Maak je gebruik van de gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting bedrijfsvoorheffing (BV) voor ploegenarbeid? Begin 2024 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de fiscus de regels strikt mag interpreteren, waardoor potentieel veel ploegensystemen uit de boot zouden vallen.
Een alternatieve overgangsregeling houdt ze deels aan boord tot eind 2026.
Ploegenarbeid in je onderneming? Dan hoef je een deel van de ingehouden bedrijfsvoorheffing niet door te storten aan de fiscus. Je past de vrijstelling toe voor werknemers die een derde van hun arbeidstijd ploegenarbeid verrichten. Het bedrag waarop je recht hebt? 22,8% van het belastbare loon van de betrokken werknemer voor die maand. Voor volcontinu bedraagt het 25%.
Om te spreken van (klassieke) ploegenarbeid, gelden fiscaal de volgende voorwaarden:
Let op! Voor nachtarbeid bestaat een aparte vrijstelling met eigen voorwaarden en regels. Die staat dus los van deze blog. Voor een ploegensysteem van vroege-late-nacht is die zeker interessant.
De termen inhoud en omvang uit de tweede voorwaarde roepen heel wat onduidelijkheden op. Ze zijn nooit exact gedefinieerd. Begin 2024 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de fiscus deze voorwaarde streng mag interpreteren en de vrijstelling uitsluitend mag aanvaarden voor ondernemingen waar letterlijk aan deze voorwaarde voldaan is. De vrijstelling geldt daardoor niet in volgende gevallen:
Het gevolg? Veel minder werkgevers komen in aanmerking, want in de praktijk zijn de inhoud en omvang van het werk zelden of nooit exact gelijk.
De letterlijke lezing van de wet werd in de praktijk nooit toegepast, ook niet door de fiscaal inspecteurs. Ze hielden altijd rekening met toleranties. In een bepaald dossier leidde de interpretatie tot discussie. De belastingplichtige zag de afwijking binnen de tolerantiegrenzen, maar de bevoegde inspecteur ging niet akkoord. De discussie ging verder tot in de rechtbank, waarbij de rechter aan het Grondwettelijk Hof verzocht om zich uit te spreken over de strikte interpretatie van de wet. Het Grondwettelijk Hof bevestigde een zeer strikte lezing. Strikter zelfs dan de lezing die tot nu toe in de praktijk wordt toegepast.
Maar hoe streng zal de fiscus dan vanaf nu gaan controleren? Dat weten we niet. Veel bedrijven zien daardoor hun rechtszekerheid in gevaar komen.
Als antwoord daarop kwam er een wetsvoorstel van minister Van Peteghem waarin er tot 31 december 2026 twee mogelijkheden zijn: de bestaande (strikt toegepaste) regels of de nieuwe, alternatieve vrijstelling ploegenarbeid-bis, waarbij je een deel van de gedeeltelijke vrijstelling magaanvragen als de omvang van het werk niet identiek is. De voorwaarde van identieke inhoud blijft wel behouden.
Het wetsvoorstel definieert omvang als de ‘output’ van de ploeg. Simpel gesteld: als ploeg A 100 broden bakt en ploeg B 80 broden, dan heeft ploeg B werk van mindere omvang geleverd. Maar vaak is output controleren minder eenvoudig dan broden tellen. In dat geval kun je ook vertrekken van de grootte van de ploeg.
Een voorbeeld uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel: drie opeenvolgende ploegen verrichten ploegenarbeid op twee dagen tijd. Hun output (of de grootte van de ploeg) ziet eruit als volgt.
Eerst berekenen we het verschil tussen de ploegen. Dat is het verschil tussen elke ploeg en de kleinste ploeg in het regime van die dag:
Vervolgens tellen we die verschillen op om de afwijking op het totaal te berekenen. In dit voorbeeld is dat dus (20+30)/(60+140) = 50/200 = 25%. We moeten dan 25% aftrekken van het bedrag van de vrijstelling die je wilt toepassen.
Bij de invoering was het niet duidelijk op welk niveau (per ploeg, per afdeling, per bedrijf …) je deze correctiefactor moest berekenen. Daarom werden er eind 2024 twee verduidelijkingen ingevoerd.
We gaan uit een correctiefactor van 10% en een belastbare bezoldiging van 3500 euro. De bedrijfsvoorheffing bedraagt 455 euro.
Noteer dat het Koninklijk besluit in haar voorbeeld spreekt van een correctiefactor van 5 procent. Dit roept onmiddellijk vragen op over de tolerantiegrens die in de praktijk gehanteerd kan en mag worden.
Dankzij dit wetsvoorstel is de vrijstelling geen alles-of-nietsverhaal meer, maar telt het verschil in omvang mee. Tot eind 2026 kun je dus nog steeds de gedeeltelijke vrijstelling genieten voor ongelijke ploegen. De toepasbare vrijstelling wordt daarbij pro rata berekend. Deze alternatieve methode is met terugwerkende kracht van toepassing vanaf 1 januari 2021. Daardoor kun je eventuele niet-toegepaste of verworpen vrijstellingen alsnog recupereren.
De verduidelijkingen lossen al enkele vragen op, maar het blijft een zware administratieve oefening. Bovendien stelt zich voor bepaalde omgevingen nog steeds de vraag hoe de correctiefactor moet worden bepaald. In de meeste gevallen zal het aantal personeelsleden per ploeg als een objectieve maatstaf gelden, maar is dat wel zo?
Bovendien blijft de vraag waar de tolerantiegrens zal liggen. Wat bij zeer kleine verschillen, waar de wetgever oproept om tolerant te zijn? Wanneer switch je van het klassieke regime naar de alternatieve methode? Die vragen moeten we geval per geval beoordelen.