontvangen van de Duitse belastingadministratie die aantonen dat er onrechtmatige belastingaftrekken werden toegepast door de bewuste belastingplichtige. Om die reden wordt de standaard verjaringstermijn voor de vordering tot voldoening van de belasting verlengd tot zeven jaar. Indien het daaropvolgende onderzoek aanleiding geeft tot een rechtsgeding, ingesteld door de Belgische Staat of door de schuldenaar zelf, wordt die zevenjarige termijn geschorst vanaf de akte van rechtsingang. De schorsing eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

De fiscale wet, waaronder de fiscale procedure, is van openbare orde en raakt aan de wezenlijke belangen van de Staat. De fiscale wet legt de juridische grondslagen vast waarop de economische orde van de samenleving rust, zoals ook decennialang in de rechtspraak wordt bevestigd. Om die reden kan géén expliciete bewaartermijn worden vastgelegd, in zoverre dat deze niet zou overeenstemmen met de fiscale verjaringstermijnen die in deze van toepassing zijn. Die verjaringstermijn kan per betrokken belastingplichtige verschillend zijn in toepassing van de artikelen 81 tot 83 van het Btw-Wetboek. Om die reden wordt de bewaartermijn als een bepaalbare termijn vastgesteld, aan de hand van een beperkt aantal wetsartikelen, om op die manier zowel de fiscale grondbeginselen als die inzake gegevensverwerking te respecteren, gezien de uitvoering van de fiscale wet door al deze grondbeginselen is gebonden.

Wanneer de maatstaf van heffing op de factuur of het invoerdocument 1.000 euro of meer bedraagt, overlegt de aanvrager samen met het teruggaafverzoek langs elektronische weg een afschrift van de factuur of het invoerdocument; indien de factuur betrekking heeft op brandstof, is dit drempelbedrag 250 euro. Er kan worden opgemerkt dat deze bepalingen geen afbreuk doen aan het recht van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde om, wanneer zij redenen heeft om te twijfelen aan het bestaan van een bepaalde vordering, door middel van een verzoek om aanvullende gegevens de overlegging te vragen van het origineel of een kopie van de betreffende factuur of invoerdocument, zelfs als het bedrag van de verdachte factuur niet voornoemde bedragen bereikt (z. artikel 17, § 1).

2.2.1.2.3. Artikel 10

Artikel 10 van het koninklijk besluit heeft betrekking op de situatie waarin het aftrekbare gedeelte van de btw door de belastingplichtige wordt aangepast overeenkomstig artikel 175 van de btw-richtlijn na de indiening van het teruggaafverzoek door laatstgenoemde. Hier wordt het geval bedoeld waarin het definitief verhoudingsgetal voor de aftrek verschilt van het verhoudingsgetal op grond waarvan de aftrekbare btw werd berekend en/of teruggegeven. In dat geval corrigeert de belastingplichtige het bedrag dat wordt teruggevraagd of dat reeds is teruggegeven via een teruggaafverzoek dat gedaan wordt binnen het kalenderjaar volgend op het desbetreffende teruggaaftijdvak, dan wel, mocht hij in dat kalenderjaar geen teruggaafverzoek indienen, door via de door de lidstaat van vestiging ingestelde portaalsite een afzonderlijke verklaring toe te zenden.

2.2.1.2.4. Artikelen 11 tot en met 13

Artikel 12 van het koninklijk besluit neemt artikel 12 van het koninklijk besluit nr. 56 over, met uitzondering van artikel 12, tweede lid, oud, dat niet langer als relevant werd beschouwd. Artikelen 11 tot en met 13 van het koninklijk besluit betreffen het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft, het minimum btw-bedrag van het teruggaafverzoek en de uiterste datum waarop het verzoek wordt ingediend.

2.2.1.2.5. Artikelen 14 tot en met 19

Artikelen 14 tot en met 19 van het koninklijk besluit betreffen onder andere de termijn waarin de administratie de belastingplichtige in kennis stelt van de ontvangst van het teruggaafverzoek, alsook de termijnen voor wat betreft de verzoeken om aanvullende gegevens, het meedelen van haar beslissing en de terugbetaling van het goedgekeurde teruggaafbedrag.

2.2.1.2.6. Artikelen 20 en 21

Artikelen 20 en 21 van het koninklijk besluit betreffen respectievelijk de gevallen waarin teruggaaf werd verkregen op frauduleuze of onrechtmatige wijze en de wijze waarop door de aangever aangebrachte correcties worden verrekend met het terug te geven bedrag en de verplichting om moratoire interesten te betalen bij laattijdige betaling.

Artikel 20 van het besluit vormt de omzetting van artikel 24 van richtlijn 2008/9/EG en heeft tot doel vast te leggen welke lidstaat verantwoordelijk is voor het invorderen van ten onrechte betaalde bedragen en van eventuele boeten en interesten en dus ook volgens welke procedureregels deze invordering zal plaatsvinden. Aangezien de belastingplichtige zijn teruggaafverzoek voor bijv. Belgische btw niet indient in België, maar in zijn lidstaat van vestiging (via het enig loket) die vervolgens informatie uitwisselt met de Belgische administratie, zou daarover verwarring kunnen bestaan.

De bepaling geeft in dat verband ondubbelzinnig aan dat uitsluitend de Belgische btw-administratie (in casu het Centrum Specifieke Materies te Brussel) verantwoordelijk is voor de invordering van de Belgische btw naar aanleiding van de teruggaafverzoeken op grond van het koninklijk besluit nr. 56 en dat rechtstreeks ten aanzien van de betrokkene (zonder dat daarvoor noodzakelijkerwijze via de belastingadministratie van de lidstaat van vestiging van de aanvrager moet worden omgewerkt, onder voorbehoud, uiteraard, van de eventuele toepassing van de Europese bepalingen inzake de wederzijdse bijstand bij de invordering).

Artikel 21 van het koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009 wordt geschrapt, aangezien deze bepaling overbodig is in het licht van de toepassing van artikel 91, § 3, 2°, van het Btw-Wetboek.

