De vertrouwensindicator herstelt zich voor de tweede maand op rij. Het dieptepunt lijkt in april te zijn bereikt, hoewel de consumenten nog steeds zeer pessimistisch zijn over de verwachte ontwikkeling van de werkloosheid.
De vertrouwensindicator stijgt voor de tweede opeenvolgende maand. In april lijkt die zijn laagste punt te hebben bereikt. ·
Het vertrouwensherstel is voornamelijk te danken aan minder sombere algemene macroeconomische vooruitzichten, ook al verwachten de consumenten geen verbetering van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Op macro-economisch gebied werden de verwachtingen voor de algemene economische situatie in België opwaarts bijgesteld, na een eerste opleving in mei. Deze component van de indicator steeg zo bijna tot zijn niveau van februari, vóór de COVID-19-crisis. De consumenten blijven echter uiterst pessimistisch over het toekomstige verloop van de werkloosheid.
Op persoonlijk vlak verwachten de huishoudens in de volgende twaalf maanden een lichte opleving van hun financiële situatie. Hun verwachtingen verschillen slechts een beetje ten opzichte van die vóór de gezondheidscrisis. Hun spaarintenties werden op hun beurt opwaarts bijgesteld.
Twee extra vragen ‘COVID-19’ Sinds april werd de consumentenenquête aangevuld met twee vragen die specifiek focussen op de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de financiële situatie van de gezinnen. De eerste vraag gaat over het potentiële inkomensverlies door de crisis, de tweede vraag polst naar de omvang van de spaarbuffer waarover de consumenten beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien.
Die twee extra vragen werden niet opgenomen in de indicator van het consumentenvertrouwen.
De huishoudens antwoordden in juni minder pessimistisch op beide vragen, wat erop wijst dat de versoepelingsmaatregelen een impact hebben op hun financiële situatie.
Vraag 1 ‘Lijdt uw gezin inkomensverlies als gevolg van de crisis?’
80 % van de personen die in juni werden bevraagd (tegen 74 % in mei) antwoordden dat ze geen inkomensverlies lijden, of slechts verliezen van maximaal 10 %. Het aandeel huishoudens dat de sterkste inkomensverliezen lijdt, neemt af: 12 % van de respondenten vermelden een inkomensverlies van 10 tot 30 % en 9 % een verlies van meer dan 30 %. Juist op het niveau van de werknemers (zowel zelfstandigen als loontrekkenden) verbetert de beoordeling van het inkomensverlies, als gevolg van het herstel van de economische bedrijvigheid.
Vraag 2 ‘Hoe lang beschikt uw gezin over een spaarbuffer om de noodzakelijke uitgaven (huur, aankopen, enz.) te dekken en in uw levensonderhoud te voorzien?’
Bron: NBB