We lijsten de voor bedrijven relevante maatregelen op met alle details, op basis van de informatie die we momenteel hebben. We blijven dit overzicht aanvullen naarmate de maatregelen nog verder worden ingevuld en uitgewerkt.
Een bijkomend stelsel van tijdelijke werkloosheid ‘energie’, met bepaalde versoepelingen in vergelijking met de bestaande regelingen van tijdelijke werkloosheid wegens economische oorzaken, is ingevoerd tot eind 2022.
Het bijkomend stelsel wordt verlengd tot het einde van het eerste kwartaal 2023.
Voor een gewone job bedraagt de socialezekerheidsbijdrage voor een werknemer 13,07%. Tot 475 gewerkte uren betaalt een jobstudent enkel een solidariteitsbijdrage van 2,71% van het brutoloon aan sociale bijdragen
Het jaarlijkse quotum van 475 uur studentenarbeid wordt in 2023 en 2024 verhoogd tot 600 uur. In de loop van 2024 zal er een evaluatie plaatsvinden.
Deze maatregel kan bepaalde noden in bepaalde sectoren lenigen. Ze is nuttig om de krapte te bestrijden maar op zich onvoldoende om de doelstelling van 80% werkzaamheidsgraad te bereiken.
Het systeem van belastingvrij klussen is vandaag beperkt tot de kleinhandel en de horeca. Het laat toe om goedkoop tijdelijke werkkrachten in te zetten.
Er komt een uitbreiding van de flexi-jobs vanaf 1/1/2023 naar enkele extra sectoren:
• Landbouwsector (paritair comité 144).
• Aanleg en onderhoud parken en tuinen (paritair comité 145, subsector 4)
• Sport (paritair comité 223)
• Cultuur (podiumkunsten, bioscoopzalen). Uitgesloten: artistieke, artistiek-technische en artistiek-ondersteunende functies
• Evenementensector
• Zorgsector (beperkt tot ondersteunende functies; zorgberoepen zelf uitgesloten)
Alle vormen van tijdskrediet worden ingekort van 51 naar 48 maanden. De regering beperkt voor het voltijds tijdskrediet omwille van de zorg voor een kind de leeftijd van dat kind. Die werkonderbreking was voordien mogelijk tot het kind acht jaar werd. Dat wordt nu tot vijf jaar. Ook moet de aanvrager niet langer minimaal 24 maar 36 maanden bij zijn werkgever aan de slag zijn.
De periode voor tijdskrediet met andere motieven - zoals het bijstaan van gehandicapten of langdurig zieken of het volgen van een opleiding - wordt van 60 naar 51 maanden teruggebracht. Bij de aanvraag van halftijds tijdskrediet moet u voortaan voltijds aan het werk zijn. Voordien volstond een 3/4-tewerkstelling.
Dit gaat in vanaf januari 2023.
De werkgever in herstructurering die overgaat tot een collectief ontslag is een inschakelingsvergoeding verschuldigd aan de WNS. Als die hoger is dan de normale opzegvergoeding kan de werkgever de meerkost verhalen op de RVA.
Vanaf 1 januari 2023 komt er een afschaffing van de gedeeltelijke terugbetaling van de inschakelingsvergoeding door de RVA aan werkgevers. Dit was één van de enige compensaties langs werkgeverszijde voor toegenomen kosten Eenheidsstatuut.
De afschaffing van de terugbetaling verhoogt de kosten van herstructureringen. Betreurenswaardig.
Het Fonds Sluiting Ondernemingen (FSO) heeft als taak de werknemers te vergoeden die getroffen zijn door de sluiting van hun onderneming. Dit omvat o.m. een sluitingsvergoeding.
Het verruimen van het toepassingsgebied van vermelde vergoeding tot bedrijven van 5 tot 19 werknemers werd gecompenseerd door alternatieve financiering.
Met ingang van 1 januari 2023 komt er een afschaffing van de alternatieve financiering voor het FSO van de sluitingsvergoedingen voor KMO's 5-19 WNS. Deze besparing maakt onderdeel uit van de besparing op de RVA in 2023, zoals overeen gekomen bij opmaak van het regeerakkoord.
