• FR
  • NL
  • EN

Circulaire 2025/C/53 over de belastingvermindering en de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in het kader van overwerk – verlenging tijdelijke verhoging van het aantal fiscaal voordelige overuren met overwerktoeslag

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 01/09/2025 de Circulaire 2025/C/53 over de belastingvermindering en de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in het kader van overwerk – verlenging tijdelijke verhoging van het aantal fiscaal voordelige overuren met overwerktoeslag.

Deze circulaire bespreekt de verlenging van de tijdelijke verhoging van het aantal uren overwerk met overwerktoeslag die recht geven op een belastingvermindering bij de werknemer en op een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing bij de werkgever.

Inhoudstafel

I. Inleiding

II. Belastingvermindering met betrekking tot overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag – inkomstenjaar 2025, aanslagjaar 2026

III. Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in het kader van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag – bezoldigingen betaald of toegekend in 2025

IV. Inwerkingtreding

V. PW 18.07.2025 – gecoördineerde versie van het WIB 92

VI. Wetgeving

I. Inleiding

1. In het kader van de jobsdeal (1) werd het aantal overuren met recht op een wettelijke overwerktoeslag (2) waarvoor een belastingvermindering bij de werknemer en een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing bij de werkgever kan worden verleend (hierna het aantal fiscaal voordelige overuren), voor alle sectoren verhoogd van 130 naar 180 uren voor de jaren 2019 en 2020 (3).

(1) Art. 6 tot en met 8 van de wet van 23.03.2019 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) voor wat betreft de fiscale bepalingen van de jobsdeal (BS 05.04.2019, Ed. 2 - Numac: 2019011564).

(2) Overeenkomstig art. 29 van de arbeidswet van 16.03.1971 (BS 30.03.1971 – Numac: 1971031602) of art. 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26.09.1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren (BS 07.10.1983 – Numac: 1983021152).

(3) Zie in dat verband de circulaire 2019/C/79 van 30.08.2019 over de belastingvermindering en de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in het kader van overwerk.

2. In het kader van het interprofessioneel akkoord (4) werd op vraag van de sociale partners, vertegenwoordigd in de Groep van Tien, het aantal fiscaal voordelige overuren opnieuw opgetrokken van 130 tot 180 uren voor alle sectoren en dit voor de periode van 01.07.2021 tot en met 30.06.2025 (5).

(4) Art. 18 tot en met 20 van de wet van 12.12.2021 tot uitvoering van het sociaal akkoord in het kader van de interprofessionele onderhandelingen voor de periode 2021-2022 (BS 31.12.2021 - Numac: 2021034488) en art. 6 tot en met 8 van de wet van 31.07.2023 tot uitvoering van het afsprakenkader in het kader van de interprofessionele onderhandelingen voor de periode 2023-2024 (BS 05.09.2023 - Numac: 2023044881).

(5) Zie in dat verband de circulaire 2024/C/6 van 18.01.2024 over de belastingvermindering en de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in het kader van overwerk – tijdelijke verhoging van het aantal fiscaal voordelige overuren met overwerktoeslag.

3. Er is nu beslist om die tijdelijke verhoging van het aantal fiscaal voordelige overuren te verlengen tot 31.12.2025 (6).

(6) Art. 65, 66 en 69 van de Programmawet van 18.07.2025 (BS 29.07.2025 - Numac: 2025005578) (hierna PW 18.07.2025).

II. Belastingvermindering met betrekking tot overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag – inkomstenjaar 2025, aanslagjaar 2026

4. Wat deze belastingvermindering bij de werknemer betreft, was aanvankelijk een tijdelijke verhoging van het aantal fiscaal voordelige overuren van 130 naar 180 uren voorzien tot en met 30.06.2025.

5. Concreet betekende dit voor het inkomstenjaar 2025 dat de werknemer in de periode van 01.01.2025 tot en met 30.06.2025 eerst het basiscontingent van 130 overuren moest presteren alvorens hij voor diezelfde periode aanspraak kon maken op het bijkomend contingent van 50 overuren. Een werknemer die op 30.06.2025 nog geen 130 uren overwerk had gepresteerd (en die niet werkte in sectoren waarvoor een permanente verhoging bestaat), viel terug op het maximum van 130 overuren voor het volledige inkomstenjaar 2025.

6. Nu die tijdelijke verhoging van het aantal fiscaal voordelige overuren door de PW 18.07.2025 is verlengd tot 31.12.2025, is het bovenstaande niet langer correct (7). Voor het volledige inkomstenjaar 2025 geldt dus een maximum van 180 fiscaal voordelige overuren, ongeacht op welk moment in 2025 deze overuren zijn gepresteerd.

(7) Daarom zijn de randnummers 11 tot en met 13 en 17 van de vermelde circulaire 2024/C/6 van 18.01.2024 niet langer van toepassing.

7. Deze verlenging van de tijdelijke verhoging geldt voor alle sectoren, behalve voor de sectoren waarvoor reeds een permanente verhoging bestaat van 180, 280 of 360 uren (8).

