De Commissie publiceert twee updates van adviezen met betrekking tot Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen: CBN-advies 2022/14 ter actualisatie van CBN-advies 2019/02 over de publicatieplicht en het begrip ‘bijkantoor’ en CBN-advies 2022/15 ter actualisatie van CBN-advies 2019/02 over de eigen boekhoudkundige verplichtingen.
Onderhavig advies heeft tot doel het toepassingsgebied te verduidelijken van het Belgisch boekhoudrecht op de buitenlandse vennootschappen met een bijkantoor in België, alsook de verplichting om hun jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening in België openbaar te maken en het begrip “Belgisch bijkantoor” toe te lichten. Het betreft een actualisatie van oud CBN-advies 2018/06 – Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen: toepassing van het Belgisch boekhoudrecht - begrip “bijkantoor” – publicatieplicht.
Dit advies is het eerste gedeelte van een thema-advies over de boekhoudkundige regeling voor Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen. Het tweede gedeelte, opgenomen in CBN-advies 2022/152, behandelt de boekhoudkundige verplichtingen eigen aan de Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen.
Onderhavig advies behandelt slechts de toepassing van het Belgisch boekhoudrecht op de belichte verrichtingen, met uitsluiting van de fiscaalrechtelijke aspecten.
Voor buitenlandse vennootschappen is het Belgisch boekhoudrecht alleen van toepassing “op hun in België gevestigde bijkantoren en centra van werkzaamheden”3. Hun gezamenlijke bijkantoren en centra van werkzaamheden in België worden in boekhoudrechtelijke zin als één onderneming beschouwd.4 Ze vormen boekhoudkundig (maar niet juridisch5) dus een afzonderlijke entiteit, te onderscheiden van de boekhoudkundige (en niet juridische) entiteit van de buitenlandse vennootschap (het moederbedrijf).
De buitenlandse vennootschappen moeten bijgevolg een boekhouding6 voeren en een inventaris7 en jaarrekening opmaken8 eigen aan de verrichtingen en de situatie van hun bijkantoren en centra van werkzaamheden in België die samen als één onderneming worden beschouwd. Ze moeten hierbij de bepalingen van het Wetboek van economisch recht (hierna: WER) en zijn uitvoeringsbesluiten naleven, alsook de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (hierna: WVV)9 en van zijn koninklijk uitvoeringsbesluit (hierna: KB WVV)10. Ze moeten de jaarrekening van hun Belgisch bijkantoor evenwel niet openbaar maken, behalve in het geval van een “bijkantoor van een vennootschap die niet is onderworpen aan het boekhoudrecht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en waarvan het boekhoudrecht ook niet gelijkwaardig is aan het Europese boekhoudstelsel neergelegd in Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013, opgemaakt overeenkomstig artikel 3:1, § 2 [WVV]”.11
Los van de verplichtingen eigen aan hun bijkantoren en centra van werkzaamheden in België, moeten de buitenlandse vennootschappen, in toepassing van artikelen 2:23, 2:24, 2:27, 2:28, 2:29 en 3:20 WVV12, sommige van hun akten en hun jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening openbaar maken “in de vorm waarin deze rekeningen zijn opgesteld, gecontroleerd en openbaar gemaakt volgens het recht van de Staat waaronder de vennootschap valt” (zie infra, randnummer 20). In tegenstelling tot de jaarrekening eigen aan hun bijkantoren en centra van werkzaamheden in België, moeten hun eigen jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening bijgevolg de bepalingen van het KB WVV niet naleven.
De Commissie is van mening dat de begrippen “bijkantoren en centra van werkzaamheden” gebruikt in artikel III.82, § 1, derde lid van het WER overeenstemmen met dezelfde termen gebruikt in het vroegere artikel 198 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen (hierna: GWHV), dat in de verplichting tot openbaarmaking voorzag van toepassing op de buitenlandse vennootschappen die in België een bijkantoor of een centrum van werkzaamheden oprichten.
Tot de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van Vennootschappen13 van kracht werd, gebruikten het Belgisch boekhoudrecht en de GWHV de termen “bijkantoren” en “centra van werkzaamheden” door elkaar.14
De wet van 7 mei 1999 schrapt de term “centrum van werkzaamheden” en laat enkel de term “bijkantoor” voortbestaan in de artikelen van het Wetboek van Vennootschappen15 die het vroegere artikel 198 GWHV opnemen.16 Volgens de voorbereidende werken, werden “de woorden ‘centrum van werkzaamheden’ weggelaten aangezien zij ook niet voorkomen in de richtlijn van 21 december 1989 [elfde richtlijn], in uitvoering waarvan artikel 198 Venn.W. werd ingevoerd”.17
Ook al bekritiseerde de Afdeling Wetgeving van de Raad van State deze uniformisering die “een vereenvoudiging van de bestaande regels”18 beoogde, aangezien de twee begrippen verschillend zouden zijn voor zover het centrum van werkzaamheden “une installation moins importante que la succursale”19 (een minder belangrijke inrichting dan een bijkantoor) tot doel zou hebben, heeft de wetgever deze uniformisering daarna (gedeeltelijk20) uitgebreid naar het Belgisch boekhoudrecht21 zonder nieuwe opmerking van de Raad van State22.
De Commissie neemt kennis van de rechtsleer volgens dewelke deze terminologische uniformisering op geen enkele wijze afbreuk doet “aan de draagwijdte van eerdere rechtspraak”23 (vrije vertaling) betreffende bijkantoren en centra van werkzaamheden (zie infra, randnummers 11 tot 14).
Omwille van de coherentie met het vennootschapsrecht en Richtlijn 2017/1132 van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht, P.B., L 169, 30 juni 2017 (hierna: Richtlijn 2017/1132), zal de Commissie hierna de “bijkantoren en centra van werkzaamheden” onder één term “bijkantoren” aanduiden in de zin van artikel III.82, § 1, derde lid van het WER.
Noch het WER, noch zijn uitvoeringsbesluiten definiëren het begrip bijkantoor. Hun voorbereidende werken bevatten evenmin een definitie.
Hetzelfde geldt voor het vennootschapsrecht. Enkel de voorbereidende werken van de wet van 13 april 199524 tot omzetting van de elfde richtlijn analyseren het begrip bijkantoor. Ze herinneren er vooreerst aan dat de elfde richtlijn geen enkele definitie geeft van het begrip bijkantoor. Ze verwijzen vervolgens naar de definitie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU)25 betreffende artikel 5, 5° van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verdrag van Brussel).26 Ze sluiten af met de analyse van de door het Hof van Cassatie aangenomen definitie met betrekking tot het vroegere artikel 198 GWHV.27
Volgens het Hof28 vereist het autonoom begrip van bijkantoor de vier volgende cumulatieve voorwaarden:
Het Hof heeft beslist dat er geen sprake is van onderworpenheid aan de leiding en het toezicht van het moederbedrijf:
“wanneer de vertegenwoordiger ‘zijn werkzaamheid en zijn arbeidstijd in wezen vrij kan
organiseren’ [...] zonder daarbij aan de instructies van het moederbedrijf te zijn gebonden; wanneer het hem vrij staat verscheidene firma's te vertegenwoordigen die bij de [productie] en verkoop van gelijke of soortgelijke [producten] met elkaar in concurrentie staan, en wanneer hij niet daadwerkelijk betrokken is bij de afwikkeling en uitvoering van de overeenkomsten, doch zich in wezen ertoe beperkt bestellingen door te geven aan de door hem vertegenwoordigde ondernemer”29.
et Hof van Cassatie heeft zich vóór het HvJ-EU op gelijkaardige wijze uitgesproken.
Volgens het Hof vereist het begrip bijkantoor de drie volgende cumulatieve voorwaarden:
Het Hof heeft ook verduidelijkt dat de woorden bijkantoor of centrum van werkzaamheden niet van toepassing kunnen zijn op de Belgische situatie van een (buitenlandse) vennootschap die geen enkele verbintenis aangaat, maar er enkel een dienst van beambten heeft georganiseerd die moeten bemiddelen tussen de vennootschap en het publiek, met het oog op wettelijke verrichtingen die niet in België, maar in het buitenland dienen plaats te vinden.32
Vele buitenlandse vennootschappen hebben in België een vestiging opgericht die tot taak heeft diensten te verlenen aan vennootschappen binnen de groep. Deze diensten kunnen van verschillende aard zijn: management services, voeren van de boekhouding, reclame, coördinatie en controle van de werkzaamheden van de ondernemingen behorend tot de groep, enz.
