Nu het jaar 2024 ten einde loopt, is het een goed moment om terug te blikken op de gebeurtenissen die het verloop ervan bepaalden. Met zijn hooggespannen verwachtingen verdiende COP 29 het zeker om in de schijnwerpers te staan;
De website Klimaat.be biedt een efficiënte analyse van de tastbare vooruitgang en de nog openstaande punten, in een grotendeels contextuele en gedocumenteerde benadering. Het is duidelijk dat deze site een schat aan stof tot nadenken biedt over een complexe kwestie van het allergrootste belang.
Hieronder is dit pertinente en verhelderende document in zijn geheel, dat we je aanraden aandachtig te lezen.
Op zondag 24 november om 5.30u ‘s morgens bereikte COP29 in Bakoe een akkoord over een pakket beslissingen. De onderhandelingen waren bijna 36 uur na het officiële einduur uitgelopen, met een bijzonder chaotische eindfase tijdens de laatste 2 dagen.
Belangrijkste uitkomst van deze COP was een beslissing over de nieuwe klimaatfinancieringsdoelstelling (New Collective Quantified Goal (NCQG)). Deze beslissing vormt samen met de beslissingen over het Mitigation Work Programme en de Global Goal on Adaptation het Baku Unity Climate Pact.
Over de verdere opvolging van de energietransitiedoelstellingen, die waren aangenomen door COP28 in Dubai vorig jaar, kon echter geen akkoord worden gevonden.
Na bijna 10 jaar onderhandelen werd wél een akkoord bereikt over de uitvoeringsregels van ‘artikel 6’ van de Overeenkomst van Parijs, de koolstofmarkt.
Daarnaast werden er belangrijke stappen vooruit verwacht over de globale doelstelling voor adaptatie, de finale operationalisering van het Fund for responding to Loss and Damage (FRLD), rechtvaardige transitie en gender. Niet al deze verwachtingen werden ingelost, en heel wat werk werd doorgeschoven naar SB62 (Bonn, juni 2025) en COP30 (Belém, november 2025).
De voornaamste inzet van COP29 was een akkoord over een nieuwe klimaatfinancieringsdoelstelling als opvolger van de 100 miljard dollar-doelstelling die in 2009 was afgesproken. Het debat was sterk gepolariseerd tussen ontwikkelingslanden en traditionele donoren. Niet-gouvernementele organisaties voerden in de laatste uren bovendien de druk op om het uiteindelijk bereikte compromis niet te valideren.
Toch sloot COP29 af met een beslissing over de NCQG: een goede zaak, niet alleen voor de geloofwaardigheid van het proces na 3 jaar onderhandelen en gegeven de majeure geopolitieke verschuivingen in de aanloop naar COP30 en daarna, maar ook als signaal naar alle 198 Partijen, die in 2025 nieuwe Nationally Determined Contributions zullen moeten voorleggen.
COP29 was in die zin de COP van de ‘laatste kans’ om perspectief te bieden op de financiering van deze klimaatplannen. De nieuwe doelstelling biedt in dit opzicht enige zekerheid voor die ontwikkelingslanden die het geld broodnodig hebben, en ontneemt anderen het excuus om geen ambitieuze plannen op tafel te
De nieuwe doelstelling omvat een oproep aan alle actoren om klimaatfinanciering in ontwikkelingslanden op te schalen naar minstens 1.300 miljard dollar per jaar tegen 2035, uit zowel publieke als privé-bronnen.
Kern van de beslissing vormt de doelstelling om jaarlijks ten minste 300 miljard dollar te voorzien en te mobiliseren tegen 2035, met verder als voornaamste elementen :
De 300 miljard-doelstelling betreft zowel directe overheidsfinanciering als privé-financiering gemobiliseerd door financiële overheidsinterventies.
Het bredere streefdoel van 1.300 miljard raakt aan een veel bredere transformatie van de wereldeconomie en de financiële markten en vereist dat alle actoren, zowel publiek als privé, financieringsstromen heroriënteren naar ontwikkelingslanden. Deze worden met een echte investeringskloof geconfronteerd en met talrijke barrières die hen de toegang tot investeringen bemoeilijken. Om dit streefdoel te realiseren, werd de Baku to Belém Roadmap to USD 1.3 trillion gelanceerd. De Roadmap staat voor de uitdaging om tegen COP30 te rapporteren over de specifieke beleidssignalen die nodig zijn om alle actoren en hefbomen van de bredere internationale financieringsarchitectuur te mobiliseren, bijvoorbeeld in de context van financiële regulering (met inbegrip van toezichthouders), de privésector (in het bijzonder de fossiele brandstofindustrie), verzekeraars, (institutionele) investeerders, (centrale) banken, kredietbeoordeelaars enzovoort.
