De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie publiceerde op 18/06/2024 de Circulaire 2024/C/42 betreffende de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 6 juli 2023 tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten met het oog op het aanpassen van de Brusselse fiscale regelgeving aan de nieuwe gezinsstructuren en het bevorderen van de overdrachten tussen generaties.
Administratieve commentaren met betrekking tot de ordonnantie van 6 juli 2023 tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten met het oog op het aanpassen van de Brusselse fiscale regelgeving aan de nieuwe gezinsstructuren en het bevorderen van de overdrachten tussen generaties – Brussels Hoofdstedelijk Gewest – Successierechten – Registratierechten
Inhoudstafel
2. Wijzigingen aan het Wetboek der successierechten
2.2. Uitbreiding van het begrip partner tot bepaalde feitelijk samenwonenden (art. 48 W.Succ.)
2.2.1.1. Effectieve feitelijke samenwoning
2.2.1.2. Een gemeenschappelijke huishouding voeren en aanhouden
2.2.1.3. Duur van de samenwoning
2.2.2. Gevolgen van de uitbreiding van het begrip partner op de feitelijke samenwoners
2.2.2.3. In aanmerking nemen van de verwantschapsband bij gewone adoptie (art. 522 W.Succ.)
2.2.2.4. Technische aanpassingen
2.2.2.4.1. Wijziging van artikel 55bis W.Succ. – Vrijstelling van de gezinswoning
2.2.2.4.2. Opheffing van het Hoofdstuk VIIbis van het W.Succ.
2.3. Wijziging van artikel 60ter W.Succ. – Verlaagd tarief op de hoofdverblijfplaats van de erflater
2.3.1. Uitbreiding van het personeel toepassingsgebied
2.3.1.1. Feitelijke samenwoners
2.3.1.2. Personen gelijkgesteld met de ascendenten of afstammelingen van de erflater
2.3.2. Schrapping van de termijn van vestiging van de hoofdverblijfplaats door de erflater
2.4. Invoeging van een nieuw verlaagd tarief in het artikel 60quinquies, nieuw, W.Succ.
2.4.1. Personeel toepassingsgebied
2.4.2. Draagwijdte van het verlaagd tarief
2.4.3.1. Aanwijzing van de begunstigden door de erflater
2.4.3.2. Uitdrukkelijke vraag om toepassing van het artikel 60quinquies W.Succ.
2.4.4. Berekeningsmodaliteiten
2.5. Opheffing van artikel 68 W.Succ.
2.6. Opheffing van artikel 69 W.Succ.
3. Wijzigingen aan het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
3.1. Tarief van geregistreerde schenkingen (art. 131 W.Reg.)
3.2. In aanmerking nemen van de verwantschapsband bij gewone adoptie (art. 1322 W.Reg.)
3.3. Vermindering van het schenkingsrecht (art. 135 W.Reg.)
3.4. Wijziging van artikel 140/1 W.Reg.
1. Inleiding
De ordonnantie van 6 juli 2023 tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten met het oog op het aanpassen van de Brusselse fiscale regelgeving aan de nieuwe gezinsstructuren en het bevorderen van de overdrachten tussen generaties (hierna “ordonnantie”) werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 september 2023 en wijzigt het Wetboek der successierechten zoals het van toepassing is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (hierna "W.Succ.") en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals het van toepassing is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (hierna "W.Reg.").
De doelstelling van de Brusselse regelgever is om het stelsel van de successierechten en overgang door overlijden te moderniseren en te vereenvoudigen (hierna gezamenlijk aangeduid met de woorden "successierechten") om het beter te laten aansluiten met de evoluties van de gezinsstructuren.
Deze ordonnantie breidt het begrip partner uit tot bepaalde feitelijk samenwonenden en zorgt voor wijzigingen aan de regel van gelijkstelling van niet-verwante personen met ascendenten of afstammelingen in rechte lijn van de erflater. Zij voorziet tevens in een invoering van een verlaagd tarief voor de personen die in de successierechten belast worden aan de tarieven van de tabellen II, III en IV. Teneinde de overdrachten naar de volgende generatie te vergemakkelijken, heft de ordonnantie het artikel 68 W.Succ. op. Ze past het W.Reg. ook aan aan de uitbreiding van het begrip partner tot bepaalde feitelijke samenwoners.