Aan de Commissie werd gevraagd na te gaan of een dergelijke vestiging beantwoordt aan de voorwaarde dat de buitenlandse vennootschap, via haar bijkantoor, regelmatig handelingen verricht die tot haar maatschappelijke activiteit behoren. Meer bepaald wordt de vraag gesteld of deze vereiste zo moet worden geïnterpreteerd dat de vestiging in boekhoudrechtelijke zin slechts als een bijkantoor kan worden beschouwd indien de buitenlandse vennootschap er een eigen economische activiteit uitoefent, dit wil zeggen zelf goederen verkoopt of diensten verleent.
Volgens de Commissie mag de werkzaamheid van een vestiging die een coördinerende of dienstverlenende rol vervult binnen eenzelfde groep niet los gezien worden van het economisch bedrijf van de buitenlandse vennootschap in haar geheel. Zo moeten handelingen die door de vestiging worden gesteld zoals de aanwerving van personeel, het huren van kantoren of het aanschaffen van de noodzakelijke kantoorinrichtingen geplaatst worden binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de buitenlandse vennootschap. Er moet worden aangenomen dat een vestiging van een buitenlandse vennootschap die in België geregeld handelingen stelt in het kader van de normale werkzaamheid van de buitenlandse vennootschap, een economische activiteit uitoefent en bijgevolg in boekhoudrechtelijke zin als een bijkantoor moet worden beschouwd, op voorwaarde dat uiteraard voldaan is aan de andere voorwaarden van het begrip bijkantoor (zie hierboven, randnummers 11 tot 13). Essentieel daarbij is de finaliteit van deze handelingen die gericht zijn op de normale uitoefening door de buitenlandse vennootschap van haar economische activiteit.
Artikel 3:1, § 2 WVV bepaalt echter dat een dergelijk hoofdkwartier, zoals elk ander bijkantoor, van zijn boekhoudkundige verplichtingen vrijgesteld wordt “wanneer [het] geen eigen opbrengsten [heeft] door verkoop van goederen of dienstverlening aan derden of door geleverde goederen of verleende diensten aan de […] buitenlandse vennootschap waarvan [het afhangt], en waarvan de werkingskosten volledig door de laatstgenoemde worden gedragen”33.
De buitenlandse vennootschappen die in België een bijkantoor oprichten moeten, in toepassing van de artikelen 2:23, 2:24, 2:27, 2:28, 2:29 en 3:20 WVV, sommige akten, hun jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening openbaar maken. Deze verplichting beoogt de rechten van derden te beschermen die via hun bijkantoren in contact treden met buitenlandse vennootschappen.34
Om de publicatieverplichtingen opgelegd aan de buitenlandse vennootschappen die een bijkantoor in België oprichten, goed te kunnen begrijpen, moet er een drieledig onderscheid gemaakt worden:
Staat van herkomst | België | |||
---|---|---|---|---|
Rechtsvorm | NV, BV, CV | VOF, CommV | ||
Neerlegging van de jaarrekening, het jaarverslag, verslag van de commissaris | “Grote” vennootschappen Onderworpen Volledig schema (art. 3:10 WVV) | Niet onderworpen behalve indien niet klein en indien alle of een deel van hun onbeperkt aansprakelijke vennoten geen natuurlijke personen zijn (art. 3:9 WVV) | ||
Neerlegging van de geconsolideerde jaarrekening, het geconsolideerde jaarverslag, verslag van de commissaris | Onderworpen38 tenzij van te verwaarlozen betekenis (art. 3:23 WVV), groep van beperkte omvang (art. 3:25 WVV) of vrijstelling van subconsolidatie (art. 3:26 WVV) | |||
Consolidatie in geval van een consortium (art. 3:24 WVV) | ||||
Neerlegging sociale balans39 | Onderworpen (artikel 3:12, 8° WVV) | Niet onderworpen behalve indien niet klein en indien alle of een deel van hun onbeperkt aansprakelijke vennoten geen natuurlijke personen zijn (artikel 44 van de wet van 22.12.1995)40 |
Staat van herkomst | EU | |||
---|---|---|---|---|
Rechtsvorm | Rechtsvorm vergelijkbaar met NV, BV, CV | Rechtsvorm vergelijkbaar met VOF, CommV | ||
Neerlegging van de jaarrekening, het jaarverslag, verslag van de commissaris | Grote vennootschappen Onderworpen tenzij vrijstellingen (art. 37 en 39 accounting-richtlijn) | Kleine en middelgrote ondernemingen Onderworpen tenzij vrijstellingen (art. 31, 37 en 39 accounting-richtlijn) | Microvennootschappen Onderworpen tenzij vrijstellingen (art. 36, 37 en 39 accounting-richtlijn) | Niet onderworpen behalve indien niet klein41 en indien alle directe of indirecte vennoten die onbeperkt aansprakelijk zijn, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zijn (maar vrijstellingen art. 30, § 2, 31, 36, 37, 38 en 39 van de accountingrichtlijn) |
Neerlegging van de geconsolideerde jaarrekening, het geconsolideerde jaarverslag, verslag van de commissaris | Onderworpen indien verplicht te publiceren in de Lidstaat van herkomst tenzij vrijstelling van subconsolidatie: op een hoger niveau opgestelde geconsolideerde jaarrekening, geconsolideerd jaarverslag en verslag van de commissaris die moeten worden neergelegd (art. 23 accountingrichtlijn) | Niet onderworpen behalve indien alle directe of indirecte vennoten die onbeperkt aansprakelijk zijn, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zijn en indien Lidstaat van herkomst publicatieplicht voorziet | ||
Indien geen consolidatie voor consortium in Lidstaat van herkomst: geen geconsolideerde jaarrekening neer te leggen | ||||
Neerlegging sociale balans | Niet onderworpen behalve indien niet klein en indien alle of een deel van hun onbeperkt aansprakelijke vennoten geen natuurlijke personen zijn43 (artikel 18, vierde lid van het KB van 04.08.1996 en artikel 44 van de wet van 22.12.1995) |
Staat van herkomst | Buiten EU | |||
---|---|---|---|---|
Rechtsvorm | Rechtsvorm vergelijkbaar met NV, BV, CV | Rechtsvorm vergelijkbaar met VOF, CommV | ||
Neerlegging van de jaarrekening, het jaarverslag, verslag van de commissaris | Onderworpen tenzij vrijstellingen analoog aan de accountingrichtlijn | Niet onderworpen behalve indien niet klein44en indien alle directe of indirecte vennoten die onbeperkt aansprakelijk zijn, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zijn (maar vrijstellingen analoog aan de accountingrichtlijn) | ||
Neerlegging van de geconsolideerde jaarrekening, het geconsolideerde jaarverslag, verslag van de commissaris | Onderworpen indien ze dochterondernemingen controleren en voldoen aan de groottecriteria van de accountingrichtlijn | Niet onderworpen behalve indien (1) ze dochterondernemingen controleren en voldoen aan de groottecriteria van de accountingrichtlijn, (2) alle directe of indirecte vennoten die onbeperkt aansprakelijk zijn, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zijn en (3) Staat van herkomst publicatieplicht voorziet | ||
Indien geen consolidatie voor consortium in Staat van herkomst: geen geconsolideerde jaarrekening neer te leggen | ||||
Neerlegging sociale balans | Onderworpen (artikel 18, eerste lid van het KB van 04.08.1996) | Niet onderworpen behalve indien niet klein en indien alle of een deel van hun onbeperkt aansprakelijke vennoten geen natuurlijke personen zijn45 (artikel 18, vierde lid van het KB van 04.08.1996 en artikel 44 van de wet van 22.12.1995) |
Tot deze categorie behoren:
Wanneer buitenlandse vennootschappen in België werkzaam zijn via een bijkantoor, moeten deze vennootschappen vóór de opening van dit bijkantoor48 hun jaarrekening neerleggen ter griffie van de ondernemingsrechtbank van het rechtsgebied waarbinnen het bijkantoor zal worden gevestigd en daarna jaarlijks49 bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België50.