De afschaffing van de alternatieve financiering voor het Fonds voor Sluiting Ondernemingen impacteert de inkomsten van het Fonds wat dan moet worden opgevangen met een verhoging van de werkgeversbijdragen voor 2023. Dit betekent meerkost voor de bedrijven.
Om de gestegen loonkosten te temperen voorziet de regering volgende maatregelen voor alle ondernemingen in de profit- en de non-profit sectoren en voor de autonome overheidsbedrijven, ongeacht de indexering:
• In 1e en 2e kwartaal 2023: tijdelijke korting op de verschuldigde "netto patronale RSZ-bijdragen" met 7,07 % , dit zouden de bijdragen zijn na verminderingen. Dit moeten ondernemingen niet op een later moment terugbetalen. Het betreft dus een eenmalige vrijstelling.
• In 3e en 4e kwartaal 2023 tijdelijk uitstel van betaling 7,07 % van de verschuldigde "netto-patronale RSZ bijdragen". Dit moeten ondernemingen wel terugbetalen in 4 gelijke schijven in de loop van 2025. Een betalingsuitstel dus.
De maatregel is niet van toepassing voor ondernemingen die:
• Rechtstreekse deelneming aanhouden in een vennootschap gevestigd in een staat die is opgenomen op één van de lijsten waarnaar wordt verwezen in artikel 307 par 1 WIB of in artikel 179 KB/WIB
• Betalingen hebben gedaan aan vennootschappen gevestigd in een staat die is opgenomen op één van deze lijsten. Tenzij de betaling in de loop van het belastbaar tijdperk minder dan 100.000 euro bedragen of kan worden aangetoond dat deze betalingen worden verricht in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen ten gevolge van rechtmatige financiële of economische behoeften
Ons land streeft er naar om in 2024 tot een minimumbelasting te komen voor grote ondernemingen. Daartoe moet een Europese richtlijn worden goedgekeurd die thans wordt geblokkeerd door Hongarije. De regering had de beoogde ontvangst (300 miljoen) echter bij de regeringsvorming al voorzien voor 2023. Ze moest daarom op zoek naar een tijdelijk alternatief in 2023
Bij de hervorming van de vennootschapsbelasting (2017) werd de aanwending van vorige verliezen, overgedragen DBI-aftrek, overgedragen innovatieaftrek, overgedragen notionele interestaftrek en de hervormde notionele interestaftrek (de zogenaamde "korf") jaarlijks beperkt. Zodoende kon men de daling van het tarief van de vennootschapsbelasting financieren. De facto werd zodoende een minimale belastbare grondslag gecreëerd.
Meer bepaald worden voor de belastbare basis die de 1 miljoen overtreft deze aftrekken sindsdien beperkt tot 70%, Zodoende blijft 30 % van de belastbare basis boven 1 miljoen belastbaar. Vandaag kan een onderneming dus bijvoorbeeld slechts 70 % van de winst boven 1 miljoen verrekenen met in het verleden gerealiseerde verliezen.
Tijdelijke aanpassing van deze regeling voor het aanslagjaar 2024 dat verbonden is aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1/1/2023.
In aanslagjaar 2024 worden voor de belastbare basis die 1 miljoen overtreft deze aftrekken beperkt tot 40 %. Zodoende blijft niet 30%, maar 60% van de belastbare basis boven 1 miljoen belastbaar.
Deze niet-aangewende aftrekken kunnen een volgend jaar wel worden aangewend
Deze maatregel is in principe eenmalig, maar neemt formeel slechts een einde op het moment dat het pijler2 akkoord in werking treedt in Belgisch recht. In principe is dat laatste voorzien in 2024.
Elke wijziging die vanaf 11 oktober 2022 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, heeft geen uitwerking voor deze tijdelijke aanpassing van de korf.
Enkele bedenkingen:
• Wij vrezen dat tijdelijke maatregel definitief kan worden (cfr andere tijdelijke maatregelen).
• Bij hervorming vennootschapsbelasting in 2017 was deze inperking ingevoerd in ruil voor een verlaging van het tarief. Nu gaat het om een tijdelijke lastenverhoging.
