De laatste maanden hebben er zich enkele belangrijke ontwikkelingen voorgedaan voor de particuliere belegger. Er werd een vrijstelling van roerende voorheffing ingevoerd voor zogenaamde ‘spin-offs’ en de praktische modaliteiten werden verduidelijkt voor de toepassing van de dividendvrijstelling van 640 EUR (bedrag voor aanslagjaar 2019).
Zogenaamde corporate actions zorgen al langer voor onbillijke fiscale gevolgen voor particuliere beleggers. Dergelijke verrichtingen geven zelden aanleiding tot een echte “verrijking” voor de belegger, al wordt er vaak toch roerende voorheffing door de Belgische tussenpersonen ingehouden. Dit is meestal het gevolg van onduidelijkheid over de buitenlandse herstructurering, een gebrek aan voldoende gegevens over de (fiscale) afwikkeling of gewoon een (strikte) toepassing van de Belgische fiscale wetgeving.
De wetgever heeft aan deze onbillijke situaties een einde willen stellen door de invoering van een expliciete vrijstelling voor zogenaamde spin-off verrichtingen (nieuw artikel 264, 4° W.I.B. 1992). De vrijstelling heeft meer bepaald betrekking op de uitkering van nieuwe aandelen in een beursgenoteerde vennootschap door een andere beursgenoteerde vennootschap, die de aandelen verkreeg in ruil voor de inbreng van een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid. Het betreft bijgevolg een specifieke combinatie van verrichtingen die voortaan in aanmerking komen voor vrijstelling.
Hoewel de implementatie van deze vrijstelling een stap in de goede richting is, belet het enge toepassingsgebied (met stringente voorwaarden) een ruime toepassing van de vrijstelling. Voor het merendeel van de buitenlandse corporate actions zal deze vrijstelling bijgevolg geen oplossing bieden, en zal nog steeds een ad hoc analyse van de betreffende verrichting noodzakelijk zijn.
Vanaf aanslagjaar 2019 kunnen belastingplichtigen aanspraak maken op een belastingvrijstelling voor ontvangen dividenden (merk op dat niet alle dividenden voor vrijstelling in aanmerking komen). Deze vrijstelling is beperkt tot een dividendbedrag van 640 EUR (800 EUR vanaf aanslagjaar 2020). In een koninklijk besluit van 28 april 2019 heeft de Koning de modaliteiten verduidelijkt om zich op deze vrijstelling te kunnen beroepen.
De invoering van de nieuwe dividendvrijstelling (art. 21, 14° W.I.B. 1992) ging enerzijds gepaard met een vermindering van de vrijgestelde schijf van interesten op spaarboekjes (artikel 21, 5° W.I.B. 1992, en anderzijds met de afschaffing van de vrijstelling voor dividenden van erkende coöperatieve vennootschappen (vroeger artikel 21, 6° W.I.B. 1992). De dividendvrijstelling wordt niet aan de bron toegepast (d.m.v. een vrijstelling van de roerende voorheffing), doch via de aangifte in de personenbelasting (of in de belasting van niet-inwoners).
De wijze waarop de vrijstelling moet worden aangetoond werd ingeschreven in een nieuw artikel 178/2 KB/W.I.B. 1992. De belastingplichtige moet documenten ter beschikking houden van de fiscale administratie waaruit blijkt:
De bewijsstukken moeten uitgaan van een derde. Deze documenten worden afgeleverd door de financiële instelling waarbij de belastingplichtige de rekening aanhoudt waarop de dividenden zijn gestort, door een andere financiële instelling die als tussenpersoon is opgetreden bij de uitbetaling van de dividenden of door de vennootschap die de dividenden heeft toegekend.
Hoewel deze uitvoeringsbepaling lang op zich heeft laten wachten, is het positief dat duidelijkheid is verstrekt over de noodzakelijke bewijsstukken.
Bart De Cock - Counsel (bart.decock@tiberghien.com)
Yannick Cools - Associate (yannick.cools@tiberghien.com)
Bron: Tiberghien