Circulaire 2023/C/72 betreffende de plaats van belastingheffing voor btw-doeleinden van de terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid in een grensoverschrijdende context

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde publiceerde op 01/09/2023 de Circulaire 2023/C/72 betreffende de plaats van belastingheffing voor btw-doeleinden van de terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid in een grensoverschrijdende context.

Deze circulaire strekt ertoe het standpunt van de Belgische administratie te verduidelijken met betrekking tot de plaats van belastingheffing voor btw van de terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid in een grensoverschrijdende context. Zij houdt met name rekening met de conclusies van het arrest QM van 20 januari 2021 in de zaak C-288/19 van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ook wordt ingegaan op de regels die van toepassing zijn op de btw wanneer de plaats van belastingheffing in België ligt.


Inhoudstafel

I. Inleiding

II. Terminologie

III. Terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid in een grensoverschrijdende context, die valt onder artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van de richtlijn 2006/112/EG

A. Terbeschikkingstelling onder bezwarende titel

B. Terbeschikkingstelling die bestaat uit het verlenen van verhuurdiensten, andere dan verhuur op korte termijn

IV. Plaats van belastingheffing van de terbeschikkingstelling

V. Regels die van toepassing zijn wanneer de plaats van belastingheffing zich in België bevindt

A. Maatstaf van Heffing

B. Aangifte en betaling van de verschuldigde Belgische btw

C. Mogelijks door te voeren regularisaties

a. Principe

b. Toleranties

VI. Regels die van toepassing zijn wanneer de plaats van belastingheffing zich in een andere lidstaat dan België bevindt

VII. Inwerkingtreding en opheffingsbepalingen

I. Inleiding

1. Er is gebleken dat de vaststelling van de plaats van belastingheffing voor de btw op bepaalde grensoverschrijdende terbeschikkingstellingen van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid voor een aantal ondernemingen problemen oplevert. Deze moeilijkheden zijn hoofdzakelijk het gevolg van het feit dat niet duidelijk is of de terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid al dan niet belastbaar is, hetgeen een belangrijk criterium is voor de vaststelling van de plaats van belastingheffing.

2. a. Deze circulaire strekt ertoe het standpunt van de Belgische administratie met betrekking tot de plaats van belastingheffing voor btw op de terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid in een grensoverschrijdende context te verduidelijken. Zij heeft hoofdzakelijk betrekking op de toepassing van artikel 56, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn 2006/112/EG van de raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'richtlijn 2006/11/EG' genoemd), in België omgezet bij artikel 21bis, 2de lid, punt 7, onder a), van het Btw-Wetboek, op dergelijke leveringen. Ook worden bepaalde regels behandeld die met betrekking tot de btw moeten worden toegepast wanneer de plaats van belastingheffing zich overeenkomstig artikel 56, 2de lid, eerste alinea, in België bevindt. Met name wordt er rekening gehouden met de conclusies van het arrest QM van 20 januari 2021 in de zaak C-288/19, van het Hof van Justitie van de Europese Unie ('HJEU').

b. Zoals aangehaald in het punt 6.b hierna zal de huidige circulaire enkel de grensoverschrijdende situaties behandelen in het licht van de conclusies van het QM-arrest. Er wordt geen standpunt ingenomen m.b.t. Belgische nationale situaties. De Belgisch nationale situaties blijven onderworpen aan de regels zoals beschreven in de circulaire AAFisc nr. 36/2015 (nr. E.T.119.650) van 23.11.2015 (hierna 'Circulaire van 2015') en zullen eventueel het voorwerp uitmaken van een latere publicatie.

3. Na deze inleiding worden de volgende punten uitgewerkt:

- Beschrijving van enkele gebruikte termen (punt II);

- Verstrekking van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid in een grensoverschrijdende context die binnen de werkingssfeer van artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van de richtlijn 2006/112/EG valt (punt III);

- Plaats van belastingheffing voor deze terbeschikkingstelling;

- Regels die van toepassing zijn wanneer de plaats van belastingheffing zich in België bevindt (punt V);

- Regels die van toepassing zijn wanneer de plaats van belastingheffing zich in een andere lidstaat dan België bevindt (punt VI).