2. Wijzigingen aan het Wetboek der successierechten
2.1. Uitbreiding van de uitzondering voorzien in artikel 8, negende lid, 3°, W.Succ. tot de langstlevende wettelijk samenwonende partner
Artikel 8 W.Succ. creëert een wettelijke fictie waardoor zekere bedingen ten behoeve van derden als legaat worden belast.
Bepaalde prestaties voortkomende uit bedingen ten behoeve van derden zijn echter uitgesloten uit het toepassingsgebied van deze fictiebepaling. Artikel 8, negende lid, 3°, W.Succ. voorziet een uitzondering voor de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater ten behoeve van de overlevende echtgenoot werden gevestigd. Deze uitzondering heeft meer in het bijzonder betrekking op de renten en kapitalen gevestigd tot uitvoering van:
De nieuwe tekst van artikel 8, negende lid, 3°, W.Succ. bepaalt voortaan dat de uitzondering van toepassing is op "de overlevende partner van de overledene in de zin van artikel 48, zevende lid, a) of b)", hetzij de langstlevende echtgenoot maar eveneens de langstlevende wettelijk samenwonende partner. Deze uitzondering was beperkt tot de overlevende echtgenoot van de erflater. Voortaan wordt zij uitgebreid tot de wettelijk samenwonende partner van de erflater. Deze uitbreiding komt echter niet ten goede aan de feitelijke samenwoners.
2.2. Uitbreiding van het begrip partner tot bepaalde feitelijk samenwonenden (art. 48 W.Succ.)
Artikel 48 W.Succ. omvat het algemeen tarief der successierechten en meer bepaald het tarief I in rechte lijn, en tussen partners. Lid 7 bepaalt welke partners van dat tarief kunnen genieten, te weten:
De ordonnantie breidt deze definitie uit tot bepaalde feitelijk samenwonenden. Het nieuwe artikel 48, zevende lid, W.Succ., bepaalt zo dat we onder "partner" eveneens begrijpen "de persoon die, bij het openvallen van de nalatenschap, op ononderbroken wijze samenwoonde met de erflater en met hem een gemeenschappelijke huishouding voerde ten minstens één jaar of, voor de toepassing van de artikelen 60bis tot en met 60bis/3 en 60ter, drie jaar”.
Hoewel echter het tarief in rechte lijn voortaan ook van toepassing is op de feitelijk samenwonende partner, wil dat niet zeggen dat hij daarom ook een wettelijke erfgenaam wordt van de erflater. Het is immers zo dat, bij gebrek aan testament die de feitelijke samenwoner tot legataris aanwijst, deze niets uit de nalatenschap zal verkrijgen.
2.2.1. Toepassingsvoorwaarden
De nieuwe definitie van partner van artikel 48 W.Succ. is van toepassing op feitelijke samenwoners die "samen, een gemeenschappelijk leven voeren, vergelijkbaar met deze die twee echtgenoten of twee wettelijk samenwonenden zouden voeren" (Parl. St., Br.H.Parl, 2022‑2023, nr. A‑709/1, blz. 8).
2.2.1.1. Effectieve feitelijke samenwoning
Om te genieten van Tarief I, moeten de erflater en zijn partner in dezelfde woning geleefd hebben en dus effectief samengewoond hebben.
Lid 8, nieuw, van artikel 48 W.Succ., houdt een vermoeden in dat deze voorwaarde nageleefd wordt door de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister op hetzelfde adres als de erflater. Dit vermoeden van effectieve feitelijke samenwoning is echter weerlegbaar en laat de administratie toe om het bewijs te leveren dat er in werkelijkheid geen effectieve samenwoning is ondanks de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister.
Hierbij enkele voorbeelden uit de parlementaire stukken (Parl. St., Br.H.Parl, 2022‑2023, nr. A‑709/1, blz. 8‑9):
2.2.1.2. Een gemeenschappelijke huishouding voeren en aanhouden
Om binnen de nieuwe definitie van partner te vallen moet er, naast de samenwoning op hetzelfde adres, eveneens een gemeenschappelijke huishouding gevoerd worden. Dit houdt in dat de leden binnen het huishouden zorg moeten dragen voor elkaar en dat elkeen ook bijdraagt aan de taken verbonden aan het huishouden.