2.2.2. België is de lidstaat van vestiging (afdeling 2)

2.2.2.1. Reglementaire bepalingen

Artikel 22 bepaalt : “De in België gevestigde belastingplichtige die overeenkomstig artikel 50 van het Wetboek voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, met uitsluiting van de btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, en de leden van een btw-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek kunnen overeenkomstig de bepalingen van de Richtlijn 2008/9/EG, teruggaaf krijgen van de btw geheven op de aan hen in de lidstaat van teruggaaf geleverde goederen of verleende diensten of van in die lidstaat ingevoerde goederen.”

Artikel 23 stelt : “De in België gevestigde aanvrager die in een andere lidstaat teruggaaf van de btw wenst te verkrijgen, richt langs elektronische weg een teruggaafverzoek aan de lidstaat van teruggaaf dat hij indient via de portaalsite die de administratie in België heeft ingesteld.”

Artikel 24 bepaalt : Ҥ 1. Het teruggaafverzoek bevat de volgende gegevens:

1° de naam en het volledige adres van de aanvrager;

2° een elektronisch adres;

3° een omschrijving van de beroepsactiviteit van de aanvrager waarvoor de goederen of diensten worden afgenomen;

4° het teruggaaftijdvak waarop het verzoek betrekking heeft;

5° een verklaring van de aanvrager dat hij gedurende het teruggaaftijdvak geen leveringen van goederen of diensten heeft verricht waarvan de plaats geacht wordt in de lidstaat van teruggaaf te zijn gelegen, met uitzondering van de volgende handelingen:

a) vervoer en daarmee samenhangende diensten die vrijgesteld zijn krachtens de artikelen 144, 146, 148, 149, 151, 153, 159 of 160 van de Richtlijn 2006/112/EG;

b) leveringen van goederen of dienstverrichtingen waarvan de afnemer krachtens de artikelen 194 tot en met 197 en artikel 199 van de Richtlijn 2006/112/EG de btw verschuldigd is;

c) leveringen van goederen of diensten waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3 of 4, van de Richtlijn 2006/112/EG;

6° het btw-identificatienummer bedoeld in artikel 50 van het Wetboek;

7° zijn bankgegevens, inclusief IBAN en BIC.

Behalve de in het eerste lid bedoelde gegevens worden in het teruggaafverzoek voor iedere factuur en ieder invoerdocument de volgende gegevens vermeld:

1° de naam en het volledige adres van de leverancier of dienstverrichter;

2° behalve in het geval van invoer, het btw-identificatienummer van de leverancier of dienstverrichter of zijn fiscaal registratienummer, toegekend door de lidstaat van teruggaaf overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 239 en 240 van de Richtlijn 2006/112/EG;

3° behalve in het geval van invoer, het landencodenummer van de lidstaat van teruggaaf overeenkomstig de bepalingen van artikel 215 van de Richtlijn 2006/112/EG;

4° de datum en het nummer van de factuur of het invoerdocument;

5° de maatstaf van heffing en het bedrag aan btw, uitgedrukt in de munteenheid van de lidstaat van teruggaaf;

6° het bedrag van de aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde berekend volgens de bepalingen inzake het recht op aftrek in de lidstaat van teruggaaf en uitgedrukt in de munteenheid van deze lidstaat. Als de belastingplichtige in België zowel handelingen verricht die een recht op aftrek doen ontstaan als handelingen die geen recht op aftrek doen ontstaan, kan slechts dat gedeelte van de btw worden teruggegeven dat aftrekbaar is overeenkomstig artikel 46 van het Wetboek;

7° in voorkomend geval, het verhoudingsgetal van de aftrek, berekend volgens de bepalingen van artikel 46 van het Wetboek en uitgedrukt in percenten;

8° de aard van de afgenomen goederen en diensten, aangegeven door middel van de codes voorzien in artikel 9 van de Richtlijn 2008/9/EG zoals omgezet in de lidstaat van teruggaaf.

§ 2. De gegevens bedoeld in paragraaf 1 worden bewaard gedurende een termijn gelijk aan die bedoeld in de artikelen 81 tot 83 van het Wetboek.”

Artikel 25 stelt : “De aanvrager kan worden gevraagd zijn beroepsactiviteit te omschrijven aan de hand van geharmoniseerde numerieke NACE codes.”

Artikel 26 bepaalt : “Het teruggaafverzoek wordt uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het teruggaaftijdvak ingediend. Het teruggaafverzoek wordt alleen als ingediend aangemerkt indien de aanvrager alle in de artikelen 24 en 25 gevraagde gegevens heeft verstrekt.

De administratie stuurt de aanvrager onverwijld langs elektronische weg een bevestiging van ontvangst.”

Artikel 27 stelt : “De administratie stuurt het verzoek niet door aan de lidstaat van teruggaaf wanneer de in België gevestigde aanvrager gedurende het teruggaaftijdvak:

1° niet aan de belasting over de toegevoegde waarde is onderworpen;

2° slechts overeenkomstig het Wetboek vrijgestelde leveringen van goederen of diensten verricht zonder recht op aftrek;

3° valt onder de vrijstellingsregeling van belasting in het voordeel van kleine ondernemingen als bedoeld in artikel 56bis van het Wetboek;

4° valt onder de forfaitaire regeling voor landbouwondernemers als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek.

De administratie stelt de aanvrager langs elektronische weg in kennis van haar krachtens het eerste lid genomen beslissing.”

2.2.2.2. Commentaar

Artikelen 22 tot en met 27 van het koninklijk besluit nemen de artikelen 23 tot en met 28 van het koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009 inhoudelijk grotendeels ongewijzigd over.

De schrapping van het tweede lid in artikel 27, oud, van het koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009 is de logische tegenhanger van het niet overnemen van het tweede lid van artikel 12, oud, van het koninklijk besluit nr. 56 van 17.12.2009 in artikel 13 van dit koninklijk besluit.

Onder de artikelen 22 tot en met 27 zijn de bepalingen opgenomen bestemd voor de in België gevestigde belastingplichtige die overeenkomstig artikel 50 van het Btw-Wetboek is geïdentificeerd, met uitsluiting van de btw-eenheid, en de leden van een btw-eenheid, inzake de procedure die op hen van toepassing is om teruggaaf te kunnen verkrijgen in een andere lidstaat (lidstaat van teruggaaf) van de belasting geheven op de aan hen in die lidstaat geleverde goederen of verleende diensten.