Ten slotte worden de inwerkingtreding van deze circulaire en de ingetrokken en gewijzigde publicatie gespecifieerd (punt VII)

II. Terminologie

4. Bedrijfsvoertuigen worden gedefinieerd als voertuigen die door de vennootschap als onderdeel van haar activa worden gebruikt na door de vennootschap te zijn aangeschaft/gekocht als investeringsgoed of geleased.

5. Onder personeelsleden wordt verstaan het personeel van de onderneming met een arbeidsovereenkomst (werknemer, arbeider, enz.), maar ook leidinggevenden en bestuurders die een rekening-courant hebben bij de onderneming.

6. a. Onder grensoverschrijdende context wordt verstaan situaties waarin:

- hetzij de plaats van vestiging van de onderneming zich buiten België bevindt en de woon- of verblijfplaats van het personeelslid zich in België bevindt;

- hetzij de plaats van vestiging van de onderneming zich in België bevind en de woon- of verblijfplaats van het personeelslid zich buiten België bevindt.

b. In een grensoverschrijdende context kan de plaats van belastingheffing voor de btw op de levering van een bedrijfsvoertuig binnen of buiten België liggen, afhankelijk van de toegepaste regels. Dit in tegenstelling tot leveringen in een Belgisch nationale context, waar de plaats van belastingheffing altijd België is, ongeacht de toegepaste regels. Het is met name dit verschil dat een specifieke circulaire voor grensoverschrijdende situaties rechtvaardigt.

III. Terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid in een grensoverschrijdende context, die valt onder artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van de richtlijn 2006/112/EG

7. Artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van de richtlijn 2006/112/EG luidt als volgt ‘De plaats van andere dan kortdurende verhuur van een vervoermiddel aan een niet-belastingplichtige is de plaats waar de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.’.

8. Volgens het HvJEU 'is artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG van toepassing op de terbeschikkingstelling door een belastingplichtige aan zijn werknemer van een voor bedrijfsdoeleinden gebruikt voertuig, indien het gaat om een dienst onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, lid 1, sub c, van deze richtlijn, (1, sub c, van die richtlijn en die werknemer het permanente recht heeft om dat voertuig voor privédoeleinden te gebruiken en om andere personen daarvan uit te sluiten, tegen betaling van huur en voor een overeengekomen periode van meer dan 30 dagen' (HvJ EU, arrest QM, zaak C-288/19 van 20.01.2021, punt 56). 01.2021, punt 56).

9. Volgens deze rechtspraak valt de terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen aan een personeelslid in een grensoverschrijdende context binnen de werkingssfeer van artikel 56, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

- het gaat hem om een terbeschikkingstelling onder bezwarende titel (A);

- de terbeschikkingstelling bestaat uit het verrichten van verhuurdiensten, met uitzondering van verhuur op korte termijn (B).

Deze voorwaarden worden hieronder nader toegelicht.

A. Terbeschikkingstelling onder bezwarende titel

10. a. Het begrip terbeschikkingstelling werd reeds behandeld door de Belgische administratie (zie de punten 32 en 34 van de circulaire 2015) en door het btw-comité (zie de richtsnoeren die voortvloeien uit de 101e vergadering van 20.10.2014 (DOCUMENT H - taxud.c.1(2016)1136484 - 832 REV)).