De notie ‘bijdrage aan taken verbonden aan het huishouden’ wordt breed geïnterpreteerd en veronderstelt niet enkel een financiële bijdrage.
Het voeren van een gemeenschappelijke huishouding wordt vermoed door de inschrijving in de bevolkings- of vreemdelingenregisters op hetzelfde adres als de erflater. Dit vermoeden van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding is weerlegbaar en laat de administratie toe om het tegenbewijs te leveren (art. 48, achtste lid, nieuw, W.Succ.).
Het begrip gemeenschappelijke huishouding wordt breed geïnterpreteerd en begrijpt elke vorm van samenleven zonder deze te beperken tot een situatie van romantisch samenleven. Dit begrip kan meer bepaald ook toegepast worden op situaties van samenleven tussen leden van dezelfde familie (broers, zussen, …) of tussen vrienden. Bovendien, is zij niet beperkt tot het samenleven van twee personen maar kan zij ook betrekking hebben op de samenleving van meerdere personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren. De doelstelling van de Brusselse regelgever is de volgende: "De maatregel houdt rekening met de nieuwe samenlevingsvormen in gemeenschap, zowel amoureus (polyamoureuze koppels) als niet amoureus (langdurig samenwonen)" (Parl. St., Br.H.Parl, 2022‑2023, nr. A‑709/1, blz. 9).
2.2.1.3. Duur van de samenwoning
2.2.1.3.1. Principe
De voorwaarden van effectieve samenwoning en van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding worden beoordeeld over een periode van minimaal één ononderbroken jaar voorafgaand aan het overlijden van de erflater (artikel 48, zevende lid, c) nieuw, W.Succ.).
2.2.1.3.2. Uitzonderingen
In elk geval moeten, voor de toepassing van het verminderd tarief op verkrijgingen van activa die door de erflater of zijn partner beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming of in een familiale vennootschap zoals bedoeld in de artikelen 60bis tot 60bis/3 W.Succ., deze voorwaarden nageleefd worden gedurende een ononderbroken periode van tenminste drie jaar vóór het overlijden van de erflater (artikel 48, zevende lid, c) nieuw, W.Succ.).
Ook voor de toepassing van artikel 60ter W.Succ., dat, onder bepaalde voorwaarden, voorziet in een progressief gunsttarief ten voordele van onder meer de feitelijk samenwonende partner van de erflater op de hoofdverblijfplaats van deze laatste (zie 2.3., infra), moeten de voorwaarden van effectieve samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding nageleefd worden gedurende een ononderbroken periode van tenminste drie jaar vóór het overlijden van de erflater (artikel 48, achtste lid, nieuw, W.Succ.).
2.2.1.4. Uitzondering op de samenwoning op het ogenblik van het overlijden omwille van een geval van overmacht
De personen die de voorwaarden van samenwoning en het aanhouden van een gemeenschappelijke huishouding met de erflater nageleefd hebben gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar of in voorkomend geval, drie jaar, worden ook beschouwd als partners indien zij, op de dag van het overlijden, niet meer samenwoonden omwille van een geval van overmacht. (art. 48, achtste lid, nieuw W.Succ.).
Er is sprake van overmacht wanneer een gebeurtenis na het ontstaan van de verplichting en onafhankelijk van de wil van degene die zich erop beroept, die door hem niet had kunnen worden voorzien of voorkomen, het onmogelijk maakt om zijn verplichting na te komen.
De overmacht dient het onmogelijk te maken om de effectieve samenwoning van de partners op hetzelfde adres te behouden, alsook het aanhouden van de gemeenschappelijke huishouding.
Hierbij enkele voorbeelden uit de parlementaire stukken (Parl. St., Br.H.Parl, 2022‑2023, nr. A‑709/1, blz. 10):
2.2.2. Gevolgen van de uitbreiding van het begrip van partner tot de feitelijke samenwoners
2.2.2.1. Gelijkstelling van niet-verwante personen met afstammelingen in rechte lijn van de erflater (art. 50, § 1, W.Succ.)
