De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Geschillen publiceerde op 10/09/2025 de Circulaire 2025/C/56 betreffende de toepassing van de bezwaarprocedure voor het vragen van de teruggave van (niet ingekohierde) bedrijfs- en roerende voorheffing.
Toepassing van de bezwaarprocedure voor het vragen van de teruggave van (niet ingekohierde) bedrijfs- en roerende voorheffing.
De dienst geschillen blijft van oordeel dat een voorafgaand administratief beroep moet worden ingediend teneinde de terugbetaling te bekomen van een voorheffing. De artikelen 368 en 368/1 bevinden zich beiden onder hoofdstuk VII 'rechtsmiddelen' afdeling 1 'administratief beroep'.
In zijn arrest van 21 december 2023 (F.22.0013.N-F.22.0056.N, juportal) oordeelt het Hof van Cassatie (Nederlandstalige kamer) nochtans: 'Uit het gebruik van de bewoordingen "aanvraag tot terugbetaling" en "verjaart", en uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met deze bepaling een verjaringstermijn heeft willen instellen binnen dewelke de rechtsvordering tot terugbetaling van onterecht betaalde roerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing uiterlijk moet worden ingesteld in het geval de voorheffingen niet werden ingekohierd en evenmin een kennisgeving van de inning ervan geschiedde zodat er geen administratieve beslissing bestaat waartegen bezwaar kan worden aangetekend.'
Het Grondwettelijk Hof (arrest van 13 maart 2025, nr. 43/2025) neemt dezelfde redenering van cassatie over om te bevestigen dat artikel 368, WIB 92 enkel een verjaringstermijn voorziet om een rechtsvordering in te dienen.
De bewoordingen van de artikelen 368 en 368/1 WIB 92 laten echter niet toe om het standpunt (dat door bepaalde fiscale advocaten wordt ingenomen) te bevestigen dat onmiddellijk een vordering voor de rechtbank moet ingesteld worden. In art. 368 WIB 92 is er enkel sprake van een 'aanvraag tot terugbetaling' en in 368/1, WIB 92 is er sprake van een vordering tot 'teruggave van de voorheffing'. In beide artikelen is er dus geen sprake van een rechtsvordering (zijnde een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg). Uit de bewoordingen van beide artikelen kan er dus geenszins worden afgeleid dat de terugvordering van een voorheffing enkel maar zou kunnen gebeuren door middel van een rechtsvordering.
Ook de advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie, in zijn conclusies die aan het arrest van 21 december 2023 voorafgaan, bevestigt dit standpunt: 'Hoewel het artikel - dat in het wetboek is opgenomen in onder de afdeling "administratief beroep" - weliswaar spreekt van een aanvraag tot terugbetaling, wordt aangenomen dat hiermee kennelijk "een bezwaar" wordt bedoeld (Cass. 9 juni 1995, AR F.93.0033.N). In het geval waarin geen aanslag werd gevestigd, moet de gestorte roerende voorheffing derhalve via een bezwaarschrift worden teruggevraagd binnen de vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari waarin deze voorheffing gestort is geweest. (...) De appelrechter geeft met de overweging dat de vordering tot terugbetaling niet kan worden geweigerd op grond van het niet uitputten van de voorafgaande administratieve procedure m.i. te kennen dat de vordering tot terugbetaling van de ten onrechte ingehouden en betaalde roerende voorheffing kadert binnen het bezwaar van verweerders tegen de supplementaire aanslag en dat derhalve voldaan is aan de voorwaarde van uitputting van het voorafgaande administratief beroep.'
Het Hof van Cassatie (Franstalige kamer) heeft in zijn arrest van 9 februari 2018 (F. 15.0141.F, juportal) geoordeeld over een uitspraak van het hof van beroep dat oordeelde dat er geen verplichting was om een bezwaarschrift in te dienen (dit arrest betrof een geschil betreffende een toestand die heeft plaats gevonden vóór de inwerkingtreding van artikel 368 WIB 92 (vanaf 1 januari 2011), maar waarvoor artikel 100 van de wet op de rijkscomptabiliteit van toepassing was voor het bepalen van de termijn, en waarvoor ook de vraag van de vereiste van een voorafgaand administratief beroep werd gesteld):
'het arrest stelt vervolgens enerzijds vast dat "het geschil betrekking heeft op de terugbetaling van bedrijfsvoorheffingen die [aan de bron] zijn ingehouden en betaald aan de administratie, die hierover geen enkele beslissing heeft genomen; niet alleen werden de litigieuze bedragen niet ingekohierd, maar heeft de administratie bovendien op geen enkele manier beslist om de inning ervan te verzekeren of te eisen" en, anderzijds, dat de administratie geen enkele aanslag "gevestigd" heeft.
Het arrest overweegt dat 'men zich niet kan voorstellen dat het mogelijk zou zijn, en dus evenmin dat het verplicht zou zijn, om "bezwaar in te dienen" tegen een onbestaande beslissing, zonder dat een wettelijke bepaling het tegengestelde voorschrijft.
Met die vermeldingen verantwoordt het arrest niet naar recht zijn beslissing dat 'de eerste rechter de door [de verweerder] voor hem ingestelde rechtsvordering terecht ontvankelijk heeft verklaard, niettegenstaande dat er vooraf geen administratief beroep was ingesteld.
De Franstalige kamer van het hof van cassatie geeft dus te kennen dat er wel degelijk een bezwaarschrift moet worden ingediend. Het geschil werd verwezen naar het Hof van beroep te Luik dat met het arrest van 18 maart 2020 (Fisconetplus) heeft geoordeeld dat teneinde terugbetaling van bedrijfsvoorheffing te bekomen, een voorafgaand administratief beroep dient te worden ingesteld. Een verzoekschrift bij de rechtbank van eerste aanleg zonder de voorafgaande procedure van het administratief beroep te hebben doorlopen, werd onontvankelijk verklaard.
Gelet op het voorgaande is de administratie van oordeel dat de terugbetaling of de vordering tot teruggave dient gevraagd te worden door middel van een bezwaarschrift binnen de termijn van de artikelen 368 of 368/1, WIB 92. Wanneer het administratief beroep bepaald in art. 368-368/1 ontvankelijk wordt beschouwd, zal een rechtsvordering die werd ingediend na het administratief beroep buiten de verjaringstermijn bepaald in art. 368 en 368/1, niet als onontvankelijk worden beschouwd (en zal dit ook niet worden verdedigd door de administratie voor de hoven en rechtbanken).
Wanneer de belastingplichtige daarentegen een rechtsvordering instelt zonder een voorafgaand administratief beroep, zal de onontvankelijkheid van de rechtsvordering voor de rechter worden verdedigd.
Elke vraag kan gesteld worden, uitsluitend per mail, op volgend adres: aagfisc.ctx.gesch@minfin.fed.be