b. Volgens het HvJEU '(…) is een dienst slechts belastbaar onder bezwarende titel' in de zin van artikel 2, 1ste lid, sub c, van richtlijn 2006/112 indien er tussen de dienstverrichter en de afnemer een juridische relatie bestaat in het kader waarvan wederkerige diensten worden uitgewisseld, waarbij de door de dienstverrichter ontvangen tegenprestatie de werkelijke waarde van de voor de afnemer verrichte dienst vormt. Dit is het geval wanneer er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenprestatie (...) Een dergelijk rechtstreeks verband kan in de relatie tussen een werkgever en zijn werknemer de vorm aannemen van een deel van de beloning in geld waarvan laatstgenoemde moet afzien in ruil voor een door eerstgenoemde verrichte dienst (...). In het onderhavige geval verwijst de verwijzende rechter in zijn prejudiciële vraag naar een bruikleen van een voertuig waarvoor de werknemer geen enkele betaling verricht of een deel van zijn bezoldiging in geld besteedt, en evenmin heeft gekozen tussen verschillende voordelen die de belastingplichtige aanbiedt overeenkomstig een overeenkomst tussen partijen op grond waarvan het recht om de bedrijfswagen te gebruiken zou impliceren dat afstand wordt gedaan van andere voordelen (...). Onder voorbehoud van de feitelijke verificatie waartoe de verwijzende rechter verplicht is, kan een dergelijke dienst dus niet worden aangemerkt als een dienst onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/112' (HvJEU, arrest QM, zaak C-288/19 van 20.01.2021, punten 29-32). 01.2021, punten 29-32).

11. Overeenkomstig deze rechtspraak is de Belgische administratie van oordeel dat de terbeschikkingstellingen van bedrijfswagens die het voorwerp uitmaken van:

a. een betaling door het personeelslid aan zijn vennootschap, of ;

b. een inhouding door de vennootschap van een deel van de bezoldiging van het personeelslid in geld, of ;

c. een debitering van de lopende rekening van de bedrijfsleider, directeur enz. tot het bedrag van de overeengekomen bezoldiging, of ;

d. een keuze door het personeelslid tussen verschillende voordelen die door zijn onderneming worden aangeboden op basis van een overeenkomst tussen de partijen waarbij het recht om de bedrijfswagen te gebruiken zou impliceren dat afstand wordt gedaan van andere voordelen ;

moeten beschouwd worden als onder bezwarende titel verricht in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG (in België omgezet bij artikel 2, lid 1, WBTW).

12. a. Deze criteria zijn theoretisch en moeten van geval tot geval worden beoordeeld afhankelijk van de omstandigheden van de specifieke situatie, zoals het autobeleid (Car Policy) voor de terbeschikkingstelling van bedrijfswagens die binnen bepaalde ondernemingen bestaat.

b. Indien een onderneming moeilijkheden ondervindt om het bezwarend karakter van de terbeschikkingstelling van bedrijfswagens vast te stellen, kan zij de administratie om bevestiging verzoeken door een e-mail te sturen naar aagfisc.exp.tva.btw@minfin.fed.be
met als onderwerp: Verzoek om een QM-ruling. Het verzoek moet vergezeld gaan van de contractuele documenten betreffende de betrokken terbeschikkingstelling.

B. Terbeschikkingstelling die bestaat uit het verlenen van verhuurdiensten, andere dan verhuur op korte termijn

13. Volgens het HvJEU is artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van de richtlijn 2006/112/EG van toepassing op de terbeschikkingstelling door een belastingplichtige aan zijn werknemer van een voertuig dat voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, indien het gaat om een dienst onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, 1ste lid, sub c, van die richtlijn en waarbij die werknemer het recht heeft om dat voertuig te allen tijde voor privédoeleinden te gebruiken en om andere personen van het gebruik ervan uit te sluiten, tegen betaling van huur en voor een overeengekomen periode van meer dan 30 dagen” (HvJEU, arrest QM, zaak C-288/19 van 20.01.2021, punt 56).

14. Opdat een terbeschikkingstelling onder artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van richtlijn 206/112/EG valt, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

a. het personeelslid aan wie het voertuig ter beschikking wordt gesteld moet, naar analogie van de definitie van leasing van onroerend goed, permanent het recht hebben om het voertuig voor privédoeleinden te gebruiken en andere personen ervan uit te sluiten;

b. het voertuig moet ter beschikking worden gesteld tegen een huurprijs en voor een overeengekomen periode van meer dan 30 dagen. Het begrip huur moet in ruime zin worden opgevat en omvat de in punt 11 genoemde tegenprestaties.