(8) Zie art. 154bis, vierde en vijfde lid, WIB 92.

8. De belastingvermindering voor overwerk wordt ook in de bedrijfsvoorheffing verrekend. Voor de toepassing van de bedrijfsvoorheffing wordt dan ook rekening gehouden met deze verlenging van de tijdelijke verhoging van het aantal fiscaal voordelige overuren (9).

(9) Zie toepassingsregels 45.2 en 111.2 van de bijlage III van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92), zoals vervangen bij KB 12.12.2024 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing (BS 18.12.2024, Ed. 2 - Numac: 2024011273), van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 01.01.2025 worden betaald of toegekend, en laatst gewijzigd door het KB 18.08.2025 tot wijziging van de bijlage III van het KB/WIB 92 inzake overwerk (BS 22.08.2025, Ed. 3 - Numac: 2025005810).

9. De belastingvermindering voor overwerk wordt automatisch berekend op grond van de gegevens vermeld in de aangifte in de inkomstenbelasting, overgenomen van de inkomstenfiches 281.10. In tegenstelling tot hetgeen werd vermeld in het randnummer 17 van de vermelde circulaire 2024/C/6 van 18.01.2024 zal er voor het inkomstenjaar 2025 op de fiche 281.10 dus geen onderscheid meer moeten worden gemaakt naargelang de overuren werden gepresteerd tot en met 30.06.2025 of vanaf 01.07.2025 (10).

(10) Zie randnummer 6.

III. Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in het kader van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag – bezoldigingen betaald of toegekend in 2025

10. Wat de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing betreft, was aanvankelijk een tijdelijke verhoging van het aantal fiscaal voordelige overuren van 130 naar 180 uren voorzien tot en met 30.06.2025.

11. Concreet betekende dit voor het inkomstenjaar 2025 dat een werkgever slechts aanspraak kon maken op de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor het bijkomend contingent van 50 overuren voor zover dat zowel het basiscontingent van 130 overuren als het bijkomend contingent van 50 overuren gepresteerd waren in de periode van 01.01.2025 tot en met 30.06.2025. De overuren werden eerst aangerekend op het basiscontingent van 130 overuren en daarna op het bijkomend contingent van 50 overuren. Voor een werknemer die op 30.06.2025 nog geen 130 uren overwerk had gepresteerd (en die niet werkte in sectoren waarvoor een permanente verhoging bestaat), kon de werkgever voor 2025 slechts een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor maximum 130 overuren bekomen.

12. Nu die tijdelijke verhoging van het aantal fiscaal voordelige overuren door de PW 18.07.2025 verlengd is tot 31.12.2025, is het bovenstaande niet langer correct (11). Voor het volledige inkomstenjaar 2025 geldt dus een maximum van 180 fiscaal voordelige overuren, ongeacht op welk moment in 2025 deze overuren zijn gepresteerd.

(11) Daarom zijn de randnummers 31 tot en met 35 van de vermelde circulaire 2024/C/6 van 18.01.2024 niet langer van toepassing.

13. Deze verlenging van de tijdelijke verhoging geldt voor alle sectoren, behalve voor de sectoren waarvoor reeds een permanente verhoging bestaat van 180, 280 of 360 uren (12).

(12) Zie art. 2751, achtste en negende lid, WIB 92.

14. De werkgever moet in de tweede aangiften in de bedrijfsvoorheffing net zoals in het verleden de codes 44 en/of 45 gebruiken voor de maanden of trimesters waarin de eerste 130 overuren betaald zijn en de codes 58 en/of 59 gebruiken voor de maanden of trimesters waarin de bijkomende 50 overuren betaald zijn.

IV. Inwerkingtreding

15. Voormelde bepalingen hebben uitwerking met ingang van 01.07.2025 (13).

(13) Art. 69, PW 18.07.2025.

V. PW 18.07.2025 – gecoördineerde versie van het WIB 92

16. De gecoördineerde versie van art. 154bis, WIB 92, met de wijzigingen door art. 65, PW 18.07.2025 aangeduid in vet, luidt als volgt:

Er wordt een belastingvermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die:

- hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die tewerkgesteld zijn door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;

- hetzij als de contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;

- hetzij als de contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail.

De belastingvermindering is gelijk aan 24,75 % van het totaal van de berekeningsgrondslagen voor de overwerktoeslag betreffende de uren die de werknemer tijdens het belastbare tijdperk als overwerk heeft gepresteerd. Indien meer dan 130 uren als overwerk zijn gepresteerd, wordt dat totaal slechts in aanmerking genomen ten belope van een deel dat wordt bepaald door de verhouding tussen, eensdeels, 130 uren en, anderdeels, het totaal van de uren die als overwerk zijn gepresteerd.

Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de aanslagjaren 2020, 2021, 2023, 2024, 2025 en 2026. Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt eveneens opgetrokken tot 180 uren voor het aanslagjaar 2022 voor zover dat die bijkomende 50 uren overwerk worden gepresteerd in de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021.

Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot:

- 180 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem;

- 280 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die hoofdzakelijk wegenwerken uitvoeren, met uitsluiting van het aanleggen van ondergrondse leidingen en kabels, of spoorwegwerken en voor wie de overheid oplegt om in het weekend, op feestdagen of 's nachts te werken, op voorwaarde dat die werkgevers gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem en op voorwaarde en in de mate dat die werknemers daadwerkelijk wegenwerken of spoorwegwerken waarvoor de overheid oplegt om in het weekend, op feestdagen of 's nachts te werken hebben uitgevoerd tijdens de overuren die voor die werkgevers worden gepresteerd. De Koning kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van dit streepje.

Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 360 uren voor de voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het tweede lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal:

- 66,81 % voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 % van toepassing is;

- 57,75 % voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 % van toepassing is.

De Koning zal bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het zesde lid genomen besluiten. Deze besluiten houden op uitwerking te hebben indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De bekrachtiging heeft uitwerking vanaf die datum. Bij gebreke van deze bekrachtiging binnen de voormelde termijn worden de besluiten geacht nooit uitwerking te hebben gehad.

De belastingvermindering mag evenwel niet meer bedragen dan de belasting Staat met betrekking tot het netto bedrag van de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen die overeenkomstig artikel 130 zijn belast, andere dan de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen.

De belastingvermindering is niet van toepassing op het overwerk:

a) dat in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 30°;

b) waarvoor de belasting op de bezoldiging die erop betrekking heeft, wordt verminderd bij toepassing van de artikelen 155 of 156.

17. De gecoördineerde versie van art. 2751, WIB 92, met de wijzigingen door art. 66, PW 18.07.2025 aangeduid in vet, luidt als volgt:

De in het tweede lid omschreven werkgevers die bezoldigingen betalen of toekennen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk, en die krachtens artikel 270, eerste lid, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen, worden ervan vrijgesteld een deel van de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de belastbare bezoldigingen waarin de bezoldigingen zijn begrepen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een wettelijke overwerktoeslag, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.

De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op:

- werkgevers onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wat de werknemers betreft die zijn onderworpen aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die vallen onder categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002;

- de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in het eerste streepje bedoelde ondernemingen voorzover de uitzendkrachten worden tewerkgesteld in de functie van een werknemer van categorie 1 en voorzover zij overwerk presteren;

- de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus en de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;

- de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail met uitzondering van het door haar ter beschikking gesteld personeel aan de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel in het kader van hun activiteiten van openbare dienstverlening.

De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 24,75 % van het bruto bedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het derde lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal:

- 32,19 % voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 % van toepassing is;

- 41,25 % voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 % van toepassing is.

De Koning zal bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de in uitvoering van het vorige lid genomen besluiten. Deze besluiten worden geacht geen uitwerking te hebben gehad indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen de 12 maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

De vrijstelling geldt per jaar en per werknemer slechts voor de eerste 130 uren die hij als overwerk presteert.

Het in het zesde lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 en vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 december 2025 worden betaald of toegekend. Het in het zesde lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt eveneens opgetrokken tot 180 uren voor de bezoldigingen die in 2021 worden betaald of toegekend voor zover dat die bijkomende 50 uren overwerk worden gepresteerd in de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021. Om te bepalen of het om de eerste 180 uren gaat die als overwerk worden gepresteerd in 2021, worden voor de uren overwerk gepresteerd in de periode van 1 januari 2021 tot 30 juni 2021 voor maximum 130 uren in rekening gebracht.

Het in het zesde lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot:

- 180 uren voor de werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat deze werkgevers gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem;

- 280 uren voor de werkgevers die hoofdzakelijk wegenwerken uitvoeren, met uitsluiting van het aanleggen van ondergrondse leidingen en kabels, of spoorwegwerken en voor wie de overheid oplegt om in het weekend, op feestdagen of 's nachts te werken, op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem en op voorwaarde dat het verhoogde maximum enkel wordt toegepast voor de werknemers die daadwerkelijk wegenwerken of spoorwegwerken waarvoor de overheid oplegt om in het weekend, op feestdagen of 's nachts te werken, hebben uitgevoerd tijdens alle overuren waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd. De Koning kan de nadere modaliteiten bepalen voor de toepassing van dit streepje.

Het in het zesde lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 360 uren voor de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf.

Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd overwerk hebben gepresteerd dat overeenkomstig het eerste lid recht geeft op een wettelijke overwerktoeslag tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs.

De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing is niet van toepassing op het overwerk dat in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 30°.

VI. Wetgeving

- Art. 65, 66 en 69, PW 18.07.2025 (BS 29.07.2025 – Numac: 2025005578)

- Art. 154bis, derde lid, WIB92

- Art. 2751, zevende lid, WIB 92

- KB 18.08.2025 (BS 22.08.2025, Ed. 3 – Numac: 2025005810).

Interne ref.: 745.975


Mots clés

Articles recommandés

Transformeer je organisatie: 10 krachtige tips voor een succesvolle herstructurering

Deadline voor het online indienen van de belastingaangifte met specifieke inkomsten: 15 dagen verlenging !

Motivatie en beloning: hoe variabele verloning je team kan inspireren