Hier wordt aldus het geval beoogd waarbij België de lidstaat van vestiging is waar bedoelde belastingplichtige via de portaalsite die in België ter beschikking wordt gesteld zijn teruggaafverzoek gericht aan een andere lidstaat indient. Deze afdeling vormt in feite de tegenhanger van afdeling 1 van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op de situatie waar België de lidstaat van teruggaaf is. De bepalingen die er in zijn opgenomen zijn dus hier mutatis mutandis evenzeer van toepassing.

Aangezien afdeling 2 evenwel betrekking heeft op de regelgeving van de richtlijn zoals omgezet door de lidstaat van teruggaaf, wordt in de artikelen 22 tot en met 27 algemeen verwezen naar de bepalingen van de richtlijn of worden ze in grote lijnen overgenomen.

Om dezelfde reden en op eenzelfde wijze als in artikel 6, wordt in artikel 24 een bewaringstermijn opgenomen voor de ingezamelde gegevens.

2.3. Teruggaaf inzake btw aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen

2.3.1. Reglementaire bepalingen

Artikel 28 bepaalt : “De in dit hoofdstuk (3) bedoelde regeling van teruggaaf is van toepassing op elke in artikel 2, 2°, bedoelde belastingplichtige die aan de volgende voorwaarden voldoet:

1° de belastingplichtige heeft gedurende het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft in de Gemeenschap geen zetel van zijn economische activiteit gehad, noch een vaste inrichting van waaruit de handelingen werden verricht, noch, bij gebrek aan een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats;

2° de belastingplichtige heeft gedurende het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft geen leveringen van goederen of diensten verricht die geacht worden in België plaats te vinden, met uitzondering van de volgende handelingen:

a) vervoer en daarmee samenhangende diensten die vrijgesteld zijn krachtens de artikelen 39 tot en met 42 van het Wetboek;

b) leveringen van goederen of diensten waarvan de medecontractant de belasting verschuldigd is krachtens artikel 51, § 2, van het Wetboek;

c) leveringen van goederen of diensten waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 2 tot 4, van de Richtlijn 2006/112/EG.”

Artikel 29 stelt : “§ 1. De in artikel 28 bedoelde belastingplichtige kan teruggaaf krijgen van de belasting geheven op de aan hem in België geleverde roerende goederen of verleende diensten of van in België ingevoerde goederen, in de mate dat deze belastingplichtige in het land waar hij is gevestigd handelingen verricht waarvoor recht op aftrek ontstaat en deze goederen en diensten worden gebruikt voor:

1° de handelingen bedoeld in artikel 45, § 1, 2° en 3°, van het Wetboek;

2° de handelingen waarvoor de belasting overeenkomstig artikel 51, § 2, van het Wetboek verschuldigd is door de medecontractant.

§ 2. Het recht op teruggaaf van de voorbelasting wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 45, 48 en 49 van het Wetboek.

Zijn van de teruggaaf uitgesloten:

1° de belastingbedragen die het bedrag te boven gaan dat wettelijk verschuldigd is;

2° de gefactureerde belastingbedragen voor leveringen van goederen die krachtens artikel 39, § 1, 2°, of 39bis van het Wetboek van de belasting vrijgesteld zijn of kunnen worden.

§ 3. Wanneer de in artikel 28 bedoelde belastingplichtige in het land waar hij is gevestigd, zowel handelingen verricht die in dat land een recht op aftrek doen ontstaan, als handelingen die in dat land geen recht op aftrek doen ontstaan, kan van de overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 betaalde voorbelasting slechts dat gedeelte van de belasting worden teruggegeven dat overeenkomstig artikel 46, § 1, van het Wetboek, aan eerstgenoemde handelingen kan worden toegerekend.”

Artikel 30 bepaalt : “De in artikel 28 bedoelde belastingplichtige die in België teruggaaf van de belasting wenst te verkrijgen, richt langs elektronische weg een teruggaafverzoek dat hij indient via de portaalsite die de administratie in België heeft ingesteld.”

Artikel 31 stelt : Ҥ 1. Het teruggaafverzoek bevat de volgende gegevens:

1° de naam en het volledige adres van de aanvrager;

2° een elektronisch adres;

3° een omschrijving van de beroepsactiviteit van de aanvrager waarvoor de goederen of diensten worden afgenomen;

4° het teruggaaftijdvak waarop het verzoek betrekking heeft;

5° een verklaring van de aanvrager dat hij gedurende het teruggaaftijdvak geen leveringen van goederen of diensten heeft verricht waarvan de plaats geacht wordt in België te zijn gelegen, met uitzondering van de handelingen bedoeld in artikel 28, 2°;

6° het btw-identificatienummer of het fiscaal registratienummer van de aanvrager in het land waar hij de zetel van zijn economische activiteit of bij gebrek aan een dergelijke zetel, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft;

7° het totaalbedrag van de belasting waarop de aanvraag betrekking heeft;

8° zijn bankgegevens met inbegrip van de identificatiegegevens van de bankinstelling;

9° een verklaring van de aanvrager dat hij er zich toe verbindt alle ten onrechte ontvangen bedragen terug te betalen.

Behalve de in het eerste lid bedoelde gegevens worden in het teruggaafverzoek voor iedere factuur en ieder invoerdocument de volgende gegevens vermeld:

1° een volgnummer;

2° behalve in het geval van invoer, de naam en het volledige adres en het btw-identificatienummer dat de letters BE bevat van de leverancier of dienstverrichter bedoeld in artikel 50 van het Wetboek;

3° de datum en het nummer van de factuur of het invoerdocument;

4° de maatstaf van heffing en het bedrag van de belasting, uitgedrukt in euro;

5° het bedrag van de aftrekbare belasting berekend volgens artikel 29, §§ 1 en 2, en uitgedrukt in euro;

6° in voorkomend geval, het aftrekbare gedeelte berekend volgens artikel 29, § 3, uitgedrukt in percenten;

7° de aard van de afgenomen goederen en diensten.

