Openbare schuld en geld: vertrouwen op de proef gesteld?

De Duitse econoom Adolph Wagner (1835-1917), bekend om zijn gelijknamige wet, stelde dat naarmate de samenleving beschaafder wordt, de staat meer uitgeeft. Dit komt tot uiting in het feit dat het aandeel van de overheidsuitgaven in het BBP toeneemt met het inkomen per hoofd van de bevolking.

Adolph Wagner zag dus een correlatie tussen het ontwikkelingsniveau, de verstatelijking van de economie en de omvang van de openbare schuld. Hij verklaarde dit door het feit dat ontwikkeling de vraag naar openbare goederen sneller doet toenemen dan de ontwikkeling zelf.

Een openbare schuld moet verenigbaar zijn met het vertrouwen in de sociaal-statelijke stabiliteit om de besparingen van de burgers aan te trekken. Net als geld is de stabiliteit van de openbare schuld de ultieme uitdrukking van de staat, aangezien de schuld zowel het koninklijke recht om belasting te heffen (om de schuld te dienen) weerspiegelt als de verplichting om het evenwicht te waarborgen tussen de schuldeisers en de debiteuren van deze schuld, waarbij de staat een bemiddelende rol speelt. Om deze reden wordt een openbare schuld doorgaans geconsolideerd door haar eigen eeuwigdurende herfinanciering: elke vervaldag leidt tot een nieuwe. Soms wordt deze echter daadwerkelijk geconsolideerd, wat betekent dat alle vervaldagen dwingend worden samengevoegd tot een vrijwel eeuwigdurende schuld.

De openbare schuld vormt ongetwijfeld kapitaal voor haar schuldeisers. Maar in tegenstelling tot kapitaal, dat gespaard werk uit het verleden vertegenwoordigt, betekent de openbare schuld ook een aanslag op toekomstig werk. De schuldeiser van de staat leent hem met gespaard werk uit het verleden, terwijl de staat (de debiteur) zijn eigen schuld aflost door middel van een belastingaanslag op toekomstig werk. De openbare schuld wordt gewaarborgd door het vermogen van de staat om belastingen te heffen, onder andere op de toekomstige arbeidsinkomsten van zijn belastingbetalers. Door schulden aan te gaan, vraagt de staat dus aan schuldeisers om hem krediet te geven op basis van het feit dat hij in staat zal zijn om een aanslag te leggen op de toekomstige rijkdom van zijn belastingbetalers.

Karl Marx (1818-1883) beschouwde de openbare schuld als niet noodzakelijk verbonden met het proces van kapitaalproductie en zag het niet als een aanspraak op reëel kapitaal. Hij zag het als fictief kapitaal, omdat hij de verdwijning ervan zag in de revolutie, een noodzakelijke toestand voor de overwinning van het proletariaat. Voor Karl Marx ging het zelfs verder: aangezien de openbare schuld opgehoopt werk uit het verleden vertegenwoordigt dat is gewaarborgd door toekomstig werk, moest deze schuld worden geannuleerd door de ontkenning van privé-eigendom, dat hij beschouwde als een obstakel voor sociale gelijkheid. Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865) had een vergelijkbare visie. In 1848 slaagde hij er niet in om een “Ruilbank” op te richten die het rentepercentage zou afschaffen.

Er moet onvermijdelijk een parallel worden getrokken tussen de openbare schuld en geld. Deze twee concepten vormen de voor- en achterkant van dezelfde medaille, aangezien ze beide worden uitgegeven door dezelfde staten waarvan de schuld niet beoordeeld kan worden. Geld is een financiële schuld, terwijl de openbare schuld wordt gewaarborgd door het fiscale vermogen van staten. Bovendien wordt de monetaire creatie door de ECB gewaarborgd door openbare schulden die op de activa van diezelfde ECB staan.

De staten van de eurozone hebben hun passiva, namelijk de openbare schulden, overgedragen aan de ECB, waarvan dezezelfde schulden de activa zijn geworden. Het geld dat door de ECB wordt gecreëerd, is, zij het tijdelijk, een actief van de staten geworden. Als we de balans van de staten en de ECB consolideren en de kruiselingse transacties elimineren, krijgen we een balans waarvan het passief het door de ECB uitgegeven geld vertegenwoordigt en waarvan het actief een toekomstige belastingaanslag is. De kwaliteit van het geld wordt gewaarborgd door de toekomstige economische groei van de staten.

Om deze reden kan een overmatige overheidsschuld het geld in gevaar brengen. Om een overmatige openbare schuld af te lossen, moet het geld worden afgezwakt (door nominale inflatie of door financiële repressie die zich uit in rentetarieven die deze inflatie niet weerspiegelen), of moeten de schulden worden kwijtgescholden, zoals bij de Griekse wanbetaling (2011) of de confiscatie van Cypriotische banktegoeden (2013). Het is niet mogelijk om een oncontroleerbare openbare schuld af te lossen zonder het geld te corrumperen. Dit is de hedendaagse situatie: inflatie knabbelt aan spaargeld en wist op sluipende wijze de schulden uit.

Maar tot welk politiek systeem leidt een overmatige overheidsschuld dan? De liberale econoom Friedrich Hayek (1899-1992) suggereerde dat dit leidt tot een beperking van individuele vrijheden en een nationalisatie van de economie. Deze extreme visie is nog niet op eigentijdse wijze bewezen, aangezien het de monetaire creatie is die de openbare schulden financiert. Maar ik geloof dat de overmatige overheidsschuld zal moeten worden gefinancierd door commerciële banken en verzekeringsmaatschappijen die hebben geprofiteerd van spaargelden die overeenkomen met de monetaire creatie die de ECB heeft gecreëerd op basis van diezelfde overheidsschuld. Daarom zal de Europese economie haar financiële instellingen streng blijven controleren.

In het belang van zijn optimale verspreiding bieden wij u een automatische vertaling van dit artikel met behulp van kunstmatige intelligentie.
De Stichting is niet verantwoordelijk voor de kwaliteit en de nauwkeurigheid van deze machinevertaling.
Dit artikel is oorspronkelijk in het Frans geschreven, dus het is de franse versie waarnaar in alle gevallen moet worden verwezen.

Franse versie

Mots clés

Articles recommandés

Hoe zijn de laatste vooruitzichten voor onze economie?

Moeten we een sterke loonindexering in 2025 vrezen?

Hoe de Arizona-plannen niet ver genoeg gaan?