In een vonnis dd. 7 januari 2021 (A.R. 20/80/C) heeft de Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, in een kortgedingprocedure cf. artikel 584, lid 1 Ger.W. de contouren van de fiscale visitatie voorlopig beoordeeld in het voordeel van de belastingplichtige. Het geschil betrof de discussie of de administratie n.a.v. een fiscale visitatie op de maatschappelijke zetel van verschillende vennootschappen een taxatie kon vestigen in hoofde van de bestuurders o.b.v. een kopiename van gegevens op laptops, desktops, servers, en mailboxen waarbij o.a. vertrouwelijke briefwisseling met advocaten aanwezig was.
De rechtbank stelde een gerechtsdeurwaarder aan als gerechtelijk sekwester voor de bewaring van de digitale bestanden en informatiedragers op basis van o.a. de volgende overwegingen:
Bijgevolg is het aan de bevoegde Stafhouder om het dossier te zuiveren en de vertrouwelijke informatie af te zonderen. De maatregel heeft slechts een voorlopig karakter aangezien enkel de documenten die door de Stafhouder als vertrouwelijk worden bestempeld, in bewaring zullen blijven bij de sekwester totdat de rechter ten gronde uitspraak zal hebben gedaan over het lot van deze documenten of partijen hieromtrent een akkoord hebben bereikt.
Tegen dit vonnis werd naar verluidt hoger beroep aangetekend door de Belgische Staat.
Noteer dat artikel 334 WIB92 bepaalt dat de fiscale administratie om tussenkomst van de territoriaal bevoegde tuchtoverheid verzoekt opdat deze zou oordelen of de vraag om inlichtingen of de overlegging van boeken en bescheiden verzoenbaar is met het eerbiedigen van het beroepsgeheim, wanneer de aangezochte persoon zijn beroepsgeheim doet gelden (cf. artikel 79 Invorderingswetboek – niet inzake BTW). Deze bepaling is enkel van toepassing in geval van een beroepsbeoefenaar op wie een beroepsgeheim rust in het kader van een onderzoek bij de beroepsbeoefenaar zelf dan wel in het kader van een derdenonderzoek. Deze bepaling is dus niet van toepassing voor cliënten van de beroepsbeoefenaar wanneer informatie (gedekt door het beroepsgeheim) in handen van de fiscale administratie terechtkomt naar aanleiding van een fiscale visitatie bij cliënten. Deze belastingplichtigen kunnen zich dan o.a. beroepen op het recht op eerbiediging van vertrouwelijkheid van briefwisseling (artikel 8 EVRM).
In dit opzicht staat de uitspraak van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel dd. 15 januari 2021 (A.R. 2020/1841/A) in het kader van de gevorderde voorlopige maatregelen cf. artikel 19, lid 3 Ger.W. in een pretaxatiegeschil hier haaks tegenover. In deze zaak verzocht de belastingplichtige, na een kopiename van digitale bestanden en mailboxen, de administratie om een stappenplan te volgen tot uitfiltering van gegevens die 1) geen betrekking zouden hebben op de relevante onderzoeksperiode, en 2) die privé-informatie zouden betreffen en/of informatie gedekt door het beroepsgeheim (briefwisseling met advocaten, leden van IAB/IBF).
Alvorens recht te doen kan de rechter in elke stand van het geding een voorafgaande maatregel bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen. In casu vorderde belastingplichtige de aanstelling van een sekwester die zich o.a. moest begeven naar de lokalen van FOD Financiën om aldaar de vertrouwelijke informatie te verzegelen, in bewaring te laten nemen, en de gegevens waarover discussie bestaat per categorie van beroepsbeoefenaar (advocaat, accountant, fiscalist, boekhouder, enz.) voor advies over te maken aan de door de rechtbank aangeduide tuchtoverheden. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering tot voorlopige maatregelen dient rekening te worden gehouden met twee aspecten: 1) belastingplichtige moet prima facie laten blijken van rechten om een bepaalde maatregel te vorderen, en 2) belastingplichtige moet aantonen dat hij ingevolge de duurtijd van het proces moeilijk of onmogelijk te herstellen nadelen zou ondervinden.
De vordering tot voorlopige maatregelen cf. artikel 19, lid 3 Ger.W. werd door de rechtbank echter afgewezen op basis van de volgende gronden:
Inzake BTW is de controlemaatregel inzake het bezoek ter plaatse in bedrijfslokalen (cf. art. 63, lid 1, 1° W.BTW.) strikt te onderscheiden van de andere controlemaatregel inzake de voorleggingsplicht van boeken, stukken enz. (cf. artikel 61, §1, lid 1 W.BTW.). Hieruit vloeit voort dat bevoegde ambtenaren ingevolge de bevoegdheid om een bezoek ter plaatse in bedrijfslokalen te verrichten cf. artikel 63, lid 1, 1° W.BTW. het recht hebben om na te gaan welke boeken en stukken zich bevinden in de ruimten waar de activiteit wordt uitgeoefend alsook de boeken en stukken die zij aldaar aantreffen te onderzoeken, zonder dat zij voorafgaand om de voorlegging van die boeken en stukken moeten verzoeken (cf. Cass. 16 december 2003, P.03.1087.N.).