De uitbreiding van het begrip partner heeft tot gevolg dat het toepassingsgebied van het artikel 50, § 1, W.Succ. uitgebreid wordt tot de feitelijke samenwoners en laat zo toe om de afstammelingen in rechte lijn van de erflater gelijk te stellen met:
2.2.2.2. Behoud van het tarief tussen partners bij beëindiging van de feitelijke samenwoning indien er gemeenschappelijke kinderen of afstammelingen zijn (art. 50, § 2, W.Succ.)
Artikel 50, § 2, W.Succ. voorziet dat het tarief tussen partners van toepassing blijft wanneer de echtgenoten uit de echt of van tafel en bed gescheiden zijn, indien zij gemeenschappelijke kinderen of nakomelingen hebben. Het tarief tussen partners blijft eveneens behouden wanneer de wettelijke samenwoning beëindigd is vóór het overlijden van de erflater, indien de wettelijk samenwonende partners gemeenschappelijke kinderen of nakomelingen hebben.
Het toepassingsgebied van artikel 50, § 2, W.Succ. is voortaan uitgebreid tot de feitelijke samenwoners die gemeenschappelijke kinderen of nakomelingen hebben, indien de feitelijke samenwoning een einde heeft genomen vóór het overlijden van de erflater. Er is in elk geval wel vereist dat de samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding minstens één jaar hebben geduurd, zonder onderbreking, vóór de beëindiging ervan of gedurende drie jaren voor de toepassing van de artikelen 60bis tot en met 60bis/3 en 60ter W.Succ.
2.2.2.3. In aanmerking nemen van de verwantschapsband bij gewone adoptie (art. 52² W. succ.)
Artikel 522 W.Succ. liet onder meer toe om de verwantschapsband in aanmerking te nemen voortkomende uit een gewone adoptie:
De ordonnantie past de tekst aan aan de nieuwe definitie van het begrip partner, zoals bedoeld in artikel 48, zevende lid, W. Succ en breidt het toepassingsgebied ervan uit zowel naar de persoon die, op de dag van het openvallen van de nalatenschap, zich in een toestand van wettelijke samenwoning bevond met de erflater in de zin van titel Vbis van Boek III van het Burgerlijk Wetboek, als de persoon die, op de dag van het openvallen van de nalatenschap, met de erflater samenwoonde op een ononderbroken wijze en met hem een gemeenschappelijke huishouding voerde sedert één jaar. Zo bepaalt de tekst voortaan dat de verwantschapsband in aanmerking mag worden genomen bij gewone adoptie:
Bovendien, wordt de periode van drie ononderbroken jaren waarbinnen de geadopteerde kinderen onder het stelsel van gewone adoptie de hulp en verzorging moeten gekregen hebben van de adoptant of de adoptant en zijn partner tezamen (art. 522, tweede lid, 3°, W.Succ.) voortaan verminderd tot één ononderbroken jaar, waardoor deze alzo afgestemd wordt op de periode voorzien in artikel 50, § 1, 3 W.Succ.
2.2.2.4. Technische aanpassingen
2.2.2.4.1. Wijziging van artikel 55bis W.Succ. – Vrijstelling van de gezinswoning
Artikel 55bis W.Succ. is aangepast aan de nieuwe definitie van partners zoals bepaald in artikel 48 W.Succ. Het toepassingsgebied werd echter niet uitgebreid naar de feitelijke samenwoners waardoor enkel de echtgenoten en de (niet uitgesloten) wettelijk samenwonenden genieten van de vrijstelling op de gezinswoning.
Niettemin, kunnen de feitelijke samenwoners voortaan genieten van het verlaagde tarief van artikel 60ter W. succ. (zie 2.3., infra).
2.2.2.4.2. Opheffing van Hoofdstuk VIIbis van het W.Succ.
Deze onderafdeling werd toegevoegd door de ordonnantie van 16 mei 2002 betreffende het tarief, de vrijstellingen en de verminderingen van successierechten die van toepassing zijn op de wettelijk samenwonenden en bevatte de definitie van het begrip van wettelijk samenwonende (oude tekst van art. 60ter W.Succ.) en de gelijkstelling van wettelijk samenwonenden met echtgenoten (oude tekst van art. 60quater W.Succ.).
