Hoe meer schenkers, hoe meer vreugde, zou gezegd kunnen worden. Zo kunnen kinderen tweemaal genieten van de laagste tariefschijven in de (progressieve onroerende) schenkbelasting indien beide ouders een onroerend goed schenken.
De Vlaamse Belastingdienst staat echter weigerachtig tegenover de inbreng van een onroerend goed in de huwgemeenschap, onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door een schenking van dit onroerend goed.
Voor de berekening van de verschuldigde schenkbelasting houdt de Vlaamse Belastingdienst in dat geval geen rekening met de inbreng, waardoor de kinderen slechts eenmaal gebruik kunnen maken van de lagere tariefschijven.
Een schenking van onroerende goederen wordt belast aan progressieve tarieven: hoe meer er wordt geschonken, hoe hoger de tarieven (en dus ook de verschuldigde schenkbelasting).
Om de toepassing van de hoogste tariefschijven te vermijden, zou men de schenking van een onroerend goed kunnen opdelen in verschillende schenkingsakten, zodat er elke keer gebruik kan worden gemaakt van de laagste tariefschijven. Echter zal er steeds drie jaar tussen de verschillende schenkingen moeten zijn gelet op het zogenaamde ‘progressievoorbehoud’. Dit is een bepaling op grond waarvan bij opeenvolgende schenkingen van onroerende goederen tussen dezelfde partijen binnen een tijdspanne van drie jaar, de belastbare grondslag van de oude schenking(en) gevoegd wordt bij deze van de nieuwe schenking. De oude schenkingen worden niet opnieuw belast, maar ze veroorzaken wel een ‘opduweffect’ voor de nieuwe schenking.
De schenkbelasting en het progressievoorbehoud worden toegepast op schenkingen tussen dezelfde partijen. Het is aldus een mogelijkheid om de verschuldigde schenkbelasting te verlagen door het aantal schenkers of begiftigden te verhogen. Er zou aan meer begiftigden kunnen worden geschonken door bijvoorbeeld de kleinkinderen te betrekken. Dit is echter soms niet wenselijk of mogelijk. Het aantal schenkers verhogen kan bijvoorbeeld door een eigen onroerend goed in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen. Na de inbreng bevindt het onroerend goed zich in de huwgemeenschap en zijn er aldus twee schenkers.
Die constructie, namelijk de inbreng van een onroerend goed in de huwgemeenschap, onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking, heeft de Vlaamse Belastingdienst (hierna: Vlabel) sinds 2015 op de “zwarte lijst” gezet en ze beschouwt deze constructie als fiscaal misbruik. Vlabel zal geen rekening houden met de inbreng in de huwgemeenschap, en de schenking belasten alsof er maar één ouder-echtgenoot heeft geschonken.
De rechtbank van eerste aanleg te Gent had op 8 juni 2021 een voor de belastingplichtige positief vonnis geveld. Voor een uitgebreide behandeling van de feiten en de procedure in eerste aanleg verwijzen we naar een vorig artikel op onze website.
Het hof van beroep te Gent heeft dit vonnis ondertussen hervormd en oordeelt in haar arrest van 25 oktober 2022 dat de opeenvolging van deze rechtshandelingen toch kwalificeert als fiscaal misbruik én dat de belastingplichtige (in casu) niet slaagt in zijn tegenbewijs (van niet-fiscale motieven).
Hieronder belichten we beknopt de belangrijkste elementen die het hof heeft meegenomen in zijn arrest.
Allereerst is het volgens het hof (volledig terecht) onvoldoende dat die constructie op de ‘zwarte lijst’ staat. Vlabel kan aldus niet principieel terugvallen op deze ‘zwarte lijst’ en zal steeds in de concrete situatie moeten aantonen dat er fiscaal misbruik is.
Wel oordeelt het hof dat Vlabel slaagt in haar bewijslast en dat er een eenheid van opzet bestaat tussen de akten op basis van de volgende elementen:
In tegenstelling tot de rechtbank van eerste aanleg treedt het hof van beroep te Gent de visie van Vlabel bij (voor de volledige uiteenzetting van de visie van Vlabel verwijzen we naar het vorige artikel). Het hof stelt daarbij dat de doelstelling van de progressiviteit van de wetsbepalingen duidelijk blijkt uit de wet zelf en in het bijzonder uit de tabellen met de toepasselijke tariefschijven: “hoe meer wordt geschonken, hoe hoger de tarieven”. Daarnaast stelt het hof dat de doelstelling van de progressieve tarieven ook blijkt uit de specifieke antimisbruikbepaling, die werd ingevoerd om te vermijden dat de belastingplichtige kan ontsnappen door schenkingen te verdelen over meerdere geschriften binnen een termijn van drie jaar (het zogenaamde ‘progressievoorbehoud’). Deze visie is o.i. betwistbaar.
