Op 5 april 2022 heeft het Hof van Beroep te Gent geoordeeld dat de begunstigden van een Liechtensteinse Stiftung (“stichting”) erfbelasting verschuldigd zijn over de uitkeringen die zij van de Stiftung hebben verkregen.
Op 29 juli 2016 publiceerde de Vlaamse Belastingdienst (Vlabel) zijn eerste voorafgaande beslissing over uitkeringen uit een Liechtensteinse Stiftung en de toepassing van de erfbelasting. Vlabel was van mening dat de uitkeringen het gevolg zijn van instructies van de economische oprichter. De begunstigden worden geacht de uitkeringen te verkrijgen op grond van een door de economische oprichter in het voordeel van de begunstigden gemaakt beding (zogenaamd derdenbeding). Bijgevolg worden de uitkeringen bij wijze van fictie geacht tot de nalatenschap van de economische oprichter te behoren en zijn de begunstigden erfbelasting verschuldigd over de uitkeringen (toepassing artikel 2.7.1.0.6 VCF).
Deze voorafgaande beslissing deed heel wat stof opwaaien. Volgens eerdere beslissingen van de federale Dienst Voorafgaande Beslissingen kunnen begunstigden van een Liechtensteinse Stiftung de uitkeringen immers wél vrij van erfbelasting ontvangen, mits de Stiftung discretionair is. De fictiebepaling waarnaar Vlabel verwijst is niet van toepassing, aangezien er geen sprake is van een derdenbeding.
Op 22 december 2020 deed het Hof van Beroep te Gent voor het eerst uitspraak over de toepassing van de Vlaamse erfbelasting op uitkeringen uit een Liechtensteinse Stiftung.
Het Hof volgde het standpunt van Vlabel dat de betreffende fictiebepaling in principe van toepassing is. De uitkeringen die de begunstigden verkrijgen uit een Liechtensteinse Stiftung – bij of ná het overlijden van de economische oprichter – worden beschouwd als een legaat vanwege de economische oprichter.
Echter, in de zaak waarover het Hof op 22 december 2020 uitspraak deed, werd de begunstigingsclausule in het reglement van de Liechtensteinse Stiftung ná het overlijden van de oprichter nog gewijzigd. Om die reden kwam het Hof tot het besluit dat de uitkeringen niet aan de begunstigden waren toegekomen op grond van instructies van de economische oprichter. Bijgevolg was er geen sprake van een derdenbeding vanwege de economische oprichter en was de fictiebepaling niet van toepassing. De uitkeringen werden niet onderworpen aan de erfbelasting.
Op 5 april 2022 deed het Hof van Beroep te Gent opnieuw uitspraak over de toepassing van de Vlaamse erfbelasting op uitkeringen uit een Liechtensteinse Stiftung. Ditmaal besluit het Hof dat de fictiebepaling wél van toepassing is, ondanks dat ook in deze zaak de begunstigingsclausule in het reglement van de Liechtensteinse Stiftung werd gewijzigd ná het overlijden van de oprichter.
In de voorliggende zaak zou de “eerste begunstigde”, zijnde de echtgenote van de economische oprichter, ná het overlijden van haar echtgenoot, instructies hebben gegeven aan de Vorstand (het bestuur) van de Stiftung over de wijze van uitkering van het vermogen ná haar overlijden. De uitkeringen die de “tweede begunstigden” hebben verkregen ná het overlijden van de eerste begunstigde werden door Vlabel bij wijze van fictie beschouwd als een legaat vanwege de eerste begunstigde. De eerste begunstigde had immers instructies gegeven aan het bestuur van de Stiftung wat door Vlabel als een derdenbeding in het voordeel van de tweede begunstigden werd beschouwd. De betreffende fictiebepaling was volgens Vlabel dus van toepassing.
Het Hof van Beroep te Gent heeft bij arrest van 5 april 2022 – zeer verrassend – het standpunt van Vlabel bevestigd. De tweede begunstigden zijn volgens het Hof in de nalatenschap van de eerste begunstigde erfbelasting verschuldigd over de geldsommen die zij hebben verkregen van de Liechtensteinse Stiftung.
Het standpunt van Vlabel en het zeer vreemde oordeel van het Hof van Beroep te Gent kunnen verregaande gevolgen hebben voor (bestaande) buitenlandse entiteiten, waarbij de oprichter of een begunstigde rijksinwoner is van België. Los van de fiscaal-technische bemerkingen die bij dit arrest kunnen worden gemaakt, lijkt het alleszins zinvol om desgevallend de vermogensstructuur te laten herbekijken in het licht van deze recente ontwikkelingen, dit om ongewenste gevolgen te vermijden naar aanleiding van het overlijden van de oprichter of de begunstigde.
Bron : Tiberghien Layers, april 2002