Ze moeten, vóór de opening van het bijkantoor, tevens overgaan tot neerlegging van de documenten opgesomd in de artikelen 2:24, § 1 en 2 WVV (Europese en niet-Europese vennootschappen) ter griffie van de ondernemingsrechtbank van het rechtsgebied waarbinnen het bijkantoor zal worden gevestigd (of ingeval verscheidene bijkantoren worden geopend, ter griffie van de ondernemingsrechtbank van het rechtsgebied waarbinnen een bijkantoor zal worden gevestigd, naar keuze van de vennootschap).51 De griffie schrijft hen in in het rechtspersonenregister, onderdeel van de Kruispuntbank van Ondernemingen, en ze krijgen een ondernemingsnummer toegekend.52
De buitenlandse vennootschappen dienen zich vervolgens tot het ondernemingsloket van hun keuze te richten, en dit vóór de aanvang van hun activiteiten in België, om in de hoedanigheid van inschrijvingsplichtige onderneming53 ingeschreven te worden in de Kruispuntbank van Ondernemingen en om een vestigingsnummer54 aan het Belgisch bijkantoor toegekend te krijgen.
De jaarrekening wordt ter griffie van de ondernemingsrechtbank van het rechtsgebied waarbinnen het bijkantoor zal worden gevestigd, neergelegd en daarna jaarlijks bij de Balanscentrale in de vorm waarin zij in de Staat van herkomst is opgesteld, gecontroleerd en openbaar gemaakt55. Die vennootschappen moeten, met andere woorden, geen andere (nieuwe of herwerkte) jaarrekening of aanvullende informatie openbaar maken dan die welke zij in hun Staat van herkomst moeten publiceren. Ze leggen er hun jaarrekening dus neer in de originele versie, met andere woorden desgevallend uitgedrukt in een vreemde munt56 en niet voorgesteld volgens een standaardschema van de Nationale Bank van België57. Ze dienen zich echter wel te houden aan de wettelijke bepalingen inzake het taalgebruik.
Hieruit volgt onder meer dat:
Wanneer een buitenlandse vennootschap met een Belgisch bijkantoor in haar Staat van herkomst haar jaarrekening niet openbaar maakt (met overtreding van de wetgeving van die Staat en, in voorkomend geval, van de accountingrichtlijn), betekent dit niet dat zij wordt vrijgesteld van de verplichting om haar jaarrekening in België openbaar te maken.
Onder deze categorie vallen, enerzijds, de niet-Europese vennootschappen die een rechtsvorm hebben vergelijkbaar met een NV, een BV, een CV of een door de accountingrichtlijn hiermee gelijkgestelde vennootschap, en anderzijds, de Europese vennootschappen die een rechtsvorm hebben vergelijkbaar met een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Deze vennootschappen dienen in hun Staat van herkomst niet altijd hun jaarrekening te publiceren.
Zowel krachtens Richtlijn 2017/1132 als krachtens de artikelen 2:24, § 2, 8° en 3:20 WVV, moeten de vennootschappen, wanneer ze in België een bijkantoor oprichten of hebben opgericht, er hun jaarrekening openbaar maken, tenzij ze zijn vrijgesteld van publicatie in hun Staat van herkomst door vergelijkbare bepalingen als degene voorzien in de accountingrichtlijn.59
Behalve in dit laatste geval, is het ontbreken in de Staat van herkomst van een verplichting om hun jaarrekening openbaar te maken, voor dergelijke vennootschappen geen afdoende reden om in de Staat van vestiging van het bijkantoor niet tot die openbaarmaking over te gaan.
De betrokken vennootschappen mogen zich niet beperken tot de neerlegging van de geconsolideerde jaarrekening bij de Balanscentrale.60 Zowel de tekst als de doelstellingen van de Richtlijn 2017/1132 en van de artikelen 2:24 en 3:20 WVV vereisen de openbaarmaking van de jaarrekening van de vennootschap in de Staat van vestiging van het bijkantoor.
Enerzijds vallen onder deze categorie de Europese vennootschappen die een rechtsvorm hebben vergelijkbaar met een VOF en CommV en anderzijds, de niet-Europese vennootschappen met een vergelijkbare rechtsvorm als deze vennootschappen die de twee volgende cumulatieve voorwaarden vervullen:
Deze vennootschappen vallen noch onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2017/1132, noch onder dat van de accountingrichtlijn (behalve indien ze gelijk worden gesteld met vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid).
De bescherming van derden en meer bepaald van schuldeisers die via een bijkantoor in zakelijk contact treden met dergelijke buitenlandse vennootschappen, wordt verzekerd door de onbeperkte aansprakelijkheid van hun vennoten. Voor zover deze aansprakelijkheid de facto beperkt zou zijn, in geval alle directe of indirecte vennoten die onbeperkt aansprakelijk zijn vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zouden zijn, zouden de bedoelde vennootschappen onder het toepassingsgebied van de accountingrichtlijn vallen en zouden ze zo verplicht worden hun jaarrekening in België te publiceren (zie hierboven, nr. 22).
De Commissie is bijgevolg van mening dat de bedoelde vennootschappen63 hun jaarrekening niet moeten publiceren in België, zelfs indien ze zijn opgericht in een vorm en met een omvang die hen, indien zij als vennootschappen naar Belgisch recht waren opgericht, publicatieplichtig zou maken.64
Tot deze categorie behoren: de buitenlandse vennootschappen die een rechtsvorm hebben vergelijkbaar met VOF en CommV:
Hoewel er in de aanhef van de artikelen 2:24 en 3:20 WVV sprake is van "elke” buitenlandse vennootschap, lijkt het moeilijk te verantwoorden dat de Belgische wetgever zonder ernstige en verantwoorde gronden meer zou eisen van buitenlandse vennootschappen dan van vennootschappen naar Belgisch recht met een vergelijkbare rechtsvorm. Toegepast op Europese vennootschappen, zou dergelijke discriminatie daarenboven strijdig zijn met het beginsel van de vrijheid van vestiging.
Er moet derhalve gesteld worden dat voor deze vennootschappen uit hoofde van de artikelen 2:24 en 3:20 WVV geen verplichting bestaat om de jaarrekening openbaar te maken. Ze moeten zich daarentegen houden aan de andere publicatieverplichtingen voorzien in deze artikelen, waaronder in het bijzonder de verplichting rond hun vennootschapsakten.
Conform de Richtlijn 2017/1132, schrijven de artikelen 2:24 en 3:20 WVV de publicatie voor van zowel de geconsolideerde jaarrekening als de (statutaire) jaarrekening van de buitenlandse vennootschap die in België een bijkantoor opricht.
De toepassing van voornoemde beginselen leidt tot volgende conclusies:
Letterlijk genomen, heeft de verplichting tot publicatie voorzien in de artikelen 2:24 en 3:20 WVV enkel betrekking op de (statutaire) jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening.
De Commissie is echter van oordeel dat deze verplichting eveneens het jaarverslag, het geconsolideerde jaarverslag en het verslag van de commissaris beoogt en deelt zo het standpunt van de rechtsleer67 en van de Balanscentrale68.
Deze interpretatie is volgens de Commissie de enige die conform is aan de ratio legis van de artikelen 2:24 en 3:20 WVV69 en van Richtlijn 2017/113270. De publicatieverplichting voorzien in Richtlijn 2017/1132 betreft immers alle boekhoudstukken die worden opgesteld, gecontroleerd en gepubliceerd volgens de accountingrichtlijn. Deze verplichting beoogt dus niet alleen de jaarlijkse financiële overzichten en de geconsolideerde financiële overzichten, maar ook het jaarverslag, het geconsolideerde jaarverslag en het verslag van de wettelijke auditor of het auditkantoor.71
Door deze interpretatie kan ook de verwijzing van artikel 3:20, § 2 WVV72 naar artikel 3:12, § 1 WVV begrepen worden. Dit laatste bepaalt immers dat:
“Binnen de dertig dagen nadat de jaarrekening is goedgekeurd en ten laatste zeven maanden na de datum van afsluiting van het boekjaar, worden door toedoen van het bestuursorgaan neergelegd bij de Nationale Bank van België: […] 4° het verslag van de commissaris […] 6° een stuk dat de vermeldingen bevat van het jaarverslag […]”.
De hierboven ontwikkelde principes met betrekking tot de publicatie van de (statutaire) jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening door de buitenlandse vennootschappen, ingeval van Belgisch bijkantoor, gelden mutatis mutandis voor hun publicatie van de jaarverslagen, geconsolideerde jaarverslagen en de verslagen van de commissaris.
