De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 27/05/2024 de Circulaire 2024/C/36 over de wijzigingen met betrekking tot personen ten laste, ingevoerd door de wet van 22.12.2023.
Bespreking van de art. 23 tot 27 van de wet van 22.12.2023 houdende diverse fiscale bepalingen.
Inhoudstafel
A. Opheffing van de mogelijkheid om personen ten laste over te hevelen naar een ander gezinslid
B. Tijdelijke gelijkschakeling van het maximumbedrag van de nettobestaansmiddelen van kinderen ten laste
1. De wet van 22.12.2023 (1) heeft in de belastingregeling van de personen ten laste twee wijzigingen aangebracht, nl.:
- de opheffing van de mogelijkheid om personen ten laste over te hevelen naar een ander gezinslid
- de tijdelijke gelijkschakeling van het maximumbedrag van de nettobestaansmiddelen van kinderen ten laste.
(1) Wet van 22.12.2023 houdende diverse fiscale bepalingen (hierna W 22.12.2023) (BS 29.12.2023 – Numac: 2023048700 – en rechtzetting in BS 11.01.2024 – Numac: 2024000089).
2. Art. 140, tweede lid, WIB 92 maakte het mogelijk dat wanneer de nettobestaansmiddelen van een gezinshoofd en de personen te zijnen laste minder bedroegen dan 1.800 euro (1) maal het aantal personen te zijnen laste plus één, het gezinshoofd de personen te zijnen laste voor wie hij over geen 1.800 euro nettobestaansmiddelen beschikte, kon overhevelen naar een ander gezinslid dat het meeste tot hun onderhoud bijdroeg (2).
(1) Basisbedrag vóór indexering.
(2) Zie ook de nrs. 136/40 tot 136/52, Com.IB 92.
3. Die regeling was erg complex en werd in de praktijk zo goed als nooit gebruikt. De relevantie ervan was bovendien nog verminderd sinds de invoering van het belastingkrediet voor kinderen ten laste.
De wetgever heeft dan ook beslist om artikel 140, tweede lid, WIB 92, vanaf aanslagjaar 2024 op te heffen (3).
(3) Art. 23 en 27, eerste lid, W 22.12.2023.
4. Door die opheffing moesten in het WIB 92 vanaf aanslagjaar 2024 ook enkele verwijzingen naar die opgeheven bepaling worden aangepast, nl.:
- in art. 141, eerste lid, WIB 92 (maximumbedragen van de nettobestaansmiddelen voor kinderen ten laste van een belastingplichtige die alleen wordt belast), waar de woorden 'De in de artikelen 136 en 140 vermelde bedragen van 1.800 euro worden' zijn vervangen door 'Het in artikel 136 vermelde bedrag van 1.800 euro wordt' (4)
- in art. 174/1, eerste lid, WIB 92 (beperking van voordelen in verhouding tot de duur van het belastbaar tijdperk), waar de woorden '140, tweede lid' zijn opgeheven (5)
- in art. 178, § 3, eerste lid, WIB 92 (jaarlijkse indexatie), waar de woorden 'en 140 tot 143' zijn vervangen door 'en 141 tot 143' (6).
(4) Art. 24, 1°, en 27, eerste lid, W 22.12.2023.
(5) Art. 25 en 27, eerste lid, W 22.12.2023.
(6) Art. 26 en 27, eerste lid, W 22.12.2023.
5. Eén van de voorwaarden om een kind fiscaal ten laste te kunnen nemen luidt dat dat kind geen nettobestaansmiddelen mag hebben van meer dan:
- 1.800 euro (7): voor een kind ten laste van belastingplichtigen die samen worden belast (8)
- 2.600 euro (7): voor een kind zonder zware handicap ten laste van een belastingplichtige die alleen wordt belast (9)
- 3.300 euro (7): voor een kind met een zware handicap ten laste van een belastingplichtige die alleen wordt belast (9).
(7) Basisbedrag vóór indexering.
(8) Art. 136, WIB 92.
(9) Art. 141, eerste lid, WIB 92.
6. Het aantal uren studentenarbeid waarvoor geen RSZ-bijdragen verschuldigd zijn, is voor de kalenderjaren 2023 en 2024 tijdelijk verhoogd van 475 uren tot 600 uren per kalenderjaar (10).
(10) Door het koninklijk besluit van 19.12.2022 tot wijziging van artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28.11.1969 tot uitvoering van de wet van 27.06.1969 tot herziening van de besluitwet van 28.12.1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (BS 27.12.2022 – Numac: 2022207312).
7. Om te vermijden dat studenten die door die sociale zekerheidsmaatregel meer uren studentenarbeid presteren, fiscaal niet langer ten laste zouden zijn van hun ouders doordat hun nettobestaansmiddelen de bovenvermelde maximumbedragen overschrijden, en in het kader van een meer gelijke behandeling van ouders, ongeacht hun samenlevingsvorm, heeft de wetgever voor de minst complexe oplossing gekozen door het maximumbedrag van de nettobestaansmiddelen voor alle kinderen gelijk te schakelen op het hoogste bestaande maximumbedrag, nl. 3.300 euro (11) (12).