§ 2. Indien de belastingplichtige tijdens het teruggaaftijdvak handelingen heeft verricht in België zoals bedoeld in artikel 28, 2°, a) en b), worden naast de gegevens bedoeld in paragraaf 1 in het teruggaafverzoek de volgende stukken bijgevoegd:

1° kopieën van de uitgereikte facturen;

2° documenten die de toepassing van een vrijstelling van de belasting aantonen.

§ 3. De gegevens bedoeld in paragrafen 1 en 2 worden bewaard gedurende een termijn gelijk aan die bedoeld in de artikelen 81 tot 83 van het Wetboek.”

Artikel 32 bepaalt : “De aanvrager voegt aan zijn teruggaafverzoek langs elektronische weg een bewijs toe waaruit blijkt dat hij de hoedanigheid bezit van belastingplichtige overeenkomstig artikel 4, § 1, van het Wetboek.”

Artikel 33 stelt : “Onverminderd de krachtens artikel 41 gevraagde gegevens, voegt de aanvrager samen met het teruggaafverzoek langs elektronische weg een afschrift bij van de factuur of het invoerdocument, wanneer de maatstaf van heffing op de factuur of het invoerdocument 1.000 euro of meer bedraagt. Indien de factuur evenwel betrekking heeft op brandstof, is dit drempelbedrag 250 euro.”

Artikel 34 bepaalt : “Indien het aftrekbare gedeelte bedoeld in artikel 29, § 3, overeenkomstig artikel 46, § 1, van het Wetboek wordt aangepast na de indiening van het teruggaafverzoek, corrigeert de aanvrager het bedrag dat wordt teruggevraagd of dat reeds is teruggegeven.

De correctie vindt plaats in een teruggaafverzoek dat gedaan wordt binnen het kalenderjaar volgend op het desbetreffende teruggaaftijdvak, dan wel, mocht de aanvrager in dat kalenderjaar geen teruggaafverzoek indienen, door een afzonderlijke verklaring toe te zenden via de portaalsite die de administratie in België heeft ingesteld.”

Artikel 35 stelt : “§ 1. Het teruggaafverzoek heeft betrekking op een teruggaaftijdvak dat ten hoogste één kalenderjaar bedraagt en ten minste drie kalendermaanden. Het teruggaafverzoek kan evenwel betrekking hebben op een tijdvak van minder dan drie kalendermaanden wanneer dit tijdvak het resterende gedeelte van een kalenderjaar betreft.

§ 2. Als het teruggaafverzoek een teruggaaftijdvak betreft van minder dan één kalenderjaar maar wel minstens drie kalendermaanden, dan bedraagt het bedrag van de belasting waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft ten minste 400 euro. Als het teruggaafverzoek betrekking heeft op een kalenderjaar of het resterende gedeelte van een kalenderjaar, dan bedraagt het bedrag van de belasting ten minste 50 euro.”

Artikel 36 bepaalt : “Het teruggaafverzoek wordt uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het teruggaaftijdvak ingediend. Het teruggaafverzoek wordt alleen als ingediend aangemerkt indien de aanvrager alle in de artikelen 31 en 32 gevraagde gegevens heeft verstrekt.”

Artikel 37 stelt : “Het teruggaafverzoek heeft betrekking op:

1° de belasting geheven op leveringen van goederen en diensten waarvoor een factuur werd uitgereikt overeenkomstig artikel 53, § 2, van het Wetboek, tijdens het teruggaaftijdvak, mits de belasting vóór of op het tijdstip van de uitreiking van de factuur opeisbaar geworden is, of ten aanzien waarvan de belasting opeisbaar geworden is tijdens het teruggaaftijdvak, mits voor die handelingen een factuur werd uitgereikt overeenkomstig artikel 53, § 2, van het Wetboek, vooraleer de belasting opeisbaar is geworden;

2° de belasting geheven op de invoer van goederen die gedurende het teruggaaftijdvak heeft plaatsgevonden.

Het teruggaafverzoek kan ook betrekking hebben op facturen of invoerdocumenten die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van eerdere teruggaafverzoeken voor zover die betrekking hebben op handelingen die tijdens het kalenderjaar van het teruggaaftijdvak werden verricht.”

Artikel 38 bepaalt : “De administratie stelt de aanvrager onverwijld langs elektronische weg in kennis van de datum van ontvangst van het teruggaafverzoek.”

Artikel 39 stelt : “Binnen een termijn van vier maanden vanaf de datum bedoeld in artikel 38 deelt de administratie:

1° haar beslissing om het teruggaafverzoek in te willigen langs elektronische weg aan de aanvrager mee;

2° haar beslissing om het teruggaafverzoek geheel of gedeeltelijk te verwerpen per aangetekende zending aan de aanvrager mee.”

Artikel 40 bepaalt : Ҥ 1. Ingeval de administratie meent niet alle dienstige informatie te hebben ontvangen om met betrekking tot het geheel of een deel van het teruggaafverzoek een uitspraak te kunnen doen, kan zij binnen de in artikel 39 genoemde termijn van vier maanden, langs elektronische weg de aanvrager om aanvullende gegevens verzoeken. Indien de aanvullende gegevens worden opgevraagd bij een andere persoon dan de aanvrager wordt alleen langs elektronische weg om gegevens verzocht indien de bestemmeling van het verzoek over de desbetreffende apparatuur beschikt.

Zo nodig kan de administratie om verdere aanvullende gegevens verzoeken.

De gevraagde gegevens kunnen ook het overleggen van het origineel of een afschrift van de factuur of het invoerdocument omvatten wanneer de administratie redenen heeft om te twijfelen aan het bestaan van een bepaalde vordering. In dat geval zijn de drempelbedragen van artikel 33 niet van toepassing.

§ 2. De krachtens paragraaf 1 gevraagde gegevens worden binnen een maand na ontvangst van het verzoek om informatie door de bestemmeling van het verzoek aan de administratie verstrekt.”