Aangezien de artikelen 60ter et 60quater W.Succ. vervangen werden door de ordonnantie van 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten en hun inhoud verplaatst werd naar artikel 48 W.Succ., heeft het Hoofstuk VIIbis met opschrift "Tarief, vrijstellingen en verminderingen van het successierecht van toepassing op wettelijk samenwonenden" geen bestaansreden meer en wordt opgeheven.
2.3. Wijziging van artikel 60ter W.Succ. – Verlaagd tarief op de hoofdverblijfplaats van de erflater
2.3.1. Uitbreiding van het personeel toepassingsgebied
2.3.1.1. Feitelijke samenwoners
Ter herhaling, het artikel 60ter W.Succ. voorziet op het vlak van de successierechten in een gunsttarief voor de hoofdverblijfplaats van de erflater.
De erfgenamen in rechte lijn en de wettelijk samenwonenden die uitgesloten zijn van het voordeel van artikel 55bis W.Succ. kunnen genieten van het verlaagd tarief bedoeld in artikel 60ter W.Succ. De uitsluiting sloeg enkel op de wettelijk samenwonenden die verwanten in rechte lijn waren van de erflater of een rechthebbende die gelijkgesteld was met een verwante in rechte lijn voor de toepassing van het tarief, of een broer of zus, neef of nicht, oom of tante van de erflater.
De partners – feitelijk samenwonend – die eveneens waren uitgesloten van het voordeel van artikel 55bis W.Succ., vallen voortaan onder het artikel 60ter W.Succ. en kunnen genieten van het verlaagd tarief op het gedeelte dat zij verkrijgen in de hoofdverblijfplaats van de erflater. In ieder geval, wordt er voor de toepassing van artikel 60ter W.Succ. vereist dat de voorwaarden van effectieve samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding nageleefd werden gedurende een ononderbroken periode van minstens drie jaar voorafgaand aan het overlijden van de erflater (artikel 48, zevende lid, c), nieuw W.Succ.) (zie ook 2.2.1.4., supra).
2.3.1.2. Personen gelijkgesteld met de ascendenten of afstammelingen van de erflater
Artikel 60ter W.Succ. behield het voordeel van het verlaagd tarief voor aan:
Voortaan kunnen de personen die gelijkgesteld zijn met ascendenten of afstammelingen van de erflater ook genieten van het voordeel van het verlaagd tarief. Zo wordt het toepassingsgebied van artikel 60ter W.Succ. uitgebreid tot bv. de kinderen van de partner – feitelijk samenwonend – van de erflater.
2.3.2. Schrapping van de termijn van vestiging van de hoofdverblijfplaats door de erflater
Het was vereist dat de erflater sedert ten minste vijf jaar vóór zijn overlijden zijn hoofdverblijfplaats had gevestigd in het onroerend goed om van het verlaagd tarief van artikel 60ter W.Succ. te genieten.
Teneinde het materieel toepassingsgebied van artikel 60ter in overeenstemming te brengen met dat van 55bis W.Succ., dat geen enkele voorwaarde van termijn voorziet voor het vestigen van de hoofdverblijfplaats door de erflater, werd de voorwaarde van vijf jaar geschrapt.
Voortaan volstaat het dus, voor de toepassing van het verlaagd tarief, dat het onroerend goed de erflater tot hoofdverblijfplaats diende op het ogenblik van zijn overlijden.
2.4. Invoeging van een nieuw verlaagd tarief in het artikel 60quinquies, nieuw, W.Succ.
2.4.1. Personeel toepassingsgebied
Het nieuwe artikel 60quinquies voert een nieuw verlaagd tarief in van 3 percent waarvan de natuurlijke personen die belast worden aan de tarieven II, III en IV kunnen genieten. De personen belast aan tarief I (in rechte lijn en tussen partners) vallen niet onder het nieuwe artikel 60quinquies W.Succ.
Vallen dus onder het nieuwe verlaagde tarief:
2.4.2. Draagwijdte van het verlaagd tarief
Het verlaagd tarief van 3 percent heeft betrekking op de eerste schijf van 15.000 euro die de natuurlijke personen die belast worden aan de tarieven II, III en IV verkrijgen in de nalatenschap van de erflater.