Wat de voorwaarde met betrekking tot de huur betreft, is het belangrijk te preciseren dat het ontbreken van de betaling van huur niet kan worden gecompenseerd door het feit dat voor inkomstenbelastingdoeleinden het privégebruik van een goed dat aan de betrokken onderneming is toegewezen, wordt beschouwd als een kwantificeerbaar voordeel in natura en dus als het ware als een fractie van de vergoeding waarvan de begunstigde zou hebben afgezien in ruil voor de terbeschikkingstelling van het goed in kwestie (HvJEU, arrest QM, zaak C-288/19, 20.01.2021, punt 43).

15. Artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG is derhalve niet van toepassing op

- de terbeschikkingstelling voor een overeengekomen periode van minder dan 30 dagen;

- de terbeschikkingstelling zonder exclusief gebruiksrecht, zoals in het geval van bepaalde dienstvoertuigen of 'poolauto's';

- de terbeschikkingstelling voor uitsluitend beroepsmatig gebruik.

IV. Plaats van belastingheffing van de terbeschikkingstelling

16. Volgens artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG is de plaats van levering van de dienst van verhuur, met uitzondering van verhuur op korte termijn, van een vervoermiddel aan een niet-belastingplichtige de plaats waar deze persoon is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

17. De grensoverschrijdende terbeschikkingstelling van een bedrijfsvoertuig aan een personeelslid valt onder artikel 56, 2de lid, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG wanneer deze voldoet aan de in punt 9 genoemde voorwaarden. Deze terbeschikkingstelling is derhalve belastbaar op de plaats waar het personeelslid zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.

18. In een grensoverschrijdende context zijn deze diensten onderworpen aan de Belgische btw wanneer de plaats van vestiging van de onderneming gelegen is buiten België en de woon- of verblijfplaats van het personeelslid in België is gelegen.

19. Zij zijn daarentegen niet aan de Belgische btw onderworpen wanneer de plaats van vestiging van de onderneming in België is gelegen en de woon- of verblijfplaats van het personeelslid buiten België is gelegen.

V. Regels die van toepassing zijn wanneer de plaats van belastingheffing zich in België bevindt

A. Maatstaf van Heffing

20. a. In het geval van de in punt 18 hierboven beschreven terbeschikkingstelling moet de maatstaf van heffing bepaald worden in overeenstemming met artikel 26 van het Btw-Wetboek.

b. In afwijking hiervan moet:

- wanneer de tegenprestatie lager is dan de normale waarde, de maatstaf van heffing worden bepaald overeenkomstig artikel 33, § 2, WBTW;

- wanneer de tegenprestatie niet uitsluitend uit een geldsom bestaat, de maatstaf van heffing worden bepaald overeenkomstig artikel 33, § 3, WBTW.

In toepassing van deze bepalingen is de maatstaf van heffing de normale waarde zoals bepaald overeenkomstig artikel 32, WBTW.

De normale waarde moet worden bepaald volgens de door de administratie aanvaarde berekeningsmethoden, bedoeld in de punten 158 en 159 van de Circulaire van 2015.

c. Zo moet de maatstaf van heffing door de werkgever, gemengde belastingplichtigen, als volgt worden berekend:

- voor door de werkgever geleasede voertuigen: (Huur excl. btw + Kosten excl. btw) x (% Aftrek - % Professioneel)

- voor door de werkgever aangekochte voertuigen ((Aankoopprijs excl. btw / 5) + Kosten excl. btw) x (% Aftrek - % Professioneel).

d. Als de werkgever een gedeeltelijk recht op aftrek heeft (gemengde belastingplichtige), moet zijn pro rata aftrek in aanmerking worden genomen. In voorkomend geval moet de maatstaf van heffing als volgt worden berekend:

- voor door de werkgever geleasede voertuigen:

(Huur excl. btw + Kosten excl. btw) x (% aftrek - % Professioneel) x aftrek prorata;

- voor door de werkgever gekochte voertuigen:

((Aankoopprijs excl. btw / 5) + Kosten excl. btw) x (% aftrek - % Professioneel) x aftrek prorata.

e. De kosten die bij de berekening van de maatstaf van heffing in aanmerking moeten worden genomen, worden als volgt vastgesteld:

'Kosten' = de maatstaf van heffing van andere aan btw onderworpen uitgaven die betrekking hebben op het voertuig.

