De BS van 30 december, editie 1 bevat op bladzijden 102925 en volgende de programmawet van 26 december 2022. Onder meer andere maatregelen ? De hervorming van de auteursrechten die van toepassing is vanaf 1 januari 2023 betaalde of toegekende inkomsten.
Hieronder vind u de volledige en definitieve tekst !
TITEL 6. — Financiën HOOFDSTUK 1. — Inkomstenbelastingen Afdeling 1. — Hervorming fiscaal regime auteursrechten en naburige rechten
Art. 100. In artikel 17, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 januari 2022, wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt: “5° de inkomsten: — verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie door de oorspronkelijke rechthebbende, zijn erfgenamen of legatarissen, van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties die bij wet zijn geregeld, bedoeld in boek XI, titel 5, van het Wetboek van economisch recht of in analoge bepalingen van buitenlands recht; — die betrekking hebben op originele werken van letterkunde of kunst zoals bedoeld in artikel XI.165 van het Wetboek van economisch recht of op prestaties van uitvoerende kunstenaars zoals bedoeld in artikel XI.205 van hetzelfde Wetboek; — met het oog op de exploitatie of het daadwerkelijk gebruik van deze rechten, behalve in het geval van een gebeurtenis veroorzaakt buiten de wil van de overeenkomstsluitende partijen, overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken, door de verkrijger, de licentiehouder of een derde; — op voorwaarde dat de voormelde oorspronkelijke rechthebbende beschikt over een kunstwerkattest als bedoeld in artikel 6 van de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, of in analoge bepalingen of met gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; of — bij gebrek daaraan, dat de rechthebbende in het kader van de overdracht of de verlening van een licentie in overeenstemming met de eerste drie streepjes deze rechten overdraagt of in licentie geeft aan een derde voor mededeling aan het publiek, voor openbare uitvoering of opvoering, of voor reproductie; alsmede de voormelde inkomsten die door de voormelde rechthebbende worden verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht bedoelde beheersorganisatie.”.
Art. 101. In artikel 37 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt: “In afwijking daarvan behouden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, hun hoedanigheid van roerende inkomsten, behalve indien en in de mate dat: — de verhouding tussen de totale vergoedingen voor de overdrachten of verleningen van licenties van de auteursrechten en naburige rechten en de totale vergoedingen, waarin ook de vergoedingen voor de geleverde prestaties zijn begrepen, meer dan 30 pct. bedraagt; — zij meer bedragen dan 37.500 euro; en voor zover dat het gemiddelde inkomen uit auteursrechten en naburige rechten, vastgesteld vóór de toepassing van de in de voorgaande streepjes bedoelde beperkingen, die in de vier vorige belastbare tijdperken zijn ontvangen, in voorkomend geval met uitsluiting van de periode waarin de activiteit is begonnen, het absolute maximumplafond van 37.500 euro niet overschrijdt.”. 2° er wordt een nieuw lid ingevoegd tussen het tweede lid en het derde lid, dat het vierde lid wordt, luidende: “De bepaling onder het tweede lid, eerste streepje, — is enkel van toepassing wanneer de overdracht of de verlening van een licentie van de auteursrechten en de naburige rechten gepaard gaat met een geleverde prestatie; — is niet van toepassing wanneer de vergoedingen voor de overdracht of de verlening van een licentie van de auteursrechten en de naburige rechten naderhand worden verkregen, losstaand van de initiële vergoeding die ook een vergoeding voor de geleverde prestatie omvat, onverminderd de toepassing van het tweede lid, tweede streepje en van de voorwaarde met betrekking tot de vergelijking van
de inkomsten van het tijdperk met het gemiddelde van de tijdens de vier voorgaande belastbare tijdperken ontvangen inkomsten, overeenkomstig het tweede lid.”.
Art. 102. In artikel 129/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 december 2017 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 2020, worden de woorden “37, tweede lid,” vervangen door de woorden “37, tweede lid, tweede streepje,”.
