De maatregelen ter ondersteuning van de ondernemingen en de gezinnen deden het overheidstekort toenemen tot 9,4 % bbp. Door het gecombineerde effect van het hoge tekort en een daling van het bbp steeg de overheidsschuld tot 114,1 % bbp.
Vandaag, 20 april 2021, publiceert het Instituut voor de nationale rekeningen (INR) de tabellen die worden opgesteld voor de notificatie van het overheidstekort en de overheidsschuld aan de Europese Commissie in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten (PBT). Die notificatie gebeurt tweemaal per jaar, namelijk in april en in oktober. De PBT-tabellen zijn in overeenstemming met de statistieken betreffende de overheidsfinanciën, die gelijktijdig worden verspreid via de database NBB.Stat. Die statistieken zijn opgesteld conform het Europees Systeem van Rekeningen (ESR 2010). Ze geven een eerste voorlopige raming van de ontvangsten, de uitgaven, het financieringssaldo, de geconsolideerde brutoschuld en de financiële rekeningen van de gezamenlijke overheid en haar deelsectoren voor het jaar 2020.
Het financieringssaldo van de overheid bedraagt in 2020 -9,4 % bbp, tegen -1,9 % in het voorgaande jaar. De verslechtering van het financieringssaldo is zowel toe te schrijven aan de begrotingsmaatregelen die de overheid heeft genomen om het hoofd te bieden aan de COVID-19 crisis als aan de inkrimping van de economische bedrijvigheid. De ontvangsten liepen met bijna € 10 miljard terug, terwijl de uitgaven aanzienlijk stegen, met meer dan € 22 miljard. In verband met die nooit geziene stijging blijkt dat de overheidsuitgaven die rechtstreeks samenhangen met de discretionaire maatregelen ter bestrijding van de pandemie, momenteel worden geraamd op minstens € 16 miljard in 2020, dat is 3,5 % bbp.
De ratio van de primaire uitgaven in procenten bbp stijgt met 7,9 procentpunt bbp ten opzichte van 2019, tot 58,0 % bbp, terwijl de rentelasten stabiel blijven, op 2,0 % bbp. Doordat de ontvangsten minder sterk dalen dan het bbp, nemen de ontvangsten relatief gezien ten opzichte van het bbp in geringe mate toe met 0,4 % bbp, tot 50,6 % bbp.
De stijging van de primaire uitgaven vloeit voornamelijk voort uit de maatregelen die betrekking hebben op de sociale uitkeringen in het kader van de tijdelijke werkloosheid voor de loontrekkenden en het overbruggingsrecht voor de zelfstandigen. Daarnaast resulteerde die stijging uit de subsidies aan ondernemingen voor de kosteloze levering van beschermingsmateriaal aan de ziekenhuizen, rusthuizen en andere partijen in de gezondheidszorg, uit de RIZIV-subsidies aan ziekenhuizen en medisch personeel en, ten slotte, uit de compensatievergoedingen en hinderpremies die aan bedrijven en zelfstandigen worden uitgekeerd en die worden geregistreerd in de vorm van lopende overdrachten.
Hoewel de rentelasten in procenten bbp stabiel blijven, zette de daling in absolute waarde zich in 2020 voort. Ze is opnieuw toe te schrijven aan de afname van de impliciete rente. De rentedaling, gevolgd door de stabilisatie van de rente op een laag peil, maakte het mogelijk de schuld te herfinancieren met uitgiften tegen een minder hoge rente dan die op de vervallen effecten. In 2020 genoot de overheid wederom uiterst gunstige financieringsvoorwaarden, aangezien de rente op lineaire obligaties (OLO’s) met een looptijd van 10 jaar terugliep van 0 % in januari tot -0,4 % in december.