De Commissie benadrukt hierbij dat wanneer een dochtervennootschap naar buitenlands recht vrijgesteld is van de publicatie van haar (statutaire) jaarrekening, haar jaarverslag en het verslag van de commissaris in haar Staat van herkomst, in toepassing van artikel 37 van de accountingrichtlijn of van een vergelijkbare bepaling van buitenlands recht, een neerlegging bij de Balanscentrale in België van de geconsolideerde jaarrekening, het geconsolideerde jaarverslag en het verslag van de commissaris die de dochtervennootschap in haar Staat van herkomst moet neerleggen, volstaat om te voldoen aan de voorschriften van de artikelen 2:24 en 3:20 WVV.73
Onderhavig advies vervangt CBN-advies 2018/06 – Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen: toepassing van het Belgisch boekhoudrecht - begrip “bijkantoor” – publicatieplicht.
Onderhavig advies beoogt de boekhoudkundige verplichtingen te verduidelijken voor de Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen. Het betreft een actualisatie van oud CBN-advies 2019/02 – Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen: eigen boekhoudkundige verplichtingen.
Dit advies is het tweede gedeelte van een thema-advies over het boekhoudkundig stelsel van de Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen. Het eerste deel (CBN-advies 2022/142) gaat dieper in op het begrip ‘bijkantoor’, op de gevolgen van het Belgisch boekhoudrecht voor buitenlandse vennootschappen die een bijkantoor hebben in België en op de publicatieplicht van bepaalde verslagen en van de (geconsolideerde) jaarrekening.
Onderhavig advies gaat enkel over de Belgische boekhoudverplichtingen op Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen, met uitsluiting van de fiscaalrechtelijke aspecten3.
Voor buitenlandse vennootschappen is het Belgisch boekhoudrecht enkel van toepassing “op hun in België gevestigde bijkantoren en centra van werkzaamheden”4. Het geheel van hun bijkantoren wordt in boekhoudrechtelijke zin als één onderneming beschouwd.5 Ze vormen dus boekhoudkundig (maar niet juridisch) een afzonderlijke entiteit, te onderscheiden van de boekhoudkundige (en juridische) entiteit van de buitenlandse vennootschap (hierna: het moederbedrijf).
De Belgische bijkantoren van de buitenlandse vennootschappen zijn dan ook onderworpen aan de vereisten van het Belgisch gemeen boekhoudrecht. Ze dienen hierbij de bepalingen na te leven van het Wetboek van economisch recht (hierna: WER), van de uitvoeringsbesluiten6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (hierna: WVV)7 en van het uitvoeringsbesluit ervan (hierna: KB WVV)8.
Ze moeten met name een afzonderlijke boekhouding9 voeren dan die van de buitenlandse vennootschap, op basis van een boekhoudplan aangepast aan hun activiteiten en conform de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel (hierna: MAR)10. Tevens moeten ze een inventaris11 opmaken alsook de jaarrekening12 specifiek van de verrichtingen en de situatie van hun Belgische bijkantoren die samen als één onderneming worden beschouwd. Ze moeten deze jaarrekening echter niet neerleggen bij de Balanscentrale, behalve in het geval van een “bijkantoor van een vennootschap die niet is onderworpen aan het boekhoudrecht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en waarvan het boekhoudrecht ook niet gelijkwaardig is aan het Europese boekhoudstelsel neergelegd in richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013, opgemaakt overeenkomstig artikel 3:1, § 2 [WVV]”.13
Volgens de Commissie is de mogelijkheid die geboden wordt aan de vennootschappen onder firma (hierna: VOF) en de commanditaire vennootschappen (hierna: CommV) naar Belgisch recht om een vereenvoudigde boekhouding14 te voeren en geen jaarrekening op te maken op basis van het KB WVV15 indien hun omzet van het laatste boekjaar, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, niet meer dan 500.000 euro bedraagt16, ook van toepassing op de Belgische bijkantoren van vennootschappen die vallen onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte met een vergelijkbare rechtsvorm.17,18
Aangezien de boekhoudkundige verplichtingen van de Belgische bijkantoren in principe dezelfde zijn als die voor de vennootschappen naar Belgisch recht, zal onderhavig advies enkel de bijzonderheden eigen aan hun situatie behandelen.
Het Belgische bijkantoor dat voldoet aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden moet zijn boekhouding niet voeren in overeenstemming met de MAR, en ook de jaarrekening moet niet opgemaakt worden in overeenstemming met het KB WVV:
Volgens het Verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 30 december 199120 waarin deze vrijstelling inzake Belgisch boekhoudrecht21 ingeleid staat, worden bedoeld de “bijkantoren zonder autonoom industrieel, commercieel of financieel bedrijf”22.
Volgens de Commissie dient deze uitzonderingsbepaling strikt geïnterpreteerd te worden.
In de praktijk wordt hiermee het bijkantoor bedoeld waarvan de activiteit volledig geïntegreerd wordt in die van het moederbedrijf en er niet van losgekoppeld kan worden.
Het gaat in het bijzonder over kostencentra waarin alle kosten verzameld worden die verbonden zijn aan de werking van een georganiseerd geheel en waarvan de opbrengst van de diensten niet beoordeeld kan worden.
Het Belgische bijkantoor dat voldoet aan deze drie voorwaarden mag bijgevolg een boekhouding voeren die volledig overeenkomstig is met de richtlijnen van het moederbedrijf en moet geen interne jaarrekening opmaken overeenkomstig de Belgische wettelijke schema’s.
Het opnemen van de rekeningen van het bijkantoor in de boekhouding van het buitenlands moederbedrijf brengt in de praktijk verschillende problemen met zich mee, door de verschillen tussen het buitenlandse boekhoudplan van het moederbedrijf en het boekhoudplan van het Belgische bijkantoor dat moet overeenstemmen met het MAR23.
De Commissie verwijst hierbij naar haar advies 2010/2024:
“[Een Belgisch bijkantoor] mag een van het MAR verschillend rekeningenplan gebruiken, op voorwaarde dat zij op ieder ogenblik d.m.v. een concordantietabel een proef- en saldibalans kan voorleggen, opgesteld conform de voorschriften van het koninklijk besluit van 12 september 1983 m.b.t. het MAR, en dit zonder verplichte “één-op-één relatie”.25
Dit betekent dat met behulp van deze concordantietabel telkens een bestaande MAR-rekening moet kunnen worden aangeduid die tegenover een of meerdere rekeningen uit een ander rekeningenstelsel staat. Bovendien moet voor elke MAR-grootboekrekening een historiek kunnen worden opgevraagd, met directe verwijzing naar de betrokken verantwoordingsstukken.26 De concordantietabel wordt zowel in de zetel van [het bijkantoor] als in [de zetels van] de belangrijke boekhoudingsafdelingen van [het bijkantoor] voortdurend ter beschikking gehouden van belanghebbenden.27
Wat betreft de taal waarin de boekhouding wordt gevoerd, wenst de Commissie te benadrukken dat ondernemingen zich dienen te houden aan de wettelijke bepalingen inzake het taalgebruik.28”
Belgische bijkantoren dienen hun boekhouding30 te voeren en hun jaarrekening31 op te maken in euro.
Artikel 3:5, derde lid KB WVV bepaalt immers het volgende: “in de jaarrekening worden de bedragen in euro uitgedrukt”. Daarentegen bepaalt geen enkele wettelijke of reglementaire bepaling expliciet dat de boekhouding in euro gevoerd moet worden. Na lectuur van artikelen III.89, § 2 en III.90, § 1 WER in samenhang met artikelen 3:4 en 3:5, derde lid KB WVV, blijkt echter dat de balans en de resultatenrekening rechtstreeks in verband staan met de boekhouding en met de boekhoudstaten die de boekingen samenvatten. De conclusie is dan ook steeds geweest dat de opstelling van een jaarrekening in euro impliceerde dat ook de boekhouding in die munt zou worden gevoerd.
Geen enkele wettelijke of reglementaire bepaling verbiedt het Belgische bijkantoor echter om zijn dagelijkse boekhouding te voeren in een vreemde munt zolang de boekhoudstaten opgemaakt worden in euro.32
Indien de personen belast met het beheer van het Belgische bijkantoor menen dat de functionele valuta van het bijkantoor een andere munt is dan de euro, kunnen zij een aanvraag tot afwijking indienen bij de bevoegde minister of bij zijn afgevaardigde zodat het bijkantoor de toelating zou hebben de boekhouding te voeren en de jaarrekening op te maken in deze andere munt.34
De functionele valuta is de munt van de meest prominente economische omgeving waar het Belgische bijkantoor actief is. Deze munt weerspiegelt de onderliggende en relevante transacties, gebeurtenissen en voorwaarden voor het bijkantoor. De functionele valuta wordt door het bijkantoor bepaald bij het opmaken van de jaarrekening.