Artikel 41 stelt : “Indien de administratie om aanvullende gegevens verzoekt, deelt zij op de wijze zoals voorzien in artikel 39, 1° of 2°, in afwijking van de termijn bepaald in artikel 39, haar beslissing aan de aanvrager mee binnen twee maanden na ontvangst van de gevraagde gegevens of, indien niet op haar verzoek gereageerd is, binnen twee maanden na het verstrijken van de in artikel 40, § 2, genoemde termijn. De termijn waarover de administratie beschikt om te beslissen over een volledige of gedeeltelijke teruggaaf, bedraagt evenwel in ieder geval ten minste zes maanden vanaf de ontvangst van het in artikel 31, § 1, bedoelde teruggaafverzoek.

Wanneer de administratie verdere aanvullende gegevens vraagt overeenkomstig artikel 40, § 1, tweede lid, stelt zij binnen acht maanden nadat het teruggaafverzoek is ontvangen, de aanvrager in kennis van haar beslissing op de wijze zoals voorzien in artikel 39, 1° of 2°.”

Artikel 42 bepaalt : “Indien het teruggaafverzoek wordt ingewilligd, wordt het goedgekeurde teruggaafbedrag uiterlijk binnen tien werkdagen na het verstrijken van de in artikel 39 genoemde termijn terugbetaald, of, indien om aanvullende of verdere aanvullende gegevens is verzocht, na het verstrijken van de termijnen overeenkomstig artikel 41.

De teruggaaf vindt plaats door gebruik te maken van de in artikel 31, § 1, 8°, bedoelde bankgegevens die door de aanvrager worden verstrekt. In voorkomend geval worden de bankkosten voor het overmaken in mindering gebracht op het aan de aanvrager te betalen bedrag.”

Artikel 43 stelt : “Indien het teruggaafverzoek geheel of ten dele wordt afgewezen, worden de redenen hiervoor door de administratie per aangetekende zending tegelijkertijd met de beslissing aan de aanvrager meegedeeld.

Indien geen beslissing over het teruggaafverzoek wordt genomen binnen de termijnen vastgesteld in dit hoofdstuk, wordt dit verzoek als ingewilligd aangemerkt onder voorbehoud van de toepassing van artikel 44.”

Artikel 44 bepaalt : “Wanneer teruggaaf op frauduleuze of anderszins onrechtmatige wijze is verkregen, gaat de administratie onmiddellijk over tot invordering van de ten onrechte betaalde bedragen en van eventuele fiscale geldboeten en nalatigheidsinteresten opgelegd volgens de procedure voorzien in het Wetboek, onverminderd de bepalingen inzake wederzijdse bijstand ter invordering van de belasting over de toegevoegde waarde.

Wanneer fiscale geldboeten of nalatigheidsinteresten opgelegd maar niet betaald zijn, kan de administratie elke verdere teruggaaf aan de betrokken belastingplichtige ten belope van het onbetaalde bedrag opschorten.”

Artikel 45 stelt : “Correcties betreffende een eerder teruggaafverzoek als bedoeld in artikel 34, worden door de administratie in meer of in min met het teruggaafbedrag verrekend of, in geval van toezending van een afzonderlijke verklaring, afzonderlijk ingevorderd of terugbetaald.”

2.3.2. Commentaar

2.3.2.1. Artikelen 28 en 29

Artikelen 28 en 29 van het koninklijk besluit bepalen welke niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen recht op teruggaaf hebben, de voorwaarden en de omvang van het recht op teruggaaf, alsook de uitsluitingen van dit recht.

Vooreerst is het cruciaal dat de belastingplichtige gedurende het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft in de gemeenschap geen zetel van zijn economische activiteit heeft gehad, noch een vaste inrichting van waaruit de handelingen werden verricht, noch, bij gebrek aan een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.

Net zoals voor de regeling voor teruggaaf bedoeld in hoofdstuk 2 van dit koninklijk besluit, is deze regeling van teruggaaf van toepassing op elke niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtige die gedurende het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft, geen enkele handeling heeft verricht die geacht wordt in België plaats te vinden met uitzondering van de volgende handelingen:

a. vervoer en daarmee samenhangende diensten die vrijgesteld zijn krachtens de artikelen 39 tot en met 42 van het Btw-Wetboek

b. leveringen van goederen of diensten waarvan de medecontractant de btw is verschuldigd krachtens artikel 51, § 2, van het Btw-Wetboek

c. leveringen van goederen of diensten waarvoor de belastingplichtige gebruikmaakt van één van de bijzondere regelingen bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 2 tot 4, van de btw-richtlijn.

De belastingplichtige die aan deze voorwaarden voldoet kan vervolgens teruggaaf krijgen van de belasting geheven op de aan hem in België geleverde roerende goederen of verleende diensten, of van in België ingevoerde goederen.

Deze belasting is evenwel enkel vatbaar voor teruggaaf in de mate waarin zij, overeenkomstig de wettelijke bepalingen ter zake, geheven wordt van goederen en diensten die de betrokkene gebruikt voor de economische activiteit die hem de hoedanigheid van belastingplichtige verleent (z. artikel 45, § 1, van het Btw-Wetboek).

Ten aanzien van de niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen gelden dezelfde beperkingen of uitsluitingen van het recht op aftrek als ten aanzien van de in België gevestigde belastingplichtigen (artikel 45, §§ 2 tot 4, van het Btw-Wetboek).

Zo zal ook een niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtige geen of slechts een beperkt recht op aftrek kunnen uitoefenen voor onder andere de volgende uitgaven:

- de leveringen en intracommunautaire verwervingen van tabaksfabrikaten

- de kosten van logies, spijzen en dranken

- de levering, de invoer en de intracommunautaire verwerving van autovoertuigen.

Wanneer de belastingplichtige in het land waar hij is gevestigd, zowel handelingen verricht die in dat land een recht op aftrek doen ontstaan, als handelingen die in dat land geen recht op aftrek doen ontstaan, zal van de betaalde voorbelasting slechts dat gedeelte van de btw worden teruggegeven dat kan worden aangerekend op de handelingen die in zijn land van vestiging een recht op aftrek doen ontstaan.

2.3.2.2. Artikelen 30 tot en met 33

Artikelen 30 tot en met 33 van het koninklijk besluit hebben betrekking op de regels voor de indiening en de inhoud van het teruggaafverzoek.

De niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtige die in België teruggaaf van de btw wenst te verkrijgen, dient voortaan langs elektronische weg een teruggaafverzoek in via de portaalsite die de administratie in België heeft ingesteld.

Artikel 31 bepaalt welke gegevens in dit teruggaafverzoek worden verstrekt, zoals het elektronisch adres van de aanvrager, een omschrijving van zijn beroepsactiviteit en het btw-identificatienummer of fiscaal registratienummer waarmee hij geïdentificeerd is in zijn land van vestiging.

Daarenboven vermeldt hij voor iedere factuur of ieder invoerdocument bepaalde gegevens zoals de identificatiegegevens van de leverancier en zijn btw-identificatienummer in België, de datum en het nummer van de factuur, de maatstaf van heffing, het bedrag aan btw en het bedrag van de aftrekbare btw. Als de aanvrager een belastingplichtige is met gedeeltelijk recht op aftrek, wordt het aftrekbare gedeelte, uitgedrukt in percenten, vermeld.

Om dezelfde reden en op eenzelfde wijze als in de artikelen 6 en 24, wordt in artikel 31 een bewaringstermijn opgenomen voor de ingezamelde gegevens.

Aangezien de aanvrager niet is gevestigd in de gemeenschap, voegt hij, samen met het teruggaafverzoek langs elektronische weg, een bewijs bij dat aantoont dat hij de hoedanigheid van belastingplichtige heeft overeenkomstig de bepalingen van het Btw-Wetboek.

Dergelijk bewijs bevat een voldoende gedetailleerde omschrijving van de werkzaamheid welke door de aanvrager uitgeoefend werd tijdens de periode waarop de aanvraag tot teruggaaf betrekking heeft, en dit op zodanige wijze dat het bevoegde controlecentrum met kennis van zaken uitspraak kan doen over de hoedanigheid van belastingplichtige waarop de aanvrager aanspraak wenst te maken.

Voor rechtspersonen kan dit bewijs eveneens blijken uit het voor echt verklaarde afschrift van de statuten (en de eraan aangebrachte wijzigingen) van de verzoekende vennootschap, en uit de balans met betrekking tot het laatste boekjaar dat de voornoemde periode voorafgaat.

Wanneer de maatstaf van heffing op de factuur of het invoerdocument 1.000 euro of meer bedraagt, overlegt de aanvrager evenwel samen met het teruggaafverzoek langs elektronische weg een afschrift van de factuur of het invoerdocument; indien de factuur betrekking heeft op brandstof, is dit drempelbedrag 250 euro. Er kan worden opgemerkt dat deze bepalingen geen afbreuk doen aan het recht van de administratie belast met de btw om, wanneer zij redenen heeft om te twijfelen aan het bestaan van een bepaalde vordering, door middel van een verzoek om aanvullende gegevens de overlegging te vragen van het origineel of een kopie van de betreffende factuur of invoerdocument, zelfs als het bedrag van de verdachte factuur niet voornoemde bedragen bereikt (z. artikel 40, § 1, derde lid).

2.3.2.3. Artikel 34

Artikel 34 van het koninklijk besluit heeft betrekking op de situatie waarin het aftrekbare gedeelte van de btw door de belastingplichtige wordt aangepast overeenkomstig artikel 46, § 1, van het Btw-Wetboek, na de indiening van het teruggaafverzoek door laatstgenoemde. Hier wordt het geval bedoeld waarin het definitief verhoudingsgetal voor de aftrek verschilt van het verhoudingsgetal op grond waarvan de aftrekbare btw werd berekend en/of teruggegeven. In dat geval corrigeert de belastingplichtige het bedrag dat wordt teruggevraagd of dat reeds is teruggegeven in een teruggaafverzoek dat gedaan wordt binnen het kalenderjaar volgend op het desbetreffende teruggaaftijdvak, dan wel, mocht hij in dat kalenderjaar geen teruggaafverzoek indienen, door via de portaalsite die de administratie in België heeft ingesteld een afzonderlijke verklaring toe te zenden.

2.3.2.4. Artikelen 35 tot en met 37

Artikelen 35 en 37 van het koninklijk besluit bepalen dat de aanvraag tot teruggaafbetrekking heeft op de aankopen van goederen en diensten, intracommunautaire verwervingen of invoeren die betrekking hebben op een teruggaaftijdvak dat ten hoogste één kalenderjaar bedraagt en tenminste drie kalendermaanden. De aanvraag tot teruggaaf kan evenwel betrekking hebben op een tijdvak van minder dan drie kalendermaanden wanneer dit tijdvak het resterende gedeelte van een kalenderjaar betreft. Slechts één aanvraag tot teruggaaf mag worden ingediend per kwartaal.

In voorkomend geval kan de aanvraag tot teruggaaf ook betrekking hebben op facturen of invoerdocumenten die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van eerdere aanvragen tot teruggaaf, voor zover ze betrekking hebben op handelingen die tijdens het kalenderjaar van het teruggaaftijdvak werden verricht. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om facturen die vergeten en teruggevonden werden.

Als de aanvraag tot teruggaaf een teruggaaftijdvak betreft van minder dan één kalenderjaar, maar wel minstens drie kalendermaanden, dan bedraagt het btw-bedrag waarop ze betrekking heeft ten minste 400 euro.

Als de aanvraag tot teruggaaf betrekking heeft op een kalenderjaar of het resterende gedeelte van een kalenderjaar, dan bedraagt het btw-bedrag waarop ze betrekking heeft ten minste 50 euro.

Artikel 36 van het koninklijk besluit bepaalt dat de aanvraag tot teruggaaf uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het teruggaaftijdvak wordt ingediend. Deze termijn is een vervaltermijn.

De aanvraag tot teruggaaf wordt alleen als ingediend aangemerkt indien de aanvrager alle inlichtingen als vermeld in artikelen 31 en 32 van dit besluit heeft verstrekt.

Indien de aanvraag tot teruggaaf wordt ingediend na de voormelde vervaltermijn, wordt de aanvraag definitief geweigerd en gaat het recht op teruggaaf definitief verloren.