Art. 103. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 2022, wordt de bepaling onder 2°bis vervangen als volgt: “2°bis tegen een aanslagvoet van 15 pct.: a) de in artikel 17, § 1, 5°, bedoelde inkomsten die niet worden bedoeld in artikel 37, eerste tot derde lid; b) de eerste schijf die overeenkomt met het bedrag dat niet meer bedraagt dan 30 pct. of 37.500 euro, bedoeld in artikel 37, tweede lid, onverminderd de toepassing van artikel 37, derde lid, of met het in artikel 551 bedoelde bedrag, van de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten of die werden verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht bedoelde organisatie;”.
Art. 104. In artikel 174/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 december 2017 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 2022, worden de woorden “171, 1°, i, en 4°, j, “vervangen door de woorden “171, 1°, i, 2°bis, tweede streepje, en 4°, j,”.
Art. 105. In artikel 269, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de programmawet van 27 december 2012 en laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2021, wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt: “4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt met het bedrag dat niet meer bedraagt dan 30 pct. of 37.500 euro, bedoeld in artikel 37, tweede lid, onverminderd de toepassing van artikel 37, derde lid, of met het in artikel 551 bedoelde bedrag, van de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten of die werden verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht bedoelde organisatie;”.
Art. 106. In artikel 313, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de programmawet van 27 december 2012 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 juli 2018, wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt: “4° in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties die bij wet zijn geregeld;”.
Art. 107. In artikel 344, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 juli 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden “auteursrechten en naburige rechten,” ingevoegd tussen de woorden “obligaties, schuldvorderingen of andere titels tot vestiging van leningen,” en de woorden “uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken, of alle andere soortgelijke rechten”.
Art. 108. In titel X van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 551 ingevoegd, luidende: “Art. 551. § 1. Het percentage van 30 pct. bedoeld in de artikelen 37, tweede lid, eerste streepje, 171, 2°bis, en 269, § 1, 4°, wordt gebracht op 50 pct. voor het aanslagjaar 2024 en op 40 pct. voor het aanslagjaar 2025. § 2. Artikel 17, § 1, 5°, zoals het bestond alvorens te zijn gewijzigd bij artikel 100 van de programmawet van 26 december 2022, blijft van toepassing voor het aanslagjaar 2024 op de belastingplichtigen die voor het aanslagjaar 2023 belast werden op inkomsten die onder deze bepaling vallen en die vanaf het aanslagjaar 2024 niet langer aanspraak kunnen maken op de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, zoals gewijzigd bij artikel 100 van de programmawet van 26 december 2022. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het in de artikelen 37, tweede lid, tweede streepje, 171, 2°bis, en 269, § 1, 4°, bedoelde bedrag van 37.500 euro herleid tot 18.750 euro en de bedragen van 10.000 euro en 20.000 euro bedoeld in artikel 4, 1°, KB/WIB 92 worden herleid tot respectievelijk 5.000 euro en 10.000 euro voor het aanslagjaar 2024. De overeenkomstig het tweede lid herleide bedragen worden overeenkomstig artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, en § 7, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. Artikel 129/1 is van toepassing op de in artikel 37, tweede lid, tweede streepje, en artikel 4, 1°, KB/WIB 92 bedoelde bedragen die overeenkomstig het tweede lid zijn herleid.
Artikel 174/1 is van toepassing op het in artikel 171, 2°bis, bedoelde bedrag dat overeenkomstig het tweede lid is herleid.”.
Art. 109. Artikel 4 van het KB/WIB 92, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 juli 2008, wordt aangevuld met twee leden, luidende: “De in het eerste lid, 1°, vermelde bedragen worden jaarlijks overeenkomstig artikel 178, § 3, eerste lid, en § 7, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. De in het eerste lid, 1°, vermelde bedragen worden overeenkomstig artikel 129/1 van het Wetboek van de inkomstenbeastingen 1992 verminderd wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar.”.
Afdeling 7. — Inwerkingtreding
Art. 124. De artikelen 100 tot 109 treden in werking op 1 januari 2023 en zijn van toepassing op de vanaf 1 januari 2023 betaalde of toegekende inkomsten.
Bron: BS van 30 december, editie 1 in bijlage