Dit bedrag geldt voor de gehele nalatenschap en dient, indien van toepassing, verdeeld te worden onder de personen die de erflater heeft aangewezen, in verhouding tot wat ze verkrijgen in de nalatenschap (zie 2.4.4.1., infra)
2.4.3. Toepassingvoorwaarden
2.4.3.1. Aanwijzing van de begunstigden door de erflater
Het is vereist dat de erflater met zekerheid, in een definitief en niet herroepen testament, de fysieke personen heeft aangewezen die zullen genieten van het verlaagd tarief.
De vorm van het testament is van geen belang en het mag een eigenhandig geschreven, authentiek of internationaal testament zijn.
Zo is het mogelijk dat meerdere personen aangewezen worden door de erflater en dit zelfs indien ze aan verschillende tarieven belast worden.
2.4.3.2. Uitdrukkelijke vraag om toepassing van het artikel 60quinquies W.Succ.
De aangifte van nalatenschap moet de uitdrukkelijke vraag bevatten om toepassing te maken van het verlaagd tarief van artikel 60quinquies W.Succ. Bovendien, moet ze een aanduiding bevatten van de identiteit van de begunstigden van het verlaagde tarief.
In deze zin, is artikel 42 W.Succ. dat betrekking heeft op de vorm van de aangifte van nalatenschap eveneens aangepast door de ordonnantie.
2.4.4. Berekeningsmodaliteiten
2.4.4.1. Globalisatieregels
Zoals uiteengezet in 2.4.3.1., supra, mag de erflater in zijn testament meerdere personen aanwijzen waarop het nieuwe verlaagde tarief van toepassing is. Hij mag eveneens personen aanwijzen die belast worden aan verschillende tarieven.
Aangezien het verlaagde tarief maar geldt voor een maximumbedrag van 15.000 euro, zal het bedrag in elk geval verdeeld moeten worden over de aangewezen personen in verhouding tot wat ze in de nalatenschap verkrijgen.
In deze context, zal er dan ook rekening gehouden moeten worden met de bijzondere regels van globalisatie vervat in artikel 48, vierde en vijfde lid, W.Succ.
In tegenstelling tot het tarief in rechte lijn en tussen partners (tarief I) en het tarief tussen broers en zussen (tarief II), bepaalt artikel 48, vierde en vijfde lid, W.Succ. immers dat de tarieven III (tussen ooms, tantes, neven en nichten) en IV (tussen alle andere personen) toegepast worden op de sommen van de delen verkregen door de personen die aan dat tarief belast worden op de belastbare waarde van de goederen.
Indien er bij de door de erflater aangewezen personen om van het verlaagde tarief te genieten sommigen belast worden aan tarief III en anderen aan tarief IV, zal er een dubbele globalisatie moeten gedaan worden:
Vervolgens zal, in toepassing van artikel 70 W.Succ., het berekende bedrag aan successierechten verdeeld worden onder de rechthebbenden in verhouding tot wat ze verkrijgen in de nalatenschap.
De parlementaire werkzaamheden verduidelijken de verschillende stappen om de berekening uit te voeren:
Mathematisch kan de uit te voeren berekening in hoofde van elk van de personen die genieten van het verlaagd tarief en waarvoor de globalisatie wordt toegepast, aan de hand van de volgende formule worden voorgesteld:
Xr = X – [(A x t) – (A x 3%)], die als volgt kan worden vereenvoudigd: Xr = X – A x (t − 3%), waarbij:
2.4.4.2. Voorbeelden
(i) Personen belast aan tarief II (tussen broers en zussen)
Voorbeeld 1:
X overlijdt en laat een vermogen na van 100.000 euro en een enige zoon, F1. Hij duidt als legataris zijn zus aan, S1, aan wie hij een legaat van 50.000 euro toekent en aanwijst als begunstigde van artikel 60quinquies W.Succ.
De successierechten met toepassing van het verlaagd tarief worden als volgt berekend: [15.000 x 3% (= 450)] + [10.000 x 25% (= 2.500)] + [25.000 x 30% (= 7.500)] = 10.450 euro.
Voorbeeld 2:
X overlijdt en laat een vermogen na van 100.000 euro en een enige zoon, F1. Hij duidt als legatarissen aan, zijn zussen, S1 en S2, die hij aanwijst als begunstigden van artikel 60quinquies W.Succ. S1 wordt een legaat van 30.000 euro toegekend en S2 een legaat van 20.000 euro.