2.3.2.5. Artikelen 38 tot en met 45

Artikel 38 van het koninklijk besluit bepaalt dat de administratie belast met de btw de aanvrager onmiddellijk langs elektronische weg zal informeren over de datum van ontvangst van zijn teruggaafverzoek.

Artikel 39 van het koninklijk besluit preciseert dat de beslissing tot inwilliging van de aanvraag daaropvolgend elektronisch ter kennis wordt gegeven, binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf die datum van ontvangst van de originele aanvraag. De voormelde termijn van vier maanden is evenwel slechts van toepassing voor zover er geen verzoek om aanvullende gegevens werd verzonden door de administratie.

Artikel 40 van het koninklijk besluit bepaalt namelijk dat de administratie, indien ze van mening is dat niet alle nodige informatie werd ontvangen om een uitspraak te kunnen doen over de originele aanvraag om teruggaaf, de aanvrager om zogenaamde 'aanvullende gegevens' kan verzoeken. Dit verzoek om aanvullende gegevens wordt langs elektronische weg aan de aanvrager gericht binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag tot teruggaaf.

Als de administratie om aanvullende gegevens verzoekt, verstrekt de bestemmeling van dit verzoek de gevraagde gegevens binnen een termijn van één maand vanaf de datum waarop hij dat verzoek heeft ontvangen. Bij gebrek aan antwoord binnen deze termijn, heeft de administratie het recht om de teruggaaf te weigeren van de btw-bedragen waarvoor zij om aanvullende gegevens heeft verzocht.

Als de administratie, na de ontvangst van de gevraagde aanvullende gegevens, van oordeel is dat zij nog steeds niet beschikt over alle elementen om een beslissing te kunnen nemen inzake het toestaan van de gevraagde teruggaaf van btw, kan zij om verdere aanvullende gegevens verzoeken. Deze gegevens kunnen van dezelfde aard zijn als de gegevens gevraagd in het eerste verzoek of verschillend van aard.

Indien de administratie om aanvullende gegevens verzoekt, wordt de termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het teruggaafverzoek, waarbinnen de administratie een beslissing neemt over de teruggaaf van de btw, krachtens artikel 41 van het koninklijk besluit verlengd als volgt:

- indien het een eerste verzoek om aanvullende gegevens betreft wordt de beslissing over de teruggaaf genomen binnen een termijn van twee maanden vanaf hetzij de dag van ontvangst van de gevraagde gegevens, hetzij het verstrijken van de termijn van één maand waarbinnen de bestemmeling van de aanvraag was geacht – maar nagelaten heeft – te antwoorden op de vraag om aanvullende gegevens. In elk geval beschikt de administratie over een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag tot teruggaaf om haar beslissing ter kennis te brengen

- als het een tweede vraag om aanvullende gegevens betreft, wordt een beslissing om de teruggaaf al dan niet in te willigen genomen binnen een termijn van acht maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag tot teruggaaf.

Overeenkomstig artikel 43, derde lid, van het koninklijk besluit wordt de aanvraag tot teruggaaf als ingewilligd aangemerkt indien door de administratie geen beslissing wordt genomen binnen deze termijnen, tenzij er sprake is van fraude.

Een beslissing om het teruggaafverzoek geheel of gedeeltelijk te verwerpen zal in elk geval per aangetekende zending aan de aanvrager worden meegedeeld, in principe binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de originele aanvraag (artikelen 39 en 43, eerste lid, van het koninklijk besluit).

De beslissing waarbij de administratie de aanvraag tot teruggaaf geheel of gedeeltelijk afwijst, wordt zowel in rechte als naar de feiten gemotiveerd. De redenen voor de gehele of gedeeltelijke afwijzing worden overigens tegelijkertijd met de weigeringsbeslissing aan de aanvrager per aangetekende zending meegedeeld.

2.4. Slotbepalingen

2.4.1. Reglementaire bepalingen

Artikel 46 bepaalt : “Het koninklijk besluit nr. 56 van 9 december 2009 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf wordt opgeheven.”

Artikel 47 stelt : “Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2022 voor de teruggaafverzoeken die na 30 juni 2022 worden ingediend.”

Artikel 48 bepaalt : “De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.”

2.4.2. Commentaar

2.4.2.1. Artikelen 46 tot en met 48

Artikel 46 van het koninklijk besluit bepaalt dat het koninklijk besluit nr. 56 van 09.12.2009 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf, wordt opgeheven.

Omwille van praktische redenen bepaalt artikel 47 van het koninklijk besluit dat dit koninklijk besluit in werking treedt op de eerste dag van het eerstvolgende kalenderkwartaal, met name 01.07.2022.

3. Koninklijk besluit van 10.04.2022 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 31 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde

3.1. Reglementaire bepalingen

Artikel 1 bepaalt : “Dit koninklijk besluit voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn en in de omzetting van de Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.”

Artikel 2 stelt : “In artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 mei 1984 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:

§ 2. Wanneer de rechthebbende op teruggaaf een niet belastingplichtige rechtspersoon is die niet in België is gevestigd en er geen belastbare handelingen verricht andere dan de intracommunautaire verwerving van nieuwe vervoermiddelen als bedoeld in artikel 8bis, § 2, van het Wetboek, moet hij een aanvraag tot teruggaaf indienen bij het KMO Centrum Specifieke Materies. De aanvraag moet bij die dienst toekomen, in drie exemplaren, uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het tijdvak waarop het teruggaafverzoek betrekking heeft. Op de aanvraag tot teruggaaf wordt niet ingegaan indien zij betrekking heeft op een bedrag van minder dan 50 euro.

2° paragraaf 3 wordt hersteld als volgt:

§ 3. De niet in België maar in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige, alsook de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige, kan teruggaaf verkrijgen van de belasting die geheven is van de hem geleverde goederen, van de hem verstrekte diensten en van de door hem verrichte invoeren hier te lande, volgens de bepalingen en de modaliteiten voorzien in het koninklijk besluit nr. 56 van 10 april 2022 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf en aan niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

Artikel 3 bepaalt : “In artikel 9bis, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 juni 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° het tweede lid wordt vervangen als volgt:

Wanneer de rechthebbende op de in paragraaf 1 bedoelde teruggaaf niet in België maar in een andere lidstaat is gevestigd of niet in de Gemeenschap is gevestigd, dient hij een aanvraag tot teruggaaf in overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 56 van 10 april 2022 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf en aan niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.;

2° het derde lid wordt opgeheven.”