De stijging van de ontvangsten valt vooral te verklaren door de groei van de fiscale en parafiscale ontvangsten (0,4 % bbp), terwijl de overige ontvangsten stabiel blijven. Dit gunstig verloop van de fiscale en parafiscale ontvangsten is te danken aan de directe belastingen vanwege de gezinnen (0,6 % bbp) en aan de sociale bijdragen (0,4 % bbp), die proportioneel minder te lijden hadden onder de instorting van de economische bedrijvigheid, gezien de tewerkstellingsgraad beter heeft standgehouden. De daling van de directe vennootschapsbelasting (-0,4 % bbp) vloeit hoofdzakelijk voort uit de scherpe afname van de voorafbetalingen. De indirecte belastingen lopen met 0,2 % bbp terug, als gevolg van de inkrimping van de consumptieve bestedingen van de gezinnen door de pandemie. De overheidsschuld (Maastricht-definitie) kwam eind 2020 op 114,1 % bbp uit, dat is een stijging met 16 procentpunt ten opzichte van 2019. Een dergelijke schuldgraad was al meer dan twintig jaar niet meer opgetekend, maar blijft onder de piek van ruim 130 % bbp uit 1993. De schuldgraad was voor de crisis al hoog, waardoor de impact van de inkrimping van het bbp op de schuldgraad vooral in België aanzienlijk is. Bij een bbp op hetzelfde peil als in 2019 zou de schuld op 108,1 % zijn uitgekomen.
Deelsectoren van de overheid Het tekort van de gezamenlijke overheid is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de federale overheid, maar ook aan de gemeenschappen en gewesten, aangezien sommige steunmaatregelen werden gefinancierd door de regionale instanties. De rekeningen van de lokale overheden en de sociale zekerheid daarentegen vertonen een licht overschot.
De bijdrage aan de schuld van de federale overheid en van de gemeenschappen en gewesten namen in 2020 sterk toe. Enerzijds weerspiegelt deze toename zowel de grote financieringsbehoeften, die de financiering van hun tekort dekken, als de financiering van de additionele steunmaatregelen in de vorm van kredietverleningen en deelnemingen van die entiteiten. Anderzijds is ze een afspiegeling van de anticipatie op de financiering van maatregelen die in 2021 zouden worden voortgezet. De bijdrage aan de schuld van de lokale overheid neemt opnieuw licht af. De bijdrage aan de schuld van de sociale zekerheid blijft overwegend negatief.
Met betrekking tot de gewestelijke personenbelasting die van kracht is sinds het aanslagjaar 2015, bestaat er een groot verschil tussen de aanrekening volgens het ESR 2010 en de ermee gepaard gaande kasstromen. Het INR publiceert in deze persmededeling twee saldi voor de federale overheid en voor de gewesten. Ze stemmen respectievelijk overeen met de saldi volgens het concept van het ESR 2010 en met de saldi waarin de voorschotten van de federale overheid inzake gewestelijke opcentiemen zijn opgenomen. Voor meer bijzonderheden over de impact van de zesde staatshervorming wordt verwezen naar de nota 'Methodologische vernieuwingen'. Het financieringssaldo verslechterde in 2020 in alle gemeenschappen en gewesten, uitgezonderd de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, die een overschot boekte. Als de gewestelijke personenbelasting wordt vervangen door de federale voorschotten, is er bij alle gemeenschappen en gewesten een verslechtering van het saldo, en ondervindt het financieringssaldo van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de geringste invloed.
Technische nota's A. De publicatie van de PBT-tabellen, in april en in oktober, voldoet aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het protocol inzake de procedure bij buitensporige tekorten dat als bijlage bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie is gevoegd. B. Drie maanden na het jaareinde bezorgt het INR een raming van de belangrijkste gegevens over de overheidsfinanciën aan de Europese Commissie. Het INR voldoet daarmee volledig aan de Verordening (EU) Nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie, die de lidstaten verplicht de overheidsinkomsten en -uitgaven aan Eurostat te verschaffen. Die raming wordt opgesteld volgens dezelfde concepten die van toepassing zijn bij de gedetailleerde overheidsrekeningen. Het enige verschil met deze laatste is dat sommige beschikbare basisgegevens voorlopig zijn. De meer volledige informatie die voorhanden is bij de opstelling van de gedetailleerde rekeningen van de overheid, kan leiden tot herzieningen van die eerste voorlopige raming.
Bron: NBB