• Een tijdelijke cash-out voor ondernemingen op een moeilijk moment.
• De voorbije jaren heeft de regering getracht om verliesverrekening vlotter te laten plaats vinden via een tijdelijke carry-back regeling. Tijdelijk verandert de regering dus het geweer van schouder.
• In andere landen is de verliesbeperking minder uitgesproken.
De notionele interestaftrek in de vennootschapsbelasting beoogt de fiscale discriminatie tussen financiering via eigen vermogen (vergoeding op eigen vermogen niet aftrekbaar) en via vreemd vermogen (interest aftrekbaar) te verminderen. Het is een maatregel die financiering via eigen vermogen bevordert.
Daartoe kunnen ondernemingen een "fictieve rente" toepassen op de aangroei van hun eigen vermogen. Dit bedrag wordt dan afgetrokken van de belastbare winst.
Het systeem werd al beperkt door de vorige regering in het kader van de hervorming vennootschapsbelasting in ruil voor een aanzienlijke tariefverlaging. De facto enkel nog beperkt van toepassing voor kleine ondernemingen en enkel berekend op de aangroei van het eigen vermogen, niet langer op het totale eigen vermogen.
Boekjaren na 30 december 2022 geven geen aanleiding meer tot het ontstaan van de aftrek voor risicokapitaal (notionele interestaftrek)
Ondernemingen kunnen wel nog overgedragen notionele interestaftrek verrekenen.
Iedere wijziging die vanaf 11 oktober 2022 wordt aangebracht aan de afsluitdatum van het boekjaar wordt geacht niet te hebben plaats gevonden voor de toepassing van deze afschaffing.
Bedenkingen:
• Notionele interestaftrek is nog steeds zinvol om eigen vermogen financiering van KMO's te ondersteunen.
• De Europese Commissie ontvouwt zelf plannen in die richting. Vandaar vreemd dat deze maatregel nu wordt afgeschaft. We wachten op de onderbouwing hiervan.
Er komt nu een bijkomende 'solidariteitsbijdrage' op de financiële sector. Dit neemt de vorm aan van een gedeeltelijke afschaffing van de fiscale aftrekbaarheid in de vennootschapsbelasting van de jaarlijkse taks op de kredietinstellingen, de jaarlijkse taks op collectieve beleggingsinstellingen en de jaarlijkse taks op de verzekeringsondernemingen
Meer bepaald worden deze taksen voor 80 % toegevoegd aan de verworpen uitgaven in de vennootschapsbelasting. Deze taksen zijn dus slechts meer voor 20 % aftrekbaar in de vennootschapsbelasting.
De aangepaste regeling geldt voor de taksen verschuldigd vanaf 1 januari 2023
Bedenkingen:
• Bankentaksen in België al vrij hoog. Nu nog opgetrokken.
• Financiële instellingen vrezen bijkomende negatieve impact op tewerkstelling in sector.
• Kan maatschappelijke rol en slagkracht banken in crisis beperken.
Deze jaarlijkse vaste bijdrage te betalen door alle vennootschappen werd ingevoerd in 1992, initieel als eenmalige maatregel.
Deze maatregel is echter behouden gebleven (zoals wel meer met eenmalige maatregelen). Ze werd voor het laatst geïndexeerd in 2003.
Kleine ondernemingen betalen nu € 347,50 en grote ondernemingen € 868.
Voor de toepassing van deze regeling is men al ‘grote onderneming’ vanaf een balanstotaal van meer dan € 706.579,60. (cijfers 2021)
Recente Europese verordening mbt de overwinsten in de elektriciteitssector legt de klemtoon op noodzaak aan level playing field tussen verschillende lidstaten. EU stelt plafond van € 180 per MWh voor, waarboven belast zou worden
Deze Europese verordening is van kracht tussen 1 december 2022 en 30 juni 2023.
De overwinsten worden al afgeroomd via de repartitiebijdrage (€ 1,1 miljard voor 2022, inkomsten 2023)
Voor de periode 1/1/2022-30/11/2022: wegens de hoge energieprijzen voert de regering retro-actief een bijkomende overwinstbelasting in, boven op de Europese verplichting. Die zal opgenomen worden in de programmawet en beoogