De diepe recessie van 2020 zal worden gevolgd door een economisch herstel, maar de herneming zal waarschijnlijk niet volstaan om binnen vijf jaar het niveau van de economische activiteit te bereiken dat zonder de pandemie mogelijk zou zijn geweest. Als dit scenario zich bevestigt, dan heeft dat gevolgen voor de werkgelegenheid en de werkloosheid. De overheidsfinanciën zijn door de crisis nog kwetsbaarder geworden.
De Belgische economie zou in 2020 haar grootste krimp kennen sinds de Tweede Wereldoorlog (-10,5 %) als gevolg van een forse terugval van de activiteit in het eerste semester. In de tweede jaarhelft zou een inhaalbeweging plaatsvinden en de economische groei zou zich gaandeweg normaliseren tegen midden 2022. Op jaarbasis zou de bbp-groei hernemen met 8,2 % in 2021 en met 3,3 % in 2022, en vervolgens terugkeren naar een meer trendmatige groei van gemiddeld 1,3 % in de periode 2023-2025. De economische activiteit van de Belgische privésector zou tegen 2025 echter onder het niveau blijven dat in een pandemievrij scenario kon worden bereikt.
In lijn met de recessie en het daaropvolgend herstel bij de handelspartners zou de Belgische uitvoer in 2020 terugvallen met 12 % en in 2021 en 2022 aantrekken met resp. 10,7 % en 5,6 %. In de periode 2023-2025 zou die verder toenemen met gemiddeld 3,2 % per
jaar.
De bedrijfsinvesteringen vertonen nog sterkere schommelingen. In 2020 zouden ze terugvallen met 21,1 % als gevolg van de recessie, de nog bijzonder onzekere vraagvooruitzichten en de aangetaste rendabiliteit. Ze zouden in 2021 en 2022 hernemen met resp. 18,9 % en 7,2 % in het licht van een gunstige ontwikkeling van de afzetperspectieven en de rendabiliteit. Uitgedrukt in procent van het bbp zouden de bedrijfsinvesteringen pas in 2024 hun niveau van 2019 evenaren.
Ondanks de omvang van de economische schok houdt het reëel beschikbaar inkomen van de particulieren in 2020 relatief goed stand (-1,9 %), vooraleer in 2021 en in 2022 te hernemen met resp. 2,7 % en 2,1 %. De daling van de koopkracht in 2020 wordt beperkt door de overheidsmaatregelen om het verlies aan inkomen en aan werkgelegenheid te beperken. Bovendien is de afkoelende inflatie dit jaar lager dan de indexering van de lonen en van de sociale uitkeringen. Niettemin zou de particuliere consumptie in 2020 dalen met 8,8 %, wat toe te schrijven is aan het sterk aangetaste consumentenvertrouwen (als gevolg van de toegenomen vrees voor werkloosheid) en aan het noodgedwongen schrappen van bepaalde uitgaven (door de tijdelijke stopzetting van niet-essentiële activiteiten) die nadien niet altijd ingehaald zullen worden. De particuliere consumptie zou in 2021 en 2022 hernemen met resp. 7,5 % en 2,8 %. De gezinsspaarquote zou dan ook terugvallen tot 14,6 % in 2022 en tot 14,2 % in 2025, na een forse stijging tot 18,9 % dit jaar, maar hoger blijven dan in 2019 (13 %).
Ten slotte worden de investeringen in woongebouwen eveneens teruggeschroefd in 2020 (-14,6 %), maar ze maken dat verlies in de daaropvolgende jaren gedeeltelijk goed.
Het verlies aan arbeidsplaatsen ten gevolge van de coronacrisis bleef tot dusver voornamelijk beperkt tot tijdelijke of atypische arbeidsovereenkomsten. Overeenkomsten van onbepaalde duur bleven grotendeels afgeschermd, omdat bedrijven op korte termijn productiviteitsverliezen aanvaarden en de overheid bereid is overtollig arbeidsvolume te bufferen via een soepele invulling van het systeem van tijdelijke werkloosheid. De activiteit in de marktsector wordt echter duurzaam geraakt door de crisis, zodat uiteindelijk ook de reguliere loontrekkende en de zelfstandige werkgelegenheid structureel getroffen zouden worden. In jaargemiddelden zou de werkgelegenheid afnemen met 108 000 personen tijdens de jaren 2020-2021.
In 2022 herneemt de werkgelegenheidsgroei fors (+68 000 personen), terwijl ook tijdens de periode 2023-2025 de groei arbeidsintensief blijft (gemiddeld +46 000 personen per jaar, maar geleidelijk verzwakkend). De gevolgen van de huidige crisis worden echter lang niet volledig uitgewist en de totale toename van de werkgelegenheid valt in de periode 2020-2025 dus relatief mager uit (+97 000 personen). Geen enkele van de markttakken komt ongeschonden uit deze periode, enkel de overheidswerkgelegenheid ontsnapt – bij ongewijzigd beleid – aan de gevolgen. De werkgelegenheidsgraad (20-64 jaar; definitie EAK) valt op twee jaar terug van 70,5 % tot 69,0 %, maar wint daarna stelselmatig aan terrein en klimt tot 71,8 % in 2025.
De (administratieve) werkloosheid neemt dit en volgend jaar samen toe met 146 000 personen en de werkloosheidsgraad klimt van 8,9 % tot 11,5 %, ondanks het feit dat de groei van het arbeidsaanbod afgeremd wordt door een tijdelijke daling van het migratiesaldo. De omslag in de werkgelegenheidsgroei doet het aantal werklozen in 2022 met 39 000 personen dalen. Die afname blijft de daaropvolgende twee jaar ongeveer even sterk, maar halveert in 2025 onder invloed van de afzwakkende werkgelegenheidsgroei, terwijl de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd een nieuwe impuls geeft aan de groei van de beroepsbevolking. De werkloosheidsgraad zakt tegen 2025 tot 8,9 %, het niveau van vóór de crisis.
De Belgische overheidsfinanciën, die vóór de crisis al een tekort lieten optekenen, stevenen in 2020 af op een historisch tekort dat momenteel geraamd wordt op 47,5 miljard euro of ongeveer 11 % van het bbp. De recessie zorgt ervoor dat de fiscale ontvangsten afnemen. Daarbij komen nog de kosten van de tijdelijke werkloosheid en de vele andere steunmaatregelen van de overheid, die in totaal ongeveer 15 miljard euro bedragen, zelfs zonder rekening te houden met het betalingsuitstel voor belastingen en de staatsgaranties.
Daartegenover staat dat de overheidsmaatregelen het inkomensverlies van de particulieren en de vennootschappen milderen. Van het nationaal inkomensverlies in 2020 wordt bijna 60 % geabsorbeerd door de overheden.
Tegen 2025 blijft een tekort van ongeveer 26 miljard euro (ongeveer 5 % van het bbp) bestaan, uitgaande van een macro-economisch scenario waarin het economisch herstel niet onmiddellijk op korte termijn plaatsvindt en ook op middellange termijn niet volledig zal zijn. Zo een tekort vertegenwoordigt ongeveer 10% van het totale overheidsbeslag. Het primair tekort (zonder rentelasten) blijft op een recordniveau van 3 % tot 3,5 % van het bbp.
De situatie is bijzonder zorgwekkend voor Entiteit I (de federale overheid en de sociale zekerheid) die door haar ontvangsten- en uitgavenstructuur gevoeliger is voor de gevolgen van een verlies aan economische activiteit en die zonder de crisis al een hoge schuldenlast en een hoog tekort had.
In 2020 zou de overheidsschuld toenemen met 20 procentpunt tot ongeveer 120 % van het bbp. Na een lichte daling in 2021 en 2022 zou de schuldgraad opnieuw stijgen indien de aanzienlijke tekorten uit deze vooruitzichten zich daadwerkelijk voordoen. In de huidige context van hele lage rentevoeten is elk risico op een ontsporende schuldgraad (sneeuwbaleffect) vooralsnog uitgesloten. Een hoge schuldgraad maakt de overheidsfinanciën evenwel gevoeliger voor een eventuele stijging van de rentevoeten wanneer die op langere termijn terugkeren naar een normale marktlogica.
Uiteraard zal de omvang van het tekort en de schuld in de komende jaren afhangen van het Belgische en het internationale beleid om uit de crisis te komen en, daarmee samenhangend, van de manier waarop het economisch herstel zich zal voltrekken.
De ‘Economische vooruitzichten 2020-2025’ van het Federaal Planbureau schetsen een mogelijk scenario voor de Belgische economie op middellange termijn. De onzekerheden zijn bij het huidige scenario groter dan gebruikelijk als gevolg van de gezondheidscrisis. De intensiteit en de duur daarvan blijven onduidelijk, net als de gevolgen voor de economie op middellange termijn. De hier voorgestelde cijfers zijn afhankelijk van een aantal hypothesen, waarvan de belangrijkste is dat de economische activiteit in België en in het buitenland weer aantrekt zonder dat deze in gevaar wordt gebracht door nieuwe inperkingsmaatregelen als gevolg van een heropflakkering van de pandemie.
Bron: Federaal Planbureau