(11) Basisbedrag vóór indexering. Na indexering is dat maximumbedrag 7.010 euro voor aanslagjaar 2024 en 7.290 euro voor aanslagjaar 2025.
(12) Art. 141, tweede lid, WIB 92, ingevoegd door art. 24, 2°, W 22.12.2023.
8. Die gelijkschakeling is slechts tijdelijk. Ze geldt immers alleen voor de aanslagjaren 2024 en 2025 (13) en valt dus in principe samen met de periode van de verhoging van het aantal uren studentenarbeid waarvoor geen RSZ-bijdragen verschuldigd zijn (de kalenderjaren 2023 en 2024).
(13) Art. 141, tweede lid, WIB 92, ingevoegd door art. 24, 2°, W 22.12.2023.
9. Vanaf aanslagjaar 2026 wordt art. 141, tweede lid, WIB 92, weer opgeheven (14) en zullen de maximumbedragen vermeld in nr. 5 opnieuw van toepassing zijn.
(14) Art. 24, 3°, en 27, tweede lid, W 22.12.2023.
10. De hiervoor besproken bepalingen van de W 22.12.2023 luiden als volgt.
Art. 23
In artikel 140 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 juni 2002, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 24
In artikel 141 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 juni 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden “De in de artikelen 136 en 140 vermelde bedragen van 1.800 EUR worden” worden vervangen door de woorden “Het in artikel 136 vermelde bedrag van 1.800 euro wordt”;
2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende:
“In afwijking van het eerste lid wordt voor de aanslagjaren 2024 en 2025 het in artikel 136 vermelde bedrag van 1.800 euro gebracht op 3.300 euro voor kinderen ten laste.”;
3° het tweede lid, ingevoegd bij het huidige artikel, wordt opgeheven.
Art. 25
In artikel 174/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 25 december 2017 en laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 26 december 2022, worden de woorden “140, tweede lid,” opgeheven.
Art. 26
In artikel 178, § 3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 2022, worden in de inleidende zin de woorden “en 140 tot 143” vervangen door de woorden “en 141 tot 143”.
Art. 27
De artikelen 23, 24, 1° en 2°, 25 en 26 treden in werking op 31 december 2023 en zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2024.
Artikel 24, 3°, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2026.
11. Na de wijzigingen door de W 22.12.2023 luiden de gewijzigde bepalingen van het WIB 92 als volgt. De wijzigingen zijn weergegeven in het vet.
Art. 140
Wanneer verscheidene afzonderlijk belastbare belastingplichtigen deel uitmaken van hetzelfde gezin, worden de in artikel 136 vermelde personen die eveneens van dat gezin deel uitmaken, beschouwd als ten laste van de belastingplichtige die in feite aan het hoofd van dat gezin staat.
(…)
Art. 141
[tekst van toepassing voor de aanslagjaren 2024 en 2025:]
Het in artikel 136 vermelde bedrag van 1.800 euro wordt gebracht op 2.600 euro voor kinderen ten laste van een belastingplichtige die alleen wordt belast en op 3.300 euro voor kinderen ten laste van een dergelijke belastingplichtige die als gehandicapt worden aangemerkt.
In afwijking van het eerste lid wordt voor de aanslagjaren 2024 en 2025 het in artikel 136 vermelde bedrag van 1.800 euro gebracht op 3.300 euro voor kinderen ten laste.
[tekst van toepassing vanaf aanslagjaar 2026:]
Het in artikel 136 vermelde bedrag van 1.800 euro wordt gebracht op 2.600 euro voor kinderen ten laste van een belastingplichtige die alleen wordt belast en op 3.300 euro voor kinderen ten laste van een dergelijke belastingplichtige die als gehandicapt worden aangemerkt.
(...)
Art. 174/1, eerste lid
Wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar, worden de in de artikelen 131, 132, 133, 134, § 3, tweede lid, 136, (…) 141, 142, tweede lid, 143, 145, tweede lid, 1456, eerste lid, eerste streepje, 1457, § 1, vierde lid, 1458, § 1, tweede en derde lid, 14526, § 3, vierde lid, 14526/1, § 2, eerste lid, 14527, § 2, zesde lid, 14528, § 1, derde lid, 14532, § 1, vierde lid, 14533, § 1, vierde lid, 14534, tweede lid, 1°, en vijfde lid, 147, 151 tot 152, 154, 171, 1°, i, 2° bis, tweede streepje, en 4°, j, en 172, derde lid, vermelde bedragen, desgevallend na toepassing van artikel 178, evenals het in artikel 154 bedoelde maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering verminderd in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden ten opzichte van 12 maanden.
Art. 178, § 3, eerste lid
In afwijking van § 2, eerste lid, wordt, behoudens wat de in de artikelen 131 tot 133, 134, §§ 3 en 4, 136 en 141 tot 143 vermelde bedragen betreft, de aanpassing verwezenlijkt:
1° voor de aanslagjaren 1994 tot 1999 met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1991 te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988;
2° voor de aanslagjaren 2000 en volgende met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988 vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 1997 en 1991.
Interne ref.:739.704