De Commissie heeft de bepalende elementen voor de functionele valuta opgelijst in CBN-advies 117/335.
In enkele uitzonderlijke gevallen kunnen de verantwoordelijken belast met het beheer van het Belgische bijkantoor, op basis van de elementen aangegeven in CBN-advies 117/3, menen dat de functionele valuta van het bijkantoor een andere munt is dan de euro. In deze gevallen is het opstellen van een jaarrekening in euro immers niet aangewezen omdat dit, als gevolg van de hierdoor ontstane wisselkoers- of omrekeningsverschillen, een vertekend beeld zou geven van de economische werkelijkheid.
Het gaat bijvoorbeeld om een Belgisch bijkantoor dat effectief de hoofdzaak van zijn activiteiten zou uitvoeren buiten de eurozone en waarvan de kern van zijn tegoeden, verplichtingen en resultaten zich zou situeren binnen de monetaire zone in kwestie. In dit geval spelen de zorgen om coherentie met de eurozone niet of nauwelijks mee.36
Hiermee wordt eveneens de situatie bedoeld waarin, om redenen van intern bestuur, een groep bepaalde wisselkoersrisico’s in eenzelfde bijkantoor verzamelt en wil dat dat bijkantoor zijn interne jaarrekening opmaakt in een andere munt dan die van de groep.
Als het bijkantoor voldoet aan de groottecriteria zoals bepaald in artikel 1:24 WVV37, dat de “kleine vennootschappen” definieert, moet de aanvraag tot afwijking ingediend worden bij de minister die Middenstand tot zijn bevoegdheid mag rekenen of bij zijn afgevaardigde; als het bijkantoor de criteria overschrijdt, moet het de aanvraag tot afwijking indienen bij de minister bevoegd voor Economische zaken of bij zijn afgevaardigde.38
De bevoegde minister of zijn afgevaardigde kent de afwijking toe na een gemotiveerd advies door de Commissie.39
De personen belast met het beheer van het bijkantoor dienen in de aanvraag tot afwijking oordeelkundig te verantwoorden dat de functionele valuta deze is die het meest getrouwe beeld geeft van de economische gevolgen van onderliggende verrichtingen, gebeurtenissen en omstandigheden. Het gebruik van de functionele valuta zal in eerste instantie gemotiveerd moeten worden door primaire aanwijzingen, die werden uiteengezet in CBN-advies 117/3, en in tweede instantie door andere in dat advies aangereikte elementen.
In dit opzicht is het feit dat een Belgisch bijkantoor het hoofdbestanddeel van zijn aankopen en het merendeel van zijn omzet realiseert buiten de eurozone, niet noodzakelijk van die aard om de toekenning van een afwijking te motiveren, behalve wanneer deze verrichtingen zich systematisch voltrekken in een andere munt dan de euro.40
Bovendien volstaat het niet dat het Belgische bijkantoor het merendeel van zijn activiteiten buiten de eurozone uitoefent en dat het hoofdbestanddeel van zijn tegoeden, verplichtingen en resultaten zich bevindt in deze andere monetaire zone; het bijkantoor moet nog kunnen aantonen dat het hoofdbestanddeel van zijn activiteiten wel degelijk uitgeoefend wordt in deze andere monetaire zone om te kunnen genieten van de afwijking.41
Bij de aanvraag tot afwijking dient een kopie van de interne jaarrekening van het laatst afgesloten boekjaar van het bijkantoor te worden gevoegd, behalve wanneer de aanvraag het eerste boekjaar van het bijkantoor betreft.
De aanvraag tot afwijking dient te worden ingediend vóór afsluiting van het boekjaar waarvoor de afwijking wordt gevraagd. Als de aanvraag te laat wordt ingediend, zal de Commissie de bevoegde minister of zijn afgevaardigde adviseren deze te verwerpen.
De Commissie is van oordeel dat de effecten van een verandering van functionele valuta in principe prospectief moeten worden geboekt wat betreft de omzetting van de actief- en passiefbestanddelen van de balans en van de elementen van de resultatenrekening.
Het bijkantoor dat in de loop van het boekjaar een afwijking verkrijgt, dient bijgevolg alle reeds bestaande posten van de balans en resultatenrekening om te rekenen naar de nieuwe functionele valuta op basis van de wisselkoers op datum waarop de wijziging van functionele valuta heeft plaatsgevonden.42
De Commissie staat toe dat de omzetting gebeurt op datum van de openingsbalans en tegen de koers die op dat moment van kracht is (slotkoers), op voorwaarde dat op die datum voldaan is aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de afwijking en mits inachtneming van het principe van onveranderlijkheid van de boekingen43.44
De verrichtingen van het lopende boekjaar die reeds uitgevoerd werden in de nieuwe functionele valuta nog voor het verkrijgen van de afwijking, moeten niet omgerekend worden; ze worden geboekt op hun oorspronkelijke waarde. Verrichtingen die uitgevoerd zijn in euro gedurende het boekjaar moeten daarentegen omgerekend worden volgens de toepasselijke regels voor deviezenverrichtingen.45
Elke afwijking voor het voeren van de boekhouding en het opstellen van de jaarrekening in een andere munt dan de euro, zal slechts voor drie opeenvolgende boekjaren toegekend worden.
Indien de aanvraag het eerste boekjaar van het bijkantoor betreft, zal de afwijking bij wijze van uitzondering slechts geldig zijn voor dat enkele boekjaar.
Wanneer het bijkantoor geniet van een afwijking, moet zij deze vermelden bij de waarderingsregels in de toelichting bij de interne jaarrekening.46
De Commissie is van oordeel dat deze vermelding ook een bevestiging moet bevatten van de personen belast met het beheer van het bijkantoor dat de redenen waarom de afwijking werd verleend onverkort van toepassing zijn op de jaarrekening in kwestie.47
Het bijkantoor dat een verlenging van de toegekende afwijking wenst te verkrijgen, dient een aanvraag in te dienen voor afsluitdatum van het boekjaar waarvoor de verlening wordt aangevraagd.
In de aanvraag dient het bijkantoor gegevens te verschaffen die toestaan om te beoordelen of nog steeds voldaan is aan de voorwaarden die aan de basis liggen van de toegestane afwijking. Zoals voor elke aanvraag tot afwijking dient het bijkantoor een kopie bij te voegen van de interne jaarrekening van het laatste afgesloten boekjaar.
In dit opzicht benadrukt de Commissie het belang om de verkregen afwijking te vermelden in de toelichting bij de interne jaarrekening (zie supra, randnr. 25). Als dergelijke vermelding ontbreekt, zal de Commissie de bevoegde minister of zijn afgevaardigde adviseren een ongunstig advies te geven wat betreft de verlenging van de afwijking.
Indien de personen belast met het beheer van het bijkantoor in de door de afwijking bestreken periode van plan zijn de functionele valuta opnieuw te veranderen, dienen zij een nieuwe aanvraag tot afwijking in te dienen. Deze voorwaarde is echter niet van toepassing als de euro de nieuwe functionele valuta wordt.48
Buitenlandse vennootschappen die in België een bijkantoor hebben dat ook beschouwd wordt als een Belgische inrichting zoals bedoeld in artikel 229 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), zijn onderworpen aan de belasting van niet-inwoners, meer bepaald op de winst opgebracht door bemiddeling van hun Belgische inrichting (hierna: BNI/Ven.).49
In principe wordt het belastbaar nettobedrag voor de BNI/Ven. bepaald door de toepasselijke regels inzake vennootschapsbelasting.50 De belastbare winst van de Belgische inrichting wordt dus normaal gezien bepaald op basis van de boekhouding en de interne jaarrekening van het Belgische bijkantoor.51
Als het bijkantoor geniet van een afwijking wat betreft de functionele valuta om haar boekhouding te voeren en haar jaarrekening op te stellen, moet zij, voor haar belastingaangifte aan de BNI/Ven., haar belastbare grondslag omrekenen naar euro.52
Volgens de Dienst Voorafgaandelijke Beslissingen in fiscale zaken (hierna: DVB):
“[…] [Mag] het voeren van een boekhouding in vreemde valuta – waarvoor een formeel akkoord werd verkregen bij de minister bevoegd voor ondernemingen – niet tot gevolg […] hebben dat, naar aanleiding van de aangifte, wisselkoerseffecten ontstaan […] die niet hun oorsprong vinden in de jaarrekening of in de boekhouding van de vennootschap.