In een btw-zaak die werd voorgelegd aan de rechtbank van eerste aanleg te Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (vonnis dd. 4 mei 2020 – A.R. 15/980/A), werd het fiscaal onderzoek gestart n.a.v. een bedrijfsvisitatie en een visitatie in de privéwoning (na machtiging door de Politierechter) op het bedrijfsterrein van een aantal vennootschappen die deel uitmaken van een groep actief in de transportsector.
Ingevolge de verleende machtiging, de specifieke aard van de onderzochte activiteit (nl. koel- en vriestransporten), operationele internationale transporten van de groep, via onderlinge facturatiestromen en de door de belastingplichtige verleende toestemming, zijn de door de administratie eigenhandig uitgevoerde onderzoeksverrichtingen bij de visitatie en op de computers van de belastingplichtige regelmatig uitgevoerd en kunnen de verkregen gegevens worden aangewend met het oog op de vestiging van de verschuldigde belasting. Volgens de rechtbank is er geen sprake van enige disproportionaliteit rekening houdend met het aantal vennootschappen, de internationale context en de aard van de activiteiten van deze vennootschappen. De Antigoon-leer (waarbij onrechtmatig verkregen bewijs al dan niet toch mag worden aangewend) is dan ook niet ter zake dienend.
Een schending van het recht op privacy werd hier aldus niet weerhouden in de mate dat de computers, en de ingekeken en gekopieerde mappen, privégegevens bevatten. Eenmaal blijkt dat de belastingplichtige op computers gegevens heeft staan die onder het controlerecht van de artikelen 60, 61 en 63 W.BTW. vallen, kan de belastingplichtige er zich niet op beroepen dat de computers niet exclusief voor de economische werkzaamheid wordt gebruikt maar ook privégegevens bevat. Op die manier zou volgens de rechtbank elk fiscaal onderzoek totaal onmogelijk worden. Bovendien blijkt ook dat de controleambtenaren de nodige kopies van de computerbestanden hebben genomen zonder gebruik te maken van paswoorden, en dat belastingplichtige zich ook nooit verzet heeft tegen deze verrichtingen.
De rechtbank oordeelt eveneens dat, wanneer de belastingplichtige aan de fiscale ambtenaren toegang heeft verleend tot de bedrijfslokalen zonder dat de voorlegging wordt gevraagd van hun aanstellingsbewijs, dit niet tot gevolg kan hebben dat de plaatsbezichtiging onregelmatig is, indien de fiscale ambtenaren hun aanstellingsbewijs niet spontaan zouden hebben getoond (Cass. 12 september 2008). Volgens de rechtbank dient de betrokken ambtenaar in het bezit te zijn van zijn aanstellingsbewijs, doch is hij niet verplicht om zijn aanstellingsbewijs voor te leggen alvorens een controle bij te wonen.
Tegen dit vonnis werd inmiddels naar verluidt hoger beroep ingediend.
Daarnaast verbrak het Hof van Cassatie dd. 14 januari 2021 (F.19.0144.F) het arrest dd. 21 mei 2019 van het Hof van Beroep te Brussel waarin het Hof van Beroep nog had geoordeeld dat de ambtenaren van de BBI geen gebruik mochten maken van de bevoegdheden op basis van artikel 63 W.BTW. met een andere doelstelling dan die waarin door voormelde bepaling wordt voorzien, nl. de controle van een vennootschap X, zodat ze de documenten van vennootschap Y aldaar niet mochten raadplegen op basis van artikel 61 W.BTW. (voorleggingsplicht) aangezien deze laatste vennootschap Y niet de economische speler was die beoogd werd door de onderzoeksmaatregel. Dit arrest werd verbroken omwille van het feit dat het Hof van Beroep te Brussel de voorzienbaarheid van de fiscale wetgeving had verward met de voorzienbaarheid van een fiscaal onderzoek (lees: fiscale visitatie). Het onverwachte karakter van een fiscale visitatie voor vennootschap Y, voor wie de controle initieel niet bedoeld was, houdt geen schending in van de wettelijke bepalingen die op zich wel voorzienbaar zijn.
**
Bovenvermelde rechtspraak toont aldus aan dat het ondergaan van een fiscale visitatie door de fiscale administratie vele aspecten inhoudt die zorgvuldig moeten worden bekeken en, afhankelijk van de omstandigheden, een bepaalde actie vergen: Welke bevoegdheden heeft de fiscale administratie bij een bedrijfsvisitatie ter zake? En wat met de bescherming van de vertrouwelijkheid van correspondentie met personen die onderworpen zijn aan enig beroepsgeheim en/of van privégegevens? Het antwoord is niet steeds eenduidig te vinden in de rechtspraak, doch er bestaat wel één zekerheid: “Een gewaarschuwd belastingplichtige is er steeds twee waard”. Het recht op privacy en/of het recht op eerbiediging van vertrouwelijke gegevens is per sé niet zaligmakend, zoals uit de besproken recente rechtspraak blijkt.
Voor meer informatie kan u terecht bij:
Ben Van Vlierden – Partner (ben.vanvlierden@tiberghien.com)
Ellen Vandingenen – Senior Associate (ellen.vandingenen@tiberghien.com)
Stevo Gatsos – Associate (stevo.gatsos@tiberghien.com)
Bron: Tiberghien