In zijn verslag aan het federale parlement gaat het Rekenhof na in hoeverre gevolg is gegeven aan de elf aanbevelingen uit zijn initiële audit van mei 2021. Het had toen de regeling van de niet-recurrente bedrijfsresultaatsgebonden voordelen onderzocht. De regeling trad in werking in 2008 en maakt het mogelijk een loonbonus toe te kennen aan werknemers aan bijzondere sociale en fiscale voorwaarden. In februari 2023 waren vier aanbevelingen uitgevoerd, vier nog in uitvoering en drie niet uitgevoerd. Het beheer van de regeling is erop verbeterd, maar er moet nog worden geëvalueerd hoe doeltreffend ze haar doelstelling bereikt en of de fiscale kosten en het specifieke percentage van de sociale bijdragen nog altijd verantwoord zijn.
>. Verslag "
Via de regeling van de niet-recurrente bedrijfsresultaatsgebonden voordelen kan aan alle werknemers van een onderneming of aan een welbepaalde categorie van werknemers, een loonbonus worden toegekend. De toekenning is gekoppeld aan de realisatie van vooraf bepaalde collectieve doelstellingen. De realisatie ervan moet onzeker zijn op het ogenblik van de invoering van de regeling. De loonbonus is gekoppeld aan bijzondere sociale en fiscale voorwaarden: de ontvangen bonus is namelijk vrijgesteld van de personenbelasting en is niet onderworpen aan de gewone socialezekerheidsbijdragen. De werkgever is echter een bijzondere bijdrage verschuldigd en de werknemer een solidariteitsbijdrage.
In zijn audit van april 2021 stelde het Rekenhof vast dat het goedkeuringsproces voor sommige bonusplannen te veel tijd vergt, voornamelijk door de wettelijke bepalingen. Bovendien was het van oordeel dat de controles – van de FOD Werkgelegenheid, de FOD Financiën en de RSZ – moesten worden uitgebreid, met bepaald wat betreft de uitvoering van de bonusplannen. Tot slot was er nog geen globale evaluatie gerealiseerd van het systeem van de niet-recurrente voordelen.
Twee jaar na zijn initiële audit is het Rekenhof van oordeel dat van de elf aanbevelingen van 2021 er vier zijn uitgevoerd, vier in uitvoering zijn en drie niet werden uitgevoerd. Voor één van de drie aanbevelingen die niet werden uitgevoerd, is een initiatief van de wetgever vereist. Voor de andere twee achtte de Nationale Arbeidsraad de uitvoering ervan niet opportuun.
Over het algemeen is het beheer van deze regeling erop verbeterd. De wetgever heeft de procedure vereenvoudigd die werkgevers moeten volgen om een bonusplan in te dienen waarmee ze niet-recurrente voordelen kunnen toekennen aan de werknemers. Daarnaast heeft de FOD Werkgelegenheid verschillende maatregelen genomen om die procedure vlotter te laten verlopen en tot een kwalitatieve interne beheersing te komen. Ook de samenwerking tussen de drie onderzochte entiteiten (FOD Werkgelegenheid, FOD Financiën en RSZ), onder meer op het vlak van controle en gegevensuitwisseling, is verbeterd.
De regeling zou echter regelmatig geëvalueerd moeten worden om te weten hoe doeltreffend ze haar doelstelling bereikt en of de fiscale kosten en het percentage van de sociale bijdragen nog altijd verantwoord zijn. De Nationale Arbeidsraad heeft overigens de collectieve arbeidsovereenkomst CAO 90 niet herzien, om ervoor te zorgen dat de beslissingen van goedkeuring of verwerping van de bonusplannen binnen een redelijke termijn worden genomen. Die beslissing om de CAO niet te herzien, steunt echter niet op een evaluatie waaruit blijkt dat de huidige termijnen van goedkeuring of verwerping van de plannen redelijk zijn.