Dit kan worden bekomen door de belastbare grondslag in al haar componenten als bedoeld in artikel 183, WIB 92 vast te stellen door de omzetting van de vreemde munt in EUR van iedere lijn van de fiscale aangifte tegen dezelfde wisselkoers, met name de koers op de laatste dag van het boekjaar dan wel de jaarlijks gemiddelde referentiewisselkoers.”53
Zoals vermeld hierboven, randnr. 4 en 5, moet het bijkantoor zijn interne jaarrekening opmaken overeenkomstig de Belgische wettelijke schema’s. Net zoals voor de vennootschappen naar Belgisch recht, worden de inhoud en de vorm van hun jaarrekening bepaald “op basis van dezelfde criteria inzake personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal als degene die gelden voor de ondernemingen onderworpen aan het WVV.”54
Volgens de Commissie worden de groottecriteria inzake personeelsbestand, jaarlijkse omzet en balanstotaal beoordeeld voor de buitenlandse vennootschap in haar geheel, en niet voor enkel het Belgische bijkantoor.55
Ter herinnering: het bijkantoor moet zijn interne jaarrekening niet neerleggen bij de Balanscentrale, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 3:20, § 3 WVV.
De personen belast met het beheer van het bijkantoor dienen de waarderingsregels met betrekking tot de jaarrekening van het bijkantoor vast te leggen aangezien zij “jegens derden dezelfde aansprakelijkheid [dragen] als degenen die een Belgische vennootschap besturen”56.
Het bestuursorgaan van de buitenlandse vennootschap dient in principe de waarderingsregels ook goed te keuren aangezien die in de regel zullen verschillen van diegene die toegepast zijn op de jaarrekening van de buitenlandse vennootschap waarin de interne jaarrekening van het bijkantoor is opgenomen.
De activa en passiva die een buitenlandse vennootschap bestemt voor haar Belgische bijkantoor, maken geen deel uit van een overeenkomst in juridische zin, bij gebrek aan een rechtspersoonlijkheid specifiek voor het Belgische bijkantoor, verschillend van die van het moederbedrijf.
Het Belgisch boekhoudrecht definieert of bepaalt geen enkel bestemmingscriterium voor de activa en passiva. Bij gebrek aan wettelijke of reglementaire bepalingen dient het bestuursorgaan van de buitenlandse vennootschap te bepalen welke activa en passiva bestemd worden voor het Belgische bijkantoor.
De Commissie is van oordeel dat het bestuursorgaan daarbij het voorbeeld mag volgen van de toegestane benadering van de OESO waarvan het centrale element de toewijzing is van de belangrijke menselijke factoren en de toekenning van de risico’s eigen aan deze factoren57.
De Commissie benadrukt hierbij het belang van de boekhouding in de toegestane benadering van de OESO.58
Ze herinnert er ook aan dat de boekhoudprincipes, volgens dewelke elke boeking moet onderbouwd zijn door een verantwoordingsstuk59 dat beantwoordt aan de realiteit60, van toepassing zijn op de boekingen betreffende interne verrichtingen tussen het moederbedrijf en zijn bijkantoor.61
Dit impliceert dat als de buitenlandse vennootschap (het moederbedrijf) schulden bestemt voor haar Belgische bijkantoor, het bijkantoor die schulden dient te boeken in zijn rekeningen op basis van een verantwoordingsstuk waarmee de persoon of de dienst geïdentificeerd kan worden waar de schuld van uitgaat.62 De Commissie is van oordeel dat zulk verantwoordingsstuk dient uit te gaan van het passende bestuursniveau binnen het moederbedrijf en niet enkel van de personen belast met het beheer van het bijkantoor. De Commissie herinnert er in dit opzicht aan dat de inventaris die opgemaakt wordt door het bestuursorgaan, dergelijk verantwoordingsstuk vormt.
De activa worden door het bijkantoor opgenomen in de balans aan hun “inbrengwaarde”, anders gezegd “de waarde van de goederen bij de […] bestemming”63.
De inbrengwaarde mag echter niet hoger zijn dan “de prijs die op het ogenblik van de inbreng of de bestemming voor de aankoop van de betrokken goederen op de markt zou moeten worden betaald”.64 Deze beperking beoogt “overwaarderingen te vermijden”.65,66
Zodra de bestemming van een actief door het moederbedrijf voor zijn bijkantoor boekhoudkundig beschouwd wordt als inbreng, rijst de vraag of een immaterieel vast actief, bestemd voor een Belgisch bijkantoor, al dan niet beschouwd wordt als immaterieel vast actief van derden.
De Commissie is van oordeel dat het antwoord hierop negatief is, want hoewel het moederbedrijf en het bijkantoor boekhoudkundig gezien verschillende entiteiten zijn, vormen ze eenzelfde rechtspersoon.67 De bestemming van een immaterieel vast actief door het moederbedrijf voor het Belgische bijkantoor behoudt zo haar oorspronkelijk boekhoudkundige aard. Indien het moederbedrijf het immaterieel vast actief verkregen zou hebben van derden, zou het na de bestemming ervan als dusdanig beschouwd worden door het bijkantoor.
Bijgevolg zorgt de bestemming door het moederbedrijf van een immaterieel vast actief dat intern tot stand is gekomen voor een cumulatieve toepassing van artikelen 3:17, tweede lid en 3:38, eerste lid KB WVV.68
Het bestemde immaterieel vast actief wordt dus geboekt door het Belgische bijkantoor aan zijn inbrengwaarde, anders gezegd aan de waarde die is toegekend aan het immaterieel vast actief bij zijn bestemming.69 Met dien verstande dat deze waarde overeenkomt met de vervaardigingsprijs van het vast actief, een waarde die niet hoger mag liggen dan een voorzichtige raming van de gebruikswaarde van dit vast actief of van het toekomstig rendement ervan voor het bijkantoor70, noch hoger mag liggen dan de marktwaarde bij de aankoop van dit vast actief op het ogenblik van de bestemming71.
De Commissie wil hierbij benadrukken dat dergelijke bestemming in geen enkel geval kan leiden tot de boeking van goodwill die bij het moederbedrijf intern tot stand zou zijn gekomen.
Volgens de Commissie zou er in het tegenovergestelde geval immers een niet te verantwoorden discriminatie ontstaan tussen vennootschappen naar Belgisch recht, die dan zouden vallen onder de beperking van artikel 3:38, eerste lid KB WVV, en de Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen die zouden ontsnappen aan deze beperking in die zin dat het vast actief tot stand zou komen in het buitenland en vervolgens bestemd zou worden voor het Belgische bijkantoor.
Traditioneel maakt de verhouding tussen het moederbedrijf en zijn bijkantoor het voorwerp uit van een zogenaamde “verbindingsrekening” die voor het moederbedrijf evenwel een andere werking heeft dan voor zijn bijkantoor. Op niveau van het moederbedrijf, heeft de verbindingsrekening de eigenschappen van een wachtrekening, terwijl ze voor het bijkantoor dienst doet als rekening-courant.72
Voor wat betreft de interne jaarrekening van de Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen wordt onder de rubriek I. Inbreng begrepen73: de verbindingsrekening met het vermogen van respectievelijk de exploitant en de zetel die de eigen middelen bevat die de buitenlandse onderneming duurzaam besteedt aan de bedrijfsuitoefening van haar bijkantoren in België74.
De Commissie ontleedt hieronder de boekhoudkundige gevolgen van de bestaande verhoudingen tussen het moederbedrijf en zijn bijkantoor.
Zoals voorheen vermeld, heeft de verbindingsrekening een andere rol voor het moederbedrijf dan voor zijn bijkantoor.
De verbindingsrekening neemt in hoofde van het moederbedrijf meestal de vorm aan van een wachtrekening.75 In zijn boekhouding zal het moederbedrijf overgaan tot de periodieke inschrijving van de verrichtingen van zijn bijkantoor. Dit betekent dat het moederbedrijf in principe alle verrichtingen van het bijkantoor opneemt in de eigen boekhouding en dat vervolgens alle verrichtingen tussen het moederbedrijf en zijn bijkantoren worden verwijderd. Na de periodieke inschrijving zoals hoger beschreven, neemt de jaarrekening van het moederbedrijf geen wachtrekening meer op.