De Global Stocktake (GST) was het voornaamste resultaat van COP28 in Dubai. Deze balans bevatte drie belangrijke signalen: de energietransitie (verdrievoudiging van de capaciteit voor hernieuwbare energie en verdubbeling van de jaarlijkse verbetering van energie-efficiëntie tegen 2030, in een context van geleidelijke afschaffing van fossiele brandstoffen en hun subsidies), de strijd tegen ontbossing en de voorbereiding van de volgende nationale klimaatplannen(Nationally Determined Contributions – NDC’s).
Een brede coalitie van partijen wou deze engagementen binnen het UNFCCC-proces verder opvolgen in de context van de United Arab Emerates Dialogue - UAEd, waarvan de modaliteiten in Bakoe bepaald moesten worden, of binnen het Mitigation Work Programme, dat ook op de agenda stond.
Door de grote weerstand van de zgn. “gelijkgestemde” ontwikkelingslanden (Like Minded Developing Countries – LMDC: India, China, een aantal Arabische en ALBA-landen), onder leiding van Saoedi-Arabië, en een weinig ambitieus COP29-voorzitterschap, bevatte de ontwerpbeslissing over de UAE dialogue slechts 3 parallelle dialogen over adaptatie, mitigatie en uitvoeringsmiddelen, zonder terugkoppeling naar het formele UNFCCC-proces of inhoudelijke sturing. Tijdens de afsluitende plenaire sessie vonden vele partijen dit voorstel ruim onvoldoende. Met name AILAC (Independent Association of Latin America and the Caribbean) en de EIG (Environmental Integrity Group) weigerden tijdens de plenaire eindzitting dit zwakke compromis goed te keuren, zodat een verdere beslissing van de modaliteiten van de UAEd uitgesteld is tot COP30.
De beslissing over het Mitigation Work Programme (MWP) heeft slechts beperkte vooruitgang geboekt. Net als in 2023 blijft het meer gericht op procedurele elementen dan op inhoudelijke signalen, ondanks de oproep van Dubai om de relevante conclusies van de Global Stocktake in de bestaande werkprogramma’s op te nemen. Dit was opnieuw een ontgoocheling voor de Europese Unie en de andere Friends of the MWP (LDCs (Least Developed Countries), SIDS (Small Island Developing States), AILAC, UG (Umbrella Group: de meeste ontwikkelde landen, die geen deel uitmaken van de EU), EIG en EU): zij menen dat het MWP op deze manier zijn doelstelling “om de ambitie en uitvoering van mitigatiemaatregelen tijdens dit kritieke decennium dringend op te schalen” niet zal kunnen waarmaken.
Conclusie is dat het Baku Unity Climate Pact, waarin de belangrijkste resultaten van de COP zijn opgenomen, geen sterke politieke signalen over mitigatie en energietransitie geeft. Dit kan de indruk wekken dat Dubai een ‘uitschieter’ was die op COP29 werd teruggedraaid. Het is nu aan alle partijen om ambitieuze NDC’s in te dienen, die alle elementen van de GST-uitkomst integreren, zodat COP30 in Belém eind 2025 het tegendeel kan bewijzen.
Artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs, die in 2015 is aangenomen, introduceert een systeem van koolstofkredieten die overheden en bedrijven kunnen verwerven om hun broeikasgasuitstoot te compenseren.
Artikel 6 voorziet daartoe in twee systemen: een gecentraliseerd mechanisme, met strikte regels en onder toezicht van een panel van onafhankelijke experts (artikel 6.4) en daarnaast een meer gedecentraliseerde samenwerking met flexibelere regels en minder VN-toezicht (artikel 6.2).
De praktische uitvoering van deze twee systemen worden onderhandeld sinds COP21 in Parijs. COP26 in Glasgow nam een eerste reeks algemene principes aan, gevolgd door COP27 met meer precieze reeks regels. COP28 in Dubai slaagde er niet in om de laatste reeks regels goed te keuren, omdat de toen voorliggende voorstellen volgens de Europese Unie en bepaalde Latijns-Amerikaanse landen te flexibel waren om de markt- en milieu-integriteit van het systeem voldoende te waarborgen.
In de laatste uren van COP29 werd uiteindelijk een meer evenwichtig akkoord bereikt. De regels voor artikel 6.2 bieden nu duidelijkheid over de informatie die staten over hun projecten moeten verstrekken en hoe dubbeltelling van kredieten zal worden vermeden. Het akkoord over artikel 6.4, definieert de methoden om kredieten te meten en kwantificeren, met name voor bosbouwprojecten, en de nodige maatregelen om verliezen van opgeslagen koolstof te compenseren, bijvoorbeeld in het geval van bosbranden.