Artikel 4 stelt : “Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 31 van 2 april 2002 met betrekking tot de toepassingsmodaliteiten van de belasting over de toegevoegde waarde ten aanzien van de handelingen verricht door niet in België gevestigde belastingplichtigen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 december 2009, wordt vervangen als volgt:

Art. 6. De niet in België maar in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige, alsook de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige, kan teruggaaf verkrijgen van de belasting die geheven is van de hem geleverde goederen, van de hem verstrekte diensten en van de door hem verrichte invoeren hier te lande, volgens de bepalingen en de modaliteiten voorzien in het koninklijk besluit nr. 56 van 10 april 2022 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf en aan niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

Artikel 5 bepaalt : “Artikel 7 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 29 juni 2021, wordt opgeheven.”

Artikel 6 bepaalt : “Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2022.”

Artikel 7 stelt : “De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.”

3.2. Commentaar

3.2.1. Artikel 1

Artikel 1 bepaalt dat dit koninklijk besluit de omzetting vormt van:

- Richtlijn 2008/9/EG van de raad van 12.02.2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn en

- Richtlijn 86/560/EEG van de raad van 17.11.1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lidstaten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

3.2.2 Artikelen 2 en 3

Artikelen 2 en 3 van dit koninklijk besluit wijzigen artikelen 9 en 9bis van koninklijk besluit nr. 4 met het oog op een consequente verwijzing naar het koninklijk besluit nr. 56, niet alleen voor de teruggaaf aan niet in België maar in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtigen, maar eveneens voor de teruggaaf aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

Artikel 9 wordt daartoe aangevuld met een paragraaf 3, terwijl paragraaf 2 zodanig wordt gewijzigd dat deze enkel nog van toepassing is op de niet-belastingplichtige rechtspersonen die niet in België zijn gevestigd en er geen andere belastbare handelingen verrichten dan de intracommunautaire verwerving van nieuwe vervoermiddelen als bedoeld in artikel 8bis, § 2, van het Btw-Wetboek.

In artikel 9bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 4 wordt het derde lid opgeheven, aangezien de erin vermelde procedurele aspecten nu zijn opgenomen in het vernieuwde koninklijk besluit nr. 56. Het tweede lid van deze paragraaf wordt dienvolgens verruimd met een verwijzing naar de teruggaaf aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen en de verwijzing naar het koninklijk besluit nr. 56 wordt aangepast met de nieuwe titel van dit besluit.

Strikt genomen zouden deze verwijzingen als juridisch overbodig kunnen worden beschouwd, maar omdat de betrokken artikelen in het koninklijk besluit nr. 4 een volledig overzicht geven van de mogelijke gevallen van teruggaaf en de daarbij te volgen procedures wordt omwille van de coherentie en de volledigheid van de bepalingen ter zake in dat koninklijk besluit ervoor geopteerd om de bestaande verwijzingen in de artikelen 9 en 9bis bij te werken en aan te vullen eerder dan die zonder meer te schrappen.

3.2.3. Artikelen 4 en 5

Het koninklijk besluit nr. 31 heeft betrekking op de toepassingsmodaliteiten van de belasting over de toegevoegde waarde ten aanzien van de handelingen verricht door niet in België gevestigde belastingplichtigen. Vanuit een andere invalshoek dan het koninklijk besluit nr. 4 (dat de modaliteiten van teruggaaf bevat aan alle mogelijke begunstigden, inclusief wanneer die niet in België maar in een andere lidstaat of buiten de gemeenschap gevestigd zijn), bevat het koninklijk besluit nr. 31 aldus, omwille van redenen van consistentie, eveneens bepalingen die betrekking hebben op de teruggaaf van btw aan niet in België gevestigde belastingplichtigen, met name in de artikelen 6 en 7.

Door de volledige uitwerking van de procedure van btw-teruggaaf ten gunste van niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen in de versie van koninklijk besluit nr. 56 die op 01.04.2022 in werking treedt, is de bepaling in artikel 7 van koninklijk besluit nr. 31, die de procedure van btw-teruggaaf aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen regelt, niet langer correct en evenmin noodzakelijk. Artikel 7 wordt daarom opgeheven.

Artikel 6 van koninklijk besluit nr. 31 daarentegen, dat momenteel een verwijzing inhoudt naar het koninklijk besluit nr. 56 wat de procedure van btw-teruggaaf betreft ten gunste van niet in België maar in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtigen, wordt vervangen om de verwijzing naar koninklijk besluit nr. 56 aan te passen en deze verwijzing eveneens uit te breiden naar de teruggaaf aan niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

Net zoals ten aanzien van de artikelen 9 en 9bis van het koninklijk besluit nr. 4 (zie de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit) zouden deze verwijzingen strikt genomen als juridisch overbodig kunnen worden beschouwd. Omdat de betrokken artikelen in het koninklijk besluit nr. 31 een volledig overzicht geven van alle aspecten verbonden aan de economische activiteit van de buitenlandse belastingplichtigen in België (met inbegrip van de teruggaaf van btw ten gunste van niet in België gevestigde belastingplichtigen) wordt ook hier omwille van de coherentie en de volledigheid van de bepalingen ter zake in dat koninklijk besluit ervoor geopteerd om de bestaande verwijzingen in artikel 6 bij te werken en aan te vullen eerder dan die zonder meer te schrappen.

3.2.4. Artikel 6

Omwille van de hiervoor uiteengezette intrinsiek nauwe samenhang tussen de bepalingen van dit koninklijk besluit en de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 56 dat in werking treedt op 01.07.2022, bepaalt artikel 6 van dit koninklijk besluit dat dit koninklijk besluit eveneens in werking treedt op hetzelfde tijdstip als de nieuwe versie van het koninklijk besluit nr. 56 met name op 01.07.2022.

Interne ref.: ET 139.514

Bron: Fisconetplus

Mots clés