Alle geboekte verrichtingen tussen het Belgische bijkantoor en zijn (buitenlands) moederbedrijf worden weergegeven in de interne jaarrekening van het bijkantoor. De boekhouding van het bijkantoor zal dan ook niet moeten worden aangepast wat betreft de uitgevoerde verrichtingen tussen het bijkantoor en zijn (buitenlands) moederbedrijf. Binnen de rekeningen van het bijkantoor fungeert de verbindingsrekening over het algemeen als een rekening-courant en geeft ze de middelen weer die het moederbedrijf ter beschikking stelt van het bijkantoor, hetzij voor de duurzame financiering van de infrastructuur, hetzij voor de courante kasbehoeften. In de boekhouding van het bijkantoor kan de verbindingsrekening zowel een debet- als een creditsaldo vertonen.
Als de rekening-courant een creditsaldo vertoont op de inventarisdatum, wordt dit saldo opgenomen in de interne jaarrekening van het bijkantoor, op rekening 489 Interne schulden ten aanzien van het moederbedrijf76, 179 Interne schulden ten aanzien van het moederbedrijf77 en/of 100 Verbindingsrekening.
Rekening 100 Verbindingsrekening bevat “de eigen middelen […] die […] [het moederbedrijf] duurzaam besteedt aan de bedrijfsuitoefening van haar bijkantoren”78 (zie infra, randnr. 47) en het saldo wordt opgenomen onder rekeningen 489 en 179.
Als de rekening-courant een debetsaldo vertoont, met name wanneer het bijkantoor een vordering heeft uitstaan op zijn moederbedrijf, wordt dat debetsaldo een actiefbestanddeel van het bijkantoor.
De Commissie is van oordeel dat, als de vordering bedoeld is om de activiteit van het moederbedrijf duurzaam te steunen, zij mag opgenomen worden bij rekening 2810 Interne vorderingen ten aanzien van het moederbedrijf.79
In het tegenovergestelde geval, worden rekeningen 416 Interne vorderingen ten aanzien van het moederbedrijf80 en 2910 Interne vorderingen ten aanzien van het moederbedrijf81 gebruikt.
Als op de inventarisdatum blijkt dat er in de boekhouding zowel een debiteurs- als crediteurspositie is opgenomen tussen het bijkantoor en het moederbedrijf, dienen deze verrekend te worden ten belope van het allerkleinste bedrag. Bijgevolg bestaat er na afloop van deze verrekening nog één vorderings- of schuldpositie ten belope van het saldo.
Zoals hierboven uiteengezet vervangt de benaming “Verbindingsrekening” de titel van de rubriek “Inbreng” op het niveau van de interne jaarrekening van Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen.82
Deze rubriek bevat de “verbindingsrekening met het vermogen [van het moederbedrijf] […], die de eigen middelen bevat die de buitenlandse […] [vennootschap] duurzaam besteedt aan de bedrijfsuitoefening van haar bijkantoren in België”.83
De Commissie stelt echter vast dat de bijkantoren in de praktijk gebruik maken van rekening 132 Belastingvrije reserves en van rubriek IV.C. Belastingvrije reserves om te voldoen aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde zoals bepaald in artikel 190 WIB 92.
Bij het opstellen van de interne jaarrekening van het bijkantoor, is het de taak van het bestuursorgaan van de buitenlandse vennootschap en de personen belast met het beheer van het Belgische bijkantoor, om het bedrag te bepalen van de door de buitenlandse vennootschap bestemde eigen middelen die duurzaam ter beschikking van het bijkantoor zijn gesteld. Het is dit bedrag dat vervolgens wordt overgenomen op rekening 100 Verbindingsrekening.
Het bestuursorgaan zou hiervoor inspiratie kunnen putten uit de begrippen “vrij kapitaal” (free capital), dat tot stand is gekomen door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO)84, en “de door de buitenlandse vennootschap aan de inrichting ter beschikking gestelde kapitaalsdotatie”, zoals bepaald in artikel 229, § 4, eerste lid, 3e gedachtestreep WIB 92.
Voor zover het bijkantoor nood heeft aan een financiering hoger dan het bedrag dat op de verbindingsrekening staat, zorgt de hieruit voortvloeiende crediteurspositie van het bijkantoor voor:
Als het buitenlandse moederbedrijf een actief afhoudt dat hij vooraf bestemd had voor zijn Belgisch bijkantoor, moet het bijkantoor deze onttrekking boeken via het crediteren van de met het actief overeenstemmende rekening en het debiteren van rekening 100 Verbindingsrekening.
Het bijkantoor behaalt zijn resultaat op naam en voor rekening van de buitenlandse vennootschap.
Wat het bijkantoor betreft is de bestemming van dit resultaat dus beperkt in de mate dat de bestemming enkel kan uitgevoerd worden namens het moederbedrijf.
Als het bijkantoor winst behaalt, beveelt de Commissie, boekhoudkundig gezien, in beginsel het gebruik aan van de daartoe gecreëerde rekening 697 Over te dragen winst aan het moederbedrijf, en de rekening 489 Interne schuld ten aanzien van het moederbedrijf. Als het bijkantoor verlies maakt, beveelt de Commissie in beginsel het gebruik aan van de daartoe gecreëerde rekening 797 Over te dragen verlies aan het moederbedrijf en de rekening 2810 Interne vorderingen ten aanzien van het moederbedrijf.
De Commissie is van oordeel dat het gebruik van rekeningen 489 en 2810 moet primeren85 op het gebruik van de rekening 14 Overgedragen winst (verlies). In het geval van overgedragen winst wordt op die manier een interne schuld ten aanzien van het moederbedrijf uitgedrukt, terwijl in het geval van overgedragen verlies een interne vordering ten aanzien van het moederbedrijf wordt geboekt.
De Commissie is evenwel van oordeel dat het gebruik van rekening 14 Overgedragen winst (verlies) de voorkeur geniet in het geval waarin het bijkantoor het door haar gerealiseerde resultaat niet overdraagt aan het moederbedrijf of indien het verlies niet wordt gedragen door het moederbedrijf. Voormeld gebruik biedt aldus de mogelijkheid het door het bijkantoor gerealiseerde resultaat te volgen.
Voorbeeld
Een buitenlandse vennootschap richt een bijkantoor op in België. Bij de oprichting van dit bijkantoor wordt er een bedrag van 1.000 euro op een Belgische rekening-courant geplaatst. Dit bedrag wordt duurzaam ter beschikking gesteld van het Belgische bijkantoor.
Boekingen in hoofde van het Belgische bijkantoor
5500 | Kredietinstellingen - Rekening-courant | 1.000 | |||
aan | 100 | Verbindingsrekening | 1.000 |
In de loop van het boekjaar heeft het bijkantoor volgende verrichtingen uitgevoerd:
Hij heeft diensten verleend ten behoeve van het moederbedrijf voor een bedrag van 30 euro, dat intern aan het moederbedrijf wordt aangerekend. Het bijkantoor heeft goederen gekocht van het moederbedrijf voor een bedrag van 500 euro. Het bijkantoor heeft deze goederen verkocht aan een derde voor 600 euro. Om de berekening eenvoudig te houden, veronderstellen we dat het bijkantoor in dit voorbeeld geen andere verrichtingen meer heeft uitgevoerd. De effecten op het niveau van de btw blijven ook buiten beschouwing.
Boekingen tijdens het boekjaar in hoofde van het Belgische bijkantoor
416 | Interne vorderingen aan het moederbedrijf | 30 | |||
aan | 701 | Interne omzet | 30 |
60 | Aankoop handelsgoederen | 500 | |||
aan | 489 | Interne schulden ten aanzien van het moederbedrijf | 500 |
400 | Handelsvorderingen | 600 | |||
aan | 700 | Omzet | 600 |
Inventarisverrichtingen in hoofde van het Belgische bijkantoor
Verrekening tussen debet- en creditposities tussen het bijkantoor en het moederbedrijf ten belope van het kleinste bedrag:
489 | Interne schulden ten aanzien van het moederbedrijf | 30 | |||
aan | 416 | Interne vorderingen ten aanzien van het moederbedrijf | 30 |
Bestemming van het resultaat van het Belgische bijkantoor (130)
Optie 1: boeking als interne schuld ten aanzien van het moederbedrijf
697 | Over te dragen winst aan het moederbedrijf | 130 | |||
aan | 489 | Interne schuld ten aanzien van het moederbedrijf | 130 |
Balans van het bijkantoor aan het einde van het boekjaar
Activa Passiva | |||
---|---|---|---|
55 Bank | 100 | 100 Verbindingsrekening | 1.000 |
400/41686 Vorderingen | 600 | 489 Interne schulden ten aanzien van het moederbedrijf | 600 |
Optie 2: boeking als overgedragen resultaat
697 | Over te dragen winst aan het moederbedrijf | 130 | |||
aan | 14 | Overgedragen winst | 130 |
Balans van het bijkantoor aan het einde van het boekjaar
Activa Passiva | |||
---|---|---|---|
55 Bank | 100 | 100 Verbindingsrekening | 1.000 |
400/416 Vorderingen | 600 | 14 Overgedragen winst | 130 |
489 Interne schulden ten aanzien van het moederbedrijf | 470 |
Noch het bestuursorgaan van de buitenlandse vennootschap, noch de personen belast met het beheer van het Belgische bijkantoor moeten een jaarverslag opmaken specifiek van de activiteiten van het Belgische bijkantoor.