Eén van de argumenten van de belastingplichtigen was dat de algemene antimisbruikbepaling niet kon worden toegepast, aangezien de verschillende rechtshandelingen niet door dezelfde belastingplichtige werd gesteld. Bij de inbreng in de huwgemeenschap zijn de ouders de belastingplichtigen en bij de daaropvolgende schenking zijn de kinderen als begiftigden de belastingplichtigen. Het hof oordeelt echter dat het betreffende wetsartikel niet vereist dat het geheel van de rechtshandelingen dat eenzelfde verrichting tot stand brengt door dezelfde personen wordt gesteld. Het artikel zou enkel vereisen dat ‘de belastingplichtige op enige wijze een geviseerde verrichting tot stand brengt’. Ook deze visie is o.i. betwistbaar.
Wanneer de Vlaamse Belastingdienst slaagt in haar bewijslast voor de toepassing van de antimisbruikbepaling, is het vervolgens aan de belastingplichtigen om aan te tonen dat de betwiste verrichtingen zijn ingegeven door andere motieven dan het ontwijken van belasting. De begiftigden halen de volgende drie motieven aan:
a) hun vader had omwille van zijn ziekte meer hulp nodig bij het beheer van de onroerende goederen en wilde zijn echtgenote mede-eigenaar maken om zo de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
b) hun vader wenste door de inbreng zijn dankbaarheid en erkenning te betuigen aan zijn echtgenote;
c) het is gevoelsmatig een groot verschil dat zij iets hebben gekregen van zowel hun vader, als hun moeder.
Het hof van beroep oordeelt dat de belastingplichtigen falen in hun bewijslast. De motieven zijn volgens het hof niet bewezen, weinig geloofwaardig (mede gelet op de schenking amper negen maanden na de inbreng) en/of zo algemeen van aard dat ze aanwezig zijn bij elke inbrengverrichting en niet specifiek voor deze inbrengverrichting zijn.
Het hof besluit aldus dat Vlabel de aanslag correct berekend heeft en terecht geen rekening heeft gehouden met de inbreng in de huwgemeenschap voor de berekening van de schenkbelasting.
Deze uitspraak van het hof van beroep te Gent zorgt ervoor dat de opening die de rechtspraak van de rechtbank van eerste aanleg te Gent (zie vorig artikel) had gecreëerd, toch genuanceerd moet worden. Hoewel een rechterlijke uitspraak enkel geldt in een specifieke zaak, is het hof van beroep te Gent duidelijk van mening dat de inbreng van een onroerend goed in een (beperkte) huwgemeenschap, binnen een korte tijdspanne gevolgd door een schenking, fiscaal misbruik inhoudt.
Belastingplichtigen die snel willen schenken nadat zij onroerende goederen hebben ingebracht in de huwgemeenschap, moeten er bijgevolg op toezien dat ze duidelijke en bewijsbare niet-fiscale motieven hebben, die tevens een voldoende groot belang hebben. Die motieven moeten overigens specifiek genoeg zijn voor de concrete situatie, zodat het geen algemene motieven betreffen die bij elke rechtshandeling van die aard toepasselijk zouden zijn.
Deze niet-fiscale motieven kunnen bijvoorbeeld opgenomen worden in een preambule aan de huwelijksovereenkomst of de schenkingsakte. Indien Vlabel toch de antimisbruikbepaling toepast en u van mening bent dat er voldoende niet-fiscale motieven voorhanden zijn, zal u dit via een bezwarenprocedure en eventueel voor de rechtbank moeten afdwingen. Indien u toch zekerheid wenst vooraleer u de handeling stelt, kan u op voorhand een voorafgaande beslissing vragen bij Vlabel. Tot slot kan ook steeds naar een alternatieve planningstechniek worden gekeken voor de planning van uw onroerende goederen.
Bron: Cazimir Advocaten, februari 2023