In de zaak die in kort geding door de OECCB is aangespannen tegen de algemene vergadering van de ITAA op 25 april 2024, heeft de ITAA gecommuniceerd: “De rechtbank van eerste aanleg van Brussel verklaarde de eisen ongegrond. De vordering van de OECCBB was niet-ontvankelijk.”
Hoewel deze uitspraak volledig correct is, is ze onvolledig en zijn er enkele verduidelijkingen nodig.
De ontvankelijkheid van de zaak werd namelijk erkend voor de verzoekende natuurlijke personen. De rechtbank oordeelde dat de actie van de OECCB onontvankelijk was omdat deze geen lid is van de ITAA.
Het is belangrijk te weten dat deze positie van de rechtbank in strijd is met de ontvankelijkheid van een actie van een rechtspersoon, zoals erkend door het Grondwettelijk Hof of het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar wel in overeenstemming is met de constante rechtspraak van het Hof van Cassatie (19 november 1982, 4 december 1989, 4 april 2014).
De rechter oordeelde in wezen dat artikel 138bis, par. 1, Gerechtelijk Wetboek van toepassing is in deze zaak en dat de collectieve (of populaire) actie is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie, aangezien het Openbaar Ministerie als enige de civiele of strafrechtelijke openbare actie uitoefent.
Daarnaast heeft de rechter beslist dat de door de OECCB opgeëiste mogelijke urgentie voldoende rechtens was vastgesteld, maar niet in die mate dat het functioneren van het instituut zou worden geblokkeerd (bijvoorbeeld door het opschorten van de oproep tot bijdragen van de leden).
Dit is enigszins anders.
De OECCB heeft de rechter niet kunnen overtuigen dat de berekening van de stemmen moest worden bepaald door rekening te houden met de onthoudingen. De rechter heeft zich aangesloten bij de positie van de Raad van State, die opmerkt dat “het gelijkstellen van een onthouding aan een negatieve stem ertoe zou leiden dat aan deze onthouding een betekenis wordt gegeven die de auteur ervan niet heeft bedoeld te geven.” (RvS, 14 juli 2011, 214,644).
Ook heeft de ITAA geen gelijk gekregen over de manier waarop vragen en antwoorden tijdens de vergadering werden behandeld.
De actie tegen de ITAA is ontvankelijk en zal invloed hebben op de volgende AV: waarom?
Volgens het vonnis van 18 juli 2024 kan de ITAA niet alleen schriftelijke vragen toelaten. Mondelinge debatten moeten ook tijdens de algemene vergadering doorgaan voor fysiek aanwezige personen. De OECCB heeft echter niet kunnen aantonen dat het ontbreken van een vraag- en antwoordsessie tijdens de vergadering van 25 april 2024 concreet invloed had kunnen hebben op de beraadslagingen en de stemmen van de aanwezige leden. En dat de stemmen anders zouden kunnen zijn geweest als het recht van fysiek aanwezige leden om vragen te stellen was gerespecteerd.
Op basis van dit kort geding bevel, moedigt de Academie Fiscale de ITAA sterk aan om tijdens de volgende algemene vergaderingen een mondelinge vraag- en antwoordsessie te organiseren.
JP RIQUET, Voorzitter Academie Fiscale