Hoewel artikel III.90, § 2 WER verwijst naar het WVV wat betreft “de vorm, de inhoud, de controle en de neerlegging van de jaarrekening en het jaarverslag”, verklaart geen enkele bepaling van het WVV dat het voor Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen verplicht is een jaarverslag op te maken.
Daarentegen, zoals hierboven uiteengezet in randnummers 4 en 5, is volgens artikel 3:1, § 2 WVV de verplichting tot opstelling van de inventaris van toepassing voor buitenlandse vennootschappen voor wat hun Belgische bijkantoren betreft en dit volgens de waarderingsmaatstaven bepaald door het KB WVV, alsook de verplichting tot het opmaken van de jaarrekening waarvan de vorm en inhoud bepaald zijn door het KB WVV.87
De buitenlandse vennootschap moet geen commissaris benoemen uitsluitend om de rekeningen van het Belgische bijkantoor te controleren, zelfs wanneer het bijkantoor de groottecriteria overschrijdt om als een “kleine vennootschap” te worden beschouwd, zoals bedoeld in artikel 1:24 WVV. Geen enkele bepaling van het WVV maakt namelijk de regeling toepasselijk dat Belgische bijkantoren de verplichting hebben een commissaris te benoemen.
De Commissie benadrukt dat het de buitenlandse vennootschap toebehoort in orde te zijn met de nationale wetgeving betreffende de controle van de eigen rekeningen, die onvermijdelijk ook die van het Belgische bijkantoor bevatten.
Als het bijkantoor een ondernemingsraad heeft88, dient deze ondernemingsraad een bedrijfsrevisor aan te stellen die de controle van de interne jaarrekening op zich neemt (alsook de sociale balans, zie hieronder).89
De buitenlandse vennootschap met een Belgisch bijkantoor dient een sociale balans op te maken in overeenstemming met de Belgische wettelijke en reglementaire bepalingen.90 Deze sociale balans heeft enkel betrekking op de tewerkstelling in het geheel van Belgische bijkantoren, dat wordt gezien als één enkele onderneming.91 De verkorte of volledige versie van de sociale balans zal afhangen van de grootte van het bijkantoor, berekend op enkelvoudige basis.92
De buitenlandse vennootschap dient de sociale balans van haar Belgische bijkantoor neer te leggen bij de Balanscentrale, samen met en volgends dezelfde modaliteiten als de statutaire en/of geconsolideerde jaarrekening93.94
Als het bijkantoor een ondernemingsraad heeft (zie hierboven), dient de buitenlandse vennootschap een bedrijfsrevisor aan te stellen die met name de controle van de sociale balans van het Belgische bijkantoor op zich neemt.95
In dit opzicht dient het Belgische bijkantoor zijn eigen jaarrekening en andere vereiste economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de Ondernemingsraad.96
Voor zover de buitenlandse vennootschap met een Belgisch bijkantoor zijn statutaire en/of geconsolideerde jaarrekening in België moet neerleggen bij de Balanscentrale97, moet hier door de vennootschap ook een document neergelegd worden waarin volgende zaken beschreven worden:
De Commissie verwijst hierbij naar haar advies 110/299, waarin ze bepaalde dat:
“Niets wijst erop dat toen het Parlement, op eigen initiatief, [artikel 3:12, § 1er, 5° WVV] inlaste, het de bedoeling had de vermeldingen die deze bepaling voorschrijft enkel op te leggen aan vennootschappen naar Belgisch recht. Alles pleit juist voor het tegendeel, zowel in rechte als in feite, zodat de [buitenlandse] vennootschappen met [een bijkantoor] in België en die in die hoedanigheid van de waarborg van de overheid kunnen genieten (littera a)), schulden kunnen hebben zoals bedoeld in littera b) en kapitaal- of interestsubsidies kunnen bekomen zoals bedoeld in littera c), deze inlichtingen zouden publiceren op dezelfde wijze als de vennootschappen naar Belgisch recht. Vanuit het oogpunt van de buitenlandse balans is de toepassing van deze bepaling niet van aard om moeilijkheden te veroorzaken, rekening houdend met het feit dat hoewel het document tegelijk met de jaarrekening dient neergelegd te worden, het niettemin een apart stuk vormt”.
De buitenlandse vennootschap dient de boeken, rekeningen en verantwoordingsstukken betreffende haar Belgische bijkantoren te bewaren in België.101 Als deze documenten niet fysiek in België aanwezig zijn, dienen ze er wel meteen toegankelijk te zijn en bewaard te worden hetzij in origineel, hetzij in afschrift, overeenkomstig artikelen III.86, vierde lid, III.87, § 2, tweede lid en III.88, tweede lid van het WER en artikel 8 van het KB WER.
Het Belgisch boekhoudrecht schrijft echter niet voor dat de materiële verrichtingen voor het inschrijven en verwerken van de gegevens van de bijkantoren in België moeten geschieden.102
Bijgevolg wijst niets erop dat de buitenlandse vennootschap de boekhouding van het moederbedrijf, van haar Belgische bijkantoor en van haar andere bijkantoren verspreid over verschillende staten niet zou mogen centraliseren op één database die zich in het buitenland bevindt. Dit alles op voorwaarde dat de boeken, rekeningen en verantwoordingsstukken van het Belgische bijkantoor meteen toegankelijk zijn in België en dat ze er bewaard worden hetzij in origineel, hetzij in afschrift, overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen hierboven uiteengezet.
Artikel III.86, vierde lid WER bepaalt dat de verantwoordingsstukken gedurende zeven jaar bewaard dienen te worden. De Commissie is van oordeel deze termijn van toepassing is voor de verantwoordingsstukken die de interne verrichtingen betreffen tussen het moederbedrijf en het Belgische bijkantoor.
De Commissie benadrukt echter dat de wettelijke bewaringstermijnen minimumtermijnen zijn. Zo is het de taak van het bestuursorgaan van de buitenlandse vennootschap en van de personen belast met het beheer van het Belgische bijkantoor om een passende archiveringspolitiek uit te stippelen en, in voorkomend geval, deze stukken langer te bewaren in functie van hun specifieke belang (met name in geval van geschillen).
Wanneer de buitenlandse vennootschap haar Belgische bijkantoor sluit, moet zij deze sluiting binnen de dertig dagen openbaar maken door middel van neerlegging ter griffie van de ondernemingsrechtbank.103
Het WVV schrijft in dit geval niets anders meer voor.
De buitenlandse vennootschap dient daarom haar statutaire en/of geconsolideerde jaarrekening betreffende de periode die loopt vanaf het begin van het boekjaar waarin de sluiting plaatsvindt tot de sluitingsdatum van het bijkantoor, niet neer te leggen bij de Balanscentrale.
De maatregelen inzake openbaarmaking die opgelegd zijn aan de buitenlandse vennootschappen met een Belgisch bijkantoor beogen de rechten van derden te beschermen die via de bijkantoren in contact treden met buitenlandse vennootschappen.104 De verplichting tot jaarlijkse neerlegging van de statutaire en/of geconsolideerde jaarrekening van de buitenlandse vennootschap105 is dus verbonden met de aanwezigheid van het bijkantoor in België en heeft geen doel meer na sluiting van het bijkantoor.
Als een buitenlandse vennootschap over meerdere Belgische bijkantoren beschikt, heeft de sluiting van een van de bijkantoren geen gevolg voor de verplichting van de vennootschap om de statutaire en/of geconsolideerde jaarrekening neer te leggen, zolang deze vennootschap minstens één bijkantoor behoudt in België.
Als het bestuursorgaan van de buitenlandse vennootschap heeft besloten het Belgische bijkantoor te sluiten, dienen de personen belast met het beheer van het bijkantoor bijgevolg de waarderingsregels aan te passen.106
Onderhavig advies vervangt CBN-advies 2019/02 - Belgische bijkantoren van buitenlandse vennootschappen: eigen boekhoudkundige verplichtingen.
Bron : CBN