De verzekeringskosten worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de maatstaf van heffing wanneer zij zijn vrijgesteld van btw. Brandstofkosten, exclusief btw, die aan de Belgische BTW zijn onderworpen, zijn daarentegen wel in de maatstaf van heffing begrepen.

f. Om het '% aftrek' te bepalen, moet rekening worden gehouden met de werkelijke aftrek door de werkgever. Indien de werkgever dus 100 % van de voorbelasting heeft kunnen aftrekken (wat het geval is in sommige lidstaten zoals het Groothertogdom Luxemburg), zal het '% aftrek' gelijk zijn aan 100 %.

g. Het '% Professioneel' kan worden bepaald door één van de drie methoden toe te passen zoals voorzien in punt 3.2.1.3. van de Circulaire van 2015. In het bijzonder kan de methode van het algemene forfaitaire percentage van 35 % bedoeld in punt 3.2.1.3.3. van de Circulaire van 2015 worden toegepast, met respect van de erin opgenomen voorwaarden. In het bijzonder moet het bedrijfsvoertuig voor ten minste 10 % voor zakelijke doeleinden worden gebruikt. Wanneer een belastingplichtige een voertuig ter beschikking stelt van een werknemer in het kader van het loonbeleid is de administratie van oordeel dat de algemene forfaitaire methode van 35% kan worden toegepast (zie punt 121.c van de Circulaire van 2015).

h. Ter illustratie zal een in Luxemburg gevestigde werkgever die 100 % van de voorbelasting met betrekking tot het voertuig dat hij leaset en ter beschikking stelt van zijn in België woonachtige werknemer, kan aftrekken, indien hij het algemene vaste tarief van 35 % wil toepassen, de normale waarde als volgt berekenen
(Huur excl. btw) + Kosten excl. btw) x 65 %.

Als deze werkgever een gedeeltelijk recht op aftrek heeft en een algemeen aftrek prorata van 55 % toepast, berekent hij de normale waarde, als hij het algemene vaste tarief van 35 % wil toepassen, als volgt:
((Huur exclusief btw + Kosten exclusief btw) x 65 %) x 55 %.

B. Aangifte en betaling van de verschuldigde Belgische btw

21. Om de Belgische btw op de in punt 18 bedoelde terbeschikkingstellingen te kunnen aangeven en betalen, moet de ondernemer zich in beginsel voor btw-doeleinden in België identificeren en er periodiek aangifte doen. In afwijking hiervan kan de verschuldigde btw worden aangegeven en betaald via het éénloketsysteem (OSS) als bedoeld in de artikelen 369 bis en volgende van richtlijn 2006/112/EG.

C. Mogelijks door te voeren regularisaties

a. Principe

22. Rekening houdend met het interpretatieve karakter van de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie, is de bepaling waarnaar in punt 18 hiervoor wordt verwezen, onderworpen aan Belgische btw sinds de inwerkingtreding van artikel 21 bis, § 2, 7° bis, van het Btw-Wetboek (die de eerste alinea van artikel 56 (2) van de richtlijn 2006/112/EG omzet) namelijk op 1 januari 2013, onverminderd de in voege zijnde verjaringstermijnen.

b. Toleranties

23. a. Bij wijze van tolerantie moet een richtdatum worden vastgesteld vanaf wanneer regularisaties moeten worden verricht door ondernemingen die de regels niet correct hebben toegepast door geen Belgische btw te betalen over de in punt 18 bedoelde terbeschikkingstellingen.