(ii) Personen belast aan tarief III (tussen ooms, tantes, neven en nichten) of aan tarief IV (tussen alle andere personen)
X overlijdt en laat een vermogen na van 250.000 euro en een enige zoon, F1. Hij duidt als legatarissen aan, zijn neven, N1 en N2, die hij aanwijst als begunstigden van artikel 60quinquies W.Succ. N1 wordt een legaat van 60.000 euro toegekend en N2 een legaat van 30.000 euro.
Het bedrag van 15.000 euro waarop het verlaagd tarief geldt, wordt als volgt verdeeld tussen N1 en N2:
In toepassing van de globalisatieregel van artikel 48, vierde lid, W.Succ, worden de successierechten, voorafgaand aan de toepassing van het verlaagd tarief, berekend als volgt: (50.000 x 35%) + (40.000 x 50%) = 37.500 euro.
Dit bedrag is te verdelen tussen N1 en N2 in verhouding tot het aandeel dat zij verkrijgen in de nalatenschap overeenkomstig artikel 70 W.Succ.:
N1: 37.500 x (60.000/90.000) = 25.000 euro;
N2: 37.500 x (30.000/90.000) = 12.500 euro.
De verschuldigde rechten na toepassing van artikel 60quinquies W.Succ.:
N1: 25.000 – [(10.000 x 35%) – (10.000 x 3%)] = 21.800 euro;
N2: 12.500 – [(5.000 x 35%) – (5.000 x 3%)] = 10.900 euro.
(iii) Samenloop tussen personen belast aan het tarief III en personen belast aan het tarief IV
X overlijdt en laat een vermogen na van 250.000 euro en een enige zoon, F1. Hij duidt aan als legatarissen, zijn neven, N1 en N2, en zijn vrienden, A1 en A2 die hij aanwijst als begunstigden van artikel 60quinquies W.Succ. Ieder is begunstigde van een gelijkwaardig legaat van 25.000 euro.
Het bedrag van 15.000 euro waarop het verlaagd tarief geldt, wordt als volgt verdeeld onder N1, N2, A1 en A2:
Voor N1 en N2 worden de successierechten, in toepassing van de globalisatieregel van artikel 48, vierde lid, W.Succ, voorafgaand aan de toepassing van het verlaagd tarief, berekend als volgt: 50.000 x 35% = 17.500 euro.
Voor A1 en A2 worden de successierechten, in toepassing van de globalisatieregel van artikel 48, vijfde lid, W. Succ, berekend als volgt: 50.000 x 40% = 20.000 euro.
Voor N1 en N2, is het bedrag van 17.500 euro te verdelen tussen hen in verhouding tot het aandeel dat zij verkrijgen in de nalatenschap overeenkomstig artikel 70 W.Succ.:
N1: 17.500 x (25.000/50.000) = 8.750 euro;
N2: 17.500 x (25.000/50.000) = 8.750 euro.
Voor A1 en A2, is het bedrag van 20.000 euro te verdelen tussen hen in verhouding tot het aandeel dat zij verkrijgen in de nalatenschap overeenkomstig artikel 70 W.Succ.:
A1: 20.000 x (25.000/50.000) = 10.000 euro;
A2: 20.000 x (25.000/50.000) = 10.000 euro.
De verschuldigde rechten na toepassing van artikel 60quinquies W.Succ.:
N1: 8.750 – [(3.750 x 35%) – (3.750 x 3%)] = 7.550 euro.
N2: 8.750 – [(3.750 x 35%) – (3.750 x 3%)] = 7.550 euro.
A1: 10.000 – [(3.750 x 40%) – (3.750 x 3%)] = 8.612, 5 euro.
A2: 10.000 – [(3.750 x 40%) – (3.750 x 3%)] = 8.612, 5 euro.
2.5. Opheffing van artikel 68 W.Succ.
Deze bepaling had tot gevolg dat bij de verwerping van een nalatenschap, een testamentaire beschikking of een contractuele erfstelling door de persoon die normaal gesproken zou erven, het successierecht of het recht van overgang bij overlijden verschuldigd door de persoon die geërfd heeft als gevolg van die verwerping, niet lager kon zijn dan het recht dat verschuldigd was geweest door de verwerper.
Zij kon echter een rem zetten op de verwerpingen en in het bijzonder op de "generatiesprong" waardoor bepaalde erfgenamen verwerpen om hun eigen kinderen te bevooroordelen. Dit is onder meer het geval wanneer de kleinkinderen rechtstreeks van hun grootouders erven als gevolg van een verwerping van de nalatenschap door hun ouders.
De opheffing van artikel 68 W.Succ. heeft tot gevolg dat de heffing van successierechten voortaan zal gebeuren rekening houdend met de burgerlijke situatie zoals ze zich aan de belastingadministratie voordoet zonder dat er nog nagekeken moet worden of de verwerping tot een verlaging van de rechten leidt.
2.6. Opheffing van artikel 69 W.Succ.
Deze bepaling is analoog aan artikel 68 W.Succ., maar viseert de specifieke gevallen van verwerping van de huwelijksgemeenschap door de erfgenamen van een vrouw gehuwd onder het wettelijk stelsel voorafgaand aan de hervorming van het huwelijksrecht door de wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels.
Aangezien deze bepaling niet langer van toepassing is voor de overlijdens van gehuwde vrouwen na 29 september 1976, wordt ze opgeheven.
2.7. Inwerkingtreding
De wijzigingen aangebracht aan het Wetboek der successierechten zijn toepasselijk op de nalatenschappen opengevallen vanaf 1 januari 2024.
3. Wijzigingen aan het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten is aangepast aan de nieuwe definitie van het begrip partner zoals deze bestaat in het Wetboek der successierechten (zie 2.2., supra) en haar uitbreiding tot de feitelijke samenwoners.
3.1. Tarief van geregistreerde schenkingen (art. 131 W.Reg.)
Het artikel 131 W.Reg. dat het toepasselijke belastingtarief op de geregistreerde schenkingen vaststelt, is aangepast aan de nieuwe definitie van het begrip van partner.
Het tarief I, toepasselijk in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen wettelijk samenwonenden, is voortaan uitgebreid tot partners – feitelijke samenwoners – die ononderbroken samenwonen met de schenker en die met hem een gemeenschappelijke huishouding voeren sedert ten minste een jaar (zie 2.2.1., supra).
3.2. In aanmerking nemen van de verwantschapsband bij gewone adoptie (art. 1322 W.Reg.)
De ordonnantie past de tekst aan aan de nieuwe definitie van het begrip partner zoals bedoeld in artikel 131, § 1, derde lid, W.Reg. en breidt het toepassingsgebied ervan uit zowel naar de persoon die, op de dag van de schenking, zich in een toestand van wettelijke samenwoning bevond met de schenker in de zin van titel Vbis van Boek III van het Burgerlijk Wetboek, als de persoon die, op de dag van de schenking, met de schenker samenwoonde op een ononderbroken wijze en met hem een gemeenschappelijke huishouding voerde sedert één jaar. Bovendien, wordt de duur van zes jaar waarbinnen de geadopteerde kinderen bij een gewone adoptie de hulp en verzorging moeten gekregen hebben van de adoptant of de adoptant en zijn partner tezamen (artikel 1322, tweede lid, 3°, W.Reg.) voortaan verminderd tot één jaar ononderbroken.
Zo bepaalt de tekst voortaan dat de verwantschapsband in aanmerking mag worden genomen bij gewone adoptie:
3.3. Vermindering van het schenkingsrecht (art. 135 W.Reg.)
Het toepassingsgebied van artikel 135 W.Reg. is voortaan uitgebreid tot partners – feitelijk samenwonenden – die tenminste drie kinderen in leven hebben, die de leeftijd van éénentwintig jaar niet bereikt hebben op de dag waarop de rechten door de Staat zijn verworven.
3.4. Wijziging van artikel 140/1 W.Reg.
De definitie van het begrip partner dat vervat was in artikel 140/1, § 2, 5° W.Reg. is geschrapt aangezien dit begrip voortaan gedefinieerd wordt in artikel 131 W.Reg.
3.5. Inwerkingtreding
De wijzigingen aangebracht aan het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten zijn van toepassing op schenkingen gedaan vanaf 1 januari 2024.