Vanaf 2025 kunnen overheden en bedrijven VN-gecertificeerde koolstofkredieten kopen en verkopen. Voorstanders van deze compensatiemechanismen geloven dat de resulterende besparingen het mogelijk zullen maken om meer CO₂ te reduceren en dus de klimaatambitie te verhogen, door deze te realiseren daar waar dat het goedkoopst is. CO₂ opslaan door het Amazonewoud te beschermen is immers vaak goedkoper dan de uitstoot van de haven van Antwerpen verminderen. Critici wijzen op de vele risico’s die ermee gepaard gaan: het is namelijk moeilijk om de hoeveelheid CO₂ die daadwerkelijk door een bos wordt opgeslagen nauwkeurig te verifiëren en, nog meer, om de opslag op lange termijn te garanderen. Bovendien zou dit systeem de uitstootverminderingen die nu snel nodig zijn om klimaatneutraliteit te bereiken kunnen vertragen en in de toekomst aanzienlijke meerkosten met zich zou meebrengen.
Om de positieve en negatieve effecten van dit systeem te kunnen beoordelen en tijdig te kunnen bijsturen waar nodig, is tijdens COP29 afgesproken om de regels over vier jaar te herzien op basis van de tegen dan opgedane ervaring.
Artikel 7 van de Overeenkomst van Parijs (2015) definieert een globale doelstelling voor adaptatie (Global Goal for Adaptation of GGA). Ze is gericht op het versterken van het adaptatievermogen, het vergroten van de veerkracht tegen de effecten van klimaatverandering en het verminderen van de kwetsbaarheid ervoor. Sinds COP26 in Glasgow (2021) discussiëren de partijen over de concrete invulling van deze in de Overeenkomst zelf zeer algemeen geformuleerde doelstelling.
COP28 in Dubai nam in die context het UAE Framework for Global Climate Resilience aan, een kader met specifieke doelen voor adaptatie. Enerzijds gaat het om zeven thematische doelstellingen, over water, landbouw, gezondheid, ecosystemen en biodiversiteit, infrastructuur, armoede en erfgoed. En anderzijds werden ook doelstellingen opgenomen voor de vier belangrijkste fasen van de adaptatie-beleidscyclus: beoordeling van effecten, kwetsbaarheid en risico's, planning van maatregelen, uitvoering en tot slot monitoring, evaluatie en leren.
In dezelfde beslissing werd een tweejarig werkprogramma gestart over indicatoren om de vooruitgang te meten bij de uitvoering van de doelstellingen van het Framework. Er werd toen ook beslist om vijf elementen te onderzoeken die essentieel worden geacht voor de GGA:
COP29 - als tussenstap naar een eindbeslissing door COP30 - verduidelijkte het verwachte eindresultaat van het werkprogramma voor indicatoren en de rol van de betrokken experts daarin en introduceerde de organisatie van jaarlijkse dialogen op hoog niveau rond de vijf bovengenoemde elementen. Ze heeft ook een meer structurele benadering van het begrip transformationele adaptatie mogelijk gemaakt.
Tijdens COP29 werden belangrijke stappen gezet om het Fund for responding to Loss and Damage (FRLD) helemaal operationeel te maken, in nauwe samenwerking met de Raad van Bestuur van het Fonds en de Wereldbank. Eerder dit jaar werden al institutionele beslissingen genomen, zoals de benoeming van de uitvoerend directeur. In Bakoe werden bovendien enkele belangrijke overeenkomsten ondertekend, zoals de Trustee Agreement en de Secretariat Hosting Agreement met de Wereldbank, aangevuld met de Host Country Agreement met de Filipijnen, waar het fonds gevestigd zal worden. Met meer dan 730 miljoen dollar aan toegezegde financiering kan het FRLD vanaf 2025 de meest kwetsbare ontwikkelingslanden beginnen ondersteunen.
De belangrijkste genderkwestie op COP29 was de herziening van het versterkte Lima-werkprogramma en het bijbehorende genderactieplan (GAP) afronden en simultaan het werkprogramma verlengen. De onderhandelingen stuitten echter op een aantal hindernissen met betrekking tot formuleringen over mensenrechten en gendergelijkheid. De nieuwe beslissing bevat niettemin twee belangrijke stappen vooruit. Ze moedigt het UNFCCC-secretariaat aan om gender budgeting binnen zijn organisatie toe te passen en nodigt de verschillende VN-entiteiten uit om naar gender en leeftijd uitgesplitste gegevens in hun beleid te verwerken.