De richtdatum in dit verband is 1 juli 2021. Enerzijds is deze datum in overeenstemming met de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien zij later valt dan de verduidelijkingen in het arrest QM (HvJ EU, arrest QM, zaak C-288/19 van 20.01.2021). Anderzijds is zij van praktisch belang voor de regularisatie, aangezien regularisatie uit het verleden via het éénloketsysteem (OSS) kunnen worden doorgevoerd.

b. Deze tolerantie geldt niet voor de terbeschikkingstelling van bedrijfswagens als bedoeld in punt 11, onder a), wanneer de tegenprestatie volledig bestaat uit een betaling door het personeelslid aan de onderneming (volledig bedrag ingehouden op het nettosalaris).

24. a. Eenvoudigheid halve kan voor de terbeschikkingstelling van bedrijfsvoertuigen waarvoor de opeisbaarheid van de btw is ontstaan in een afgesloten fiscaal boekjaar, het bedrag van de in punt 11 bedoelde tegenprestatie worden beschouwd als een bedrag inclusief btw voor de btw-regularisatie.

b. Het btw-bedrag dat uit hoofde van deze tolerantie moet worden betaald, mag worden bepaald aan de hand van de volgende formule
(((Huur exclusief btw + Kosten exclusief btw) x 65 %) / 1,21) x 21 %.

Hierdoor worden de moeilijkheden vermeden die gepaard gaan met een herberekening van het voordeel in natura van het personeelslid voor de inkomstenbelasting.

c. Ter illustratie zal een in Luxemburg gevestigde werkgever die 100 % van de voorbelasting met betrekking tot het voertuig dat hij leaset en ter beschikking stelt van zijn in België woonachtige werknemer, kan aftrekken, de normale waarde berekenen zoals aangegeven in het voorbeeld in punt 20. Indien het vorige fiscale boekjaar van deze werkgever eindigde op 31 december 2022, zal hij deze maatstaf van heffing moeten toepassen vanaf 1 januari 2023. Voor terbeschikkingstellingen die vóór 1 januari 2023 zijn verricht, kan hij de in dit punt 24 bedoelde tolerantie toepassen. Indien het boekjaar van sommige werkgevers anders is en bijvoorbeeld begint op 1 juli en eindigt op 30 juni, kan de bovengenoemde administratieve tolerantie worden toegepast voor de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023.

25. De administratie zal geen kritiek uiten indien onderneming deze toleranties niet wensen toe te passen.

VI. Regels die van toepassing zijn wanneer de plaats van belastingheffing zich in een andere lidstaat dan België bevindt

26. In het geval van een terbeschikkingstelling zoals voorzien in punt 19 hiervoor, is België niet bevoegd om de toepasselijke regels te bepalen (maatstaf van heffing, correctie en eventuele toleranties).

27. Er zij evenwel op gewezen dat de in België gevestigde onderneming in beginsel de in een andere lidstaat van de Europese Unie verschuldigde btw m.b.t. terbeschikkingstellingen kan aangeven en betalen via het éénloketsysteem (OSS) zoals bedoeld in artikel 58quater WBTW (dat de artikelen 369 bis en volgende van richtlijn 2006/112/EG omzet).

VII. Inwerkingtreding en opheffingsbepalingen

28. Deze circulaire is van toepassing vanaf 01.09.2023, onverminderd de punten 22 tot en met 26 hierboven.

Zij strekt tot intrekking en wijziging van alle eerder door de administratie uitgegeven publicaties of delen van publicaties die niet in overeenstemming zijn met de hierboven beschreven btw-regels.

Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

Waarom de forfaitaire VAA’s absoluut niet mogen worden afgeschaft!

Nieuw standpunt fiscus over de terugbetaling van elektriciteitskosten bij elektrisch laden

Circulaire 2024/C/61 betreffende belastingplicht van gerechtsdeurwaarders op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde