De corona-crisis heeft onze samenleving op zijn kop gezet. En een nooit geziene crisis vraagt uiteraard ook om nooit geziene maatregelen. En de verschillende regeringen in dit land hebben echt wel verregaande maatregelen genomen, om bedrijven en huishoudens die het moeilijk hebben, overeind te houden. Op federaal niveau, en in het Brussels en het Waals Gewest werden de regeringen hierbij geholpen door het parlement, die zijn bevoegdheid via volmachten aan de regering heeft doorgegeven. Deze volmachtenregeringen kunnen zeer verregaande maatregelen nemen, en dat durft weleens met fundamentele principes in botsing komen.
De laatste twee weken is er bijvoorbeeld heel wat te doen over de invoering van een tracking app die de overheid zou kunnen gebruiken om na te gaan met welke personen besmette mensen in contact zijn geweest. Heel wat critici menen dat dit wel eens voorbode zou kunnen zijn van een verregaande en geïnstitutionaliseerde inbreuk op de privacy. Maar het is niet alleen de privacy van de burger die in deze corona-tijden op het spel staat, ook fiscale grondrechten dreigen in het gedrang te komen.
Een regel die vandaag nog steeds prominent aanwezig in de Belgische Grondwet is dat er “Geen belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet”. Het idee achter dit “no taxation without representation”-principe is vanuit historisch oogpunt vrij eenvoudig te verklaren. Het is niet meer of minder dan een protectionistische maatregel om de belastingplichtigen te beschermen tegen de willekeur of inhaligheid van een soeverein staatshoofd. Het zijn dus de belastingplichtigen zelf die in een democratie over hun eigen fiscaliteit moeten kunnen beslissen, via het parlement. Dit principe werd zeer sterk naar voor geschoven zowel tijdens de Franse als tijdens de Amerikaanse revolutie en blijft een van de basisfundamenten van de Westerse democratieën. En toch moeten we vaststellen dat dit heilige fiscale principe in corona-tijden zo maar met de voeten wordt getreden.
De volmachtenwet van 27 maart 2020 bepaalt uitdrukkelijk dat de volmachtbesluiten van de regering, de fiscale wetgeving niet mag aanpassen, opheffen, wijzigen of vervangen. Indien de regering fiscale corona-maatregelen wil nemen, dan moet hiervoor een beroep worden gedaan op het parlement, zoals het principe no taxation without representation overigens vereist. De enige uitzondering hierop is het toestaan van uitstel van betaling van belastingen.
Ook in corona-tijden is het dus enkel het parlement die de fiscale wetgeving kan wijzigen. Maar deze regel wordt niet gerespecteerd. Dit blijkt vooreerst uit twee circulaires waarbij de FOD Financiën op eigen houtje fiscale vrijstellingen gaat toekennen, en hiermee ingaat tegen de fiscale wetgeving. In een eerste Circulaire 2020/C/49 van 2 april 2020 over de financiële tegemoetkoming aan onthaalouders, stelt de FOD Financiën dat deze steunmaatregelen vrijgesteld zijn van personenbelasting. Op het einde van de circulaire stelt de FOD Financiën hierbij zonder enige fiscale schroom: “Teneinde aan de betrokkenen volledige rechtszekerheid te garanderen zal de inhoud van deze circulaire bij wet worden bekrachtigd.”
In een tweede Circulaire 2020/C/58 van 21 april 2020 over het schenken van goederen aan bepaalde instellingen en giften in natura stelt de FOD Financiën dat het schenken in natura van bijvoorbeeld mondmaskers aan ziekenhuizen niet wordt beschouwd als een BTW-handeling en aftrekbaar is als beroepskost. Ook dat is regelrechte inbreuk op de fiscale wetgeving en gaat regelrecht tegen het door de Grondwet gewaarborgde fiscaal legaliteitsbeginsel en de bevoegdheid van het parlement.
En ook Minister van Financiën Alexander De Croo laat zich op dat vlak gaan. In een aankondiging op zijn website titelt de minister: “Geen belasting op gewestelijke steunmaatregelen”. Ook dat is natuurlijk fiscaal niet correct. De minister kan misschien wel wensen dat de gewestelijke steunpremies, die principieel belastbaar zijn in de inkomstenbelastingen, fiscaal zouden worden vrijgesteld, maar daarvoor moet hij noodgedwongen naar het parlement.
De fiscale administratie en de Minister van Financiën mogen zoveel fiscale vrijstellingen invoeren als ze willen, dat heeft geen enkele fiscale waarde. Alleen het parlement heeft die bevoegdheid. En de regering mag dan wel ondertussen een wetsontwerp houdende diverse dringende fiscale bepalingen in het parlement hebben ingediend om alle voormelde fiscale vrijstellingen te laten bekrachtigen, het is nog altijd dat parlement die het laatste woord heeft.
En… dat kan zou wel nog eens vervelend kunnen worden voor een volmachtenregering zonder parlementaire meerderheid. Want de aangekondigde fiscale vrijstelling voor de gewestelijke steunmaatregelen bijvoorbeeld kan al voor heel wat communautair vuurwerk zorgen. Immers de gewestelijke hinderpremie voor bedrijven die de deuren hebben moeten sluiten bedraagt in Vlaanderen en Brussel 4.000 euro, maar in Wallonië 5.000 euro. Het toekennen van een federale fiscale vrijstelling voor deze premies, zal dus impliceren dat er op de kosten van de federale begroting meer fiscale vrijstelling wordt toegekend aan de Waalse dan aan de Vlaamse en Brusselse bedrijven. Zal dit zomaar in het parlement passeren? Ik durft het te betwijfelen. Ook in corona-tijden moet de boer op zijn fiscale ganzen passen.
Bron: BloomLaw