COP29 keurde het derde werkprogramma van het Local Communities and Indigenous Peoples Platform - LCIPP goed. In de komende drie jaar zal dit programma inheemse volkeren en lokale gemeenschappen beter betrekken bij de UNFCCC-processen en uitwisselingen en samenwerking tussen deze gemeenschappen en de partijen versterken.
Het werkprogramma voor een rechtvaardige transitie, geïntroduceerd tijdens COP27 in 2022, heeft de voorbije jaren snel aan belang gewonnen. Tijdens COP28, en nog meer tijdens COP29 in Bakoe, werd duidelijk dat ontwikkelingslanden dit programma zien als een concreet middel om de fundamentele principes van het Klimaatverdrag in de praktijk te brengen. Het gaat daarbij met name om de principes van billijkheid en gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid en respectievelijke capaciteiten en de vertaling ervan naar de verdeling van de inspanningen en voordelen verbonden aan de strijd tegen klimaatverandering en in het bijzonder ook om financiële en technologische ondersteuning van ontwikkelingslanden. Deze landen benadrukken met name de internationale dimensie van rechtvaardige transitie, als een essentiële hefboom om de ongelijkheid tussen landen te verminderen en niet beperkt tot de strijd tegen klimaatverandering, maar uitgebreid naar duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), zoals armoedebestrijding, ontwikkeling van infrastructuur en verbetering van de levensomstandigheden. Ze willen dat daarbij volledig rekening wordt gehouden met hun prioriteiten op vlak van economische ontwikkeling.
De ontwikkelde landen daarentegen zien dit werkprogramma als een instrument om de klimaatambities op nationaal niveau kracht bij te zetten en te zorgen voor een eerlijkere en meer inclusieve uitvoering van het nationale klimaatbeleid en voor een groter maatschappelijk draagvlak. Deze opvatting die geworteld is in de Overeenkomst van Parijs en de bezorgdheden van de vakbonden, legt de nadruk op het ondersteunen van werknemers van wie de jobs veranderen of verdwijnen als gevolg van het klimaatbeleid, onder meer door hen nieuwe professionele kansen en degelijke arbeidsomstandigheden te bieden. Daarnaast vragen ze ook speciale aandacht voor kwetsbare personen en huishoudens die het meest door dit beleid zouden worden getroffen.
Deze verschillende interpretaties van het concept rechtvaardige transitie en de primaire functie van het werkprogramma vormden het meest omstreden punt tijdens de onderhandelingen. Verschillende versies van de tekst leken volgens de Europese Unie evenwichtig en voldeden aan de eisen van de verschillende groepen van partijen. LMDCs (Like-Minded Group of Developing Countries) en AGN (African Group of Negotiators) waren echter van mening dat de substantiële boodschappen van de tekst onevenwichtig waren, in het bijzonder het vermelden van socioeconomische kansen die verbonden zijn aan het opgeven van fossiele brandstoffen in energiesystemen. Het is hoofdzakelijk door de weerstand van deze twee groepen dat COP29 helaas zonder akkoord eindigde, en dat de beslissing wordt doorgeschoven naar COP30.
COP29 loste de hoge verwachtingen slechts beperkt in. De ongunstige geopolitieke context heeft daar ongetwijfeld een rol in gespeeld. Niettemin slaagde de COP erin om de centrale rol van het multilateralisme als antwoord op de klimaatcrisis zeker te stellen.
De weerstand van met name de olie- en gasproducerende landen en de grote groeieconomieën zorgde ervoor dat geen vooruitgang kon worden geboekt in de opvolging van de Global Stocktake en het verder uitrollen van de tijdens COP28 aangenomen mondiale energietransitiedoelstellingen – nochtans een belangrijke prioriteit voor vele anderen, zowel industrielanden als ontwikkelingslanden. De opschaling van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, de uitfasering van fossiele brandstoffen en fossielebrandstofsubsidies en het stopzetten en omkeren van ontbossing blijven dus belangrijke uitdagingen voor de volgende COP in Brazilië.
Het mandaat om tijdens COP29 een nieuwe klimaatfinancieringsdoelstelling vast te leggen kon wél worden ingelost. Afgesproken werd om tegen 2030 jaarlijks minstens 1.300 miljard te investeren in ontwikkelingslanden, waarvan minstens 300 miljard via publieke financiële interventies. Belangrijk is nu om tegen COP30 meer duidelijkheid te verschaffen over de maatregelen die nodig zijn om deze investeringen effectief te katalyseren.