Juist voor Pasen hebben de ministers van financiën van de Europese Unie overeenstemming bereikt over een pakket maatregelen van 540 miljard euro voor de strijd tegen de Coronacrisis. Gelukkig stelde het akkoord geld ter beschikking voor de leniging van de meest onmiddellijke noden van de gezondheidscrisis en haar economische gevolgen.
De overwinning van deze zoveelste crisis door de Unie Is geen reden tot juichen. De vraag hoe de economie van de Unie en van de lidstaten op langere termijn moet worden heropgebouwd bleef onopgelost.
Veel Europeanen wensen volledige nationale controle te houden over de financiële middelen die ter beschikking worden gesteld aan de EU vanwege: (1) de vrees voor ongecontroleerde uitgaven door de EU en de lidstaten omwille van grote en soms blijvende tekorten in deze lidstaten die op die steun beroep doen (moral hazard argument), (2) de noodzaak van politieke verantwoording, dat stelt dat belastingen en uitgaven worden goedgekeurd door een democratisch verkozen parlement, dat volgens deze Europeanen een nationaal parlement moet zijn, en (3) het gebrek aan transparantie van de maatregelen genomen door de Europese Centrale Bank of het Europese Stabiliteitsmechanisme waardoor er een wijdverspreid scepticisme heerst tegen Europese solidariteit.
Veel andere Europeanen wensen meer vooruitgang in de economische en sociale integratie van de Unie en beklemtonen de directe solidariteit tussen Europese burgers door het gemeenschappelijk maken van financiële middelen op Europees niveau. De voornaamste argumenten voor deze benadering zijn (1) de noodzaak van een effectief gemeenschappelijke economisch en monetair beleid voor de euro, om de EU als geheel te versterken in de toenemende concurrentie met andere economische grootmachten in de wereld, (2) de verwachting dat deze solidariteit de zwakkere Europese lidstaten zal helpen om hun structurele economische en sociale handicaps te boven te komen en (3) de noodzaak voor meer democratisering op het Europese niveau door de overdracht van de beslissingsbevoegdheid inzake fiscaliteit en begroting naar werkelijk democratische Europese instellingen.
Deze twee tegengestelde benaderingen hebben het beslissingsproces in de Europese Unie geblokkeerd. Het resultaat is een beleid, dat zich beperkt tot een controle van de nationale begrotingen van alle lidstaten door de Commissie, zonder een financieel kader voor een diepere economische en sociale integratie van de lidstaten. Het huidige jaarbudget van de EU bedraagt ongeveer 1% van het totaal bruto-binnenlands product van de Unie, terwijl de jaarbegroting van de meeste lidstaten tussen 40 en 50% van dat binnenlands product opslorpt. In vergelijking met de jaarbegroting van de lidstaten is de bazooka van de Europese begroting veel te klein om een betekenisvol verschil in slagkracht te maken.
Ondanks alle vroegere crises is het noodzakelijk om deze tegenstellingen te verzoenen door de erkenning van (1) de geldigheid van beide benaderingen en (2) de ontoereikendheid van de EU begroting. Op dit ogenblik bestaat die begroting voor een klein deel uit douanerechten en suikerheffingen, die echte EU heffingen zijn. Maar het leeuwendeel (meer dan 80%) bestaat uit bijdragen van de lidstaten. Deze manier van financiering is onbruikbaar voor de opdracht om een meer ambitieuze en geïntegreerde economische en sociale unie te bouwen.
Het argument van de “moral hazard” wordt ondervangen (1) door een strikt kwantitatieve beperking op de omvang van de Europese begroting, uitgedrukt als een percentage van het BNP van de Unie als geheel, maar rekening houdend met de omvang van de opdracht tot verder economische en sociale integratie van de Unie, (2) door een kwalitatieve begrenzing in de aard van de belastingen die de begroting van de Unie voeden en tenslotte (3) door “deficit spending” via de achterdeur te voorkomen, zulks met uitzondering van schuldfinanciering in absolute noodsituaties zoals de Coronacrisis.
Binnen deze grenzen moet het argument van de solidariteit volledig spelen door de onvoorwaardelijke overdracht van de bevoegdheid om deze belastingen te heffen en de opbrengst ervan uit te geven via de democratische instellingen van de Unie. Dat is alleen mogelijk wanneer het huidige financieringsmechanisme wordt vervangen door een echt Europees mechanisme van begrensde solidariteit in overeenstemming met de Europese draagkracht. Die overdracht van bevoegdheid is geen blanco cheque voor verkwistende lidstaten. Het is een vertrouwensvotum dat de democratische Europese instellingen in staat zijn om belastingen te heffen en uitgaven te doen in het belang van de Unie, tot voordeel van alle lidstaten.
Als fiscale specialisten zijn we er ons van bewust dat deze verandering een heleboel technische en budgettaire details inhouden, die nader moeten worden uitgewerkt. Dit is geen oproep voor hogere belastingen, maar op de eerste plaats voor een beperkte en geleidelijke verschuiving van middelen tussen de lidstaten en de Unie. Deze hervorming is geen “big bang”, maar moet geleidelijk worden uitgevoerd gedurende een lange overgangsperiode. Om de Unie samen te houden hebben we een minimum van Europese solidariteitslijm nodig, niets meer maar zeker niets minder.
Frans Vanistendael, KULeuven (België), Edoardo Traversa, UCLouvain (België), Gianluigi Bizioli, Universiteit van Bergamo (Italië), Irene Burgers, Universiteit van Groningen (Nederland), Francisco Alfredo Garcia Prats, Universiteit van Valencia (Spanje), Daniel Gutman, Paris-Sorbonne Universiteit (Frankrijk), Peter Essers, Universiteit van Tilburg (Nederland), Werner Haslehner, Universiteit van Luxemburg (Luxemburg), Georg Kofler, JK Universiteit Linz (Oostenrijk), Hanno Kube, Universiteit van Heidelberg (Duitsland), Adolfo Martin Jimenez, Universiteit van Cadiz (Spanje), Pasquale Pistone, Universiteit van Salerno (Italië) en WU Wenen (Oostenrijk), Ekkehart Reimer, Universiteit van Heidelberg (Duitsland), Wlodzimierz Nykiel, Universiteit van Lodz (Polen),