In september waren de consumenten duidelijk optimistischer over de algemene economische ontwikkeling in België voor de volgende twaalf maanden. Tegelijkertijd spraken ze zich voor het eerst sinds het begin van de gezondheidscrisis minder negatief uit over de werkloosheidsvooruitzichten.
Op persoonlijk vlak verwachten de huishoudens ook een verbetering, zowel van hun financiële situatie als van hun spaarintenties.
Twee extra vragen naar aanleiding van COVID-19 Sinds april werd de consumentenenquête aangevuld met twee vragen die specifiek focussen op de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de financiële situatie van de gezinnen. De eerste vraag gaat over het potentiële inkomensverlies door de crisis, de tweede vraag polst naar de omvang van de spaarbuffer waarover de consumenten beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien.
Die twee extra vragen werden niet opgenomen in de indicator van het consumentenvertrouwen.
Alle resultaten zijn terug te vinden in de databank NBB.Stat
De huishoudens lijden inkomensverlies als gevolg van de gezondheidscrisis. Toch bleef 71 % van de huishoudens daarvan gespaard: het gaat dan met name om de gepensioneerden en sociale-uitkeringstrekkers die een gewaarborgd inkomen ontvangen en om een deel van de loontrekkenden die niet tijdelijk werkloos zijn geweest. Voor de andere categorieën van huishoudens is het inkomensverlies voelbaar op verschillende niveaus. De zelfstandigen betalen de hoogste tol. Ten opzichte van april, wanneer de inperkingsmaatregelen het strengst waren, steeg echter het percentage huishoudens zonder inkomensverlies. Tegelijkertijd daalde het aandeel van de huishoudens met een inkomensverlies van meer dan 50 %, namelijk van 7 % in april tot 4 % in september. Het gaat voornamelijk om zelfstandigen. In september bevindt iets meer dan 1 zelfstandige op 10 zich in zo’n situatie, terwijl dat vijf maanden geleden nog 1 op 4 was. Het aandeel van de huishoudens met een inkomensverlies van maximaal 10 % neemt daarentegen toe, van 6 % in april tot 9 % in september.
Tussen april en september steeg het percentage huishoudens dat over een zeer kleine spaarbuffer (van minder dan een maand) beschikt lichtjes, van 11 tot 14 %. Daartegenover staat dat 7 huishoudens op de 10 nog altijd een spaarbuffer van meer dan drie maanden hebben, zoals al het geval was in april. Die verhouding is vergelijkbaar voor alle categorieën van huishoudens, met inbegrip van de zelfstandigen voor wie de spaarbuffer de afgelopen maanden het sterkst werd opgebouwd.
Het inkomensverlies en de omvang van de spaarbuffer in perspectief geplaatst Tussen april, het hoogtepunt van de gezondheidscrisis, en september daalde het aandeel van de huishoudens die als de kwetsbaarste worden beschouwd – met een inkomensverlies van minstens 10 % en een spaarbuffer voor maximaal drie maanden levensonderhoud – van 12 tot 9 %. Omgekeerd steeg het aandeel van de huishoudens die als de best beschermde worden beschouwd - met een maximaal inkomensverlies van 10 % en een spaarbuffer van minstens drie maanden uitgaven - van 53 tot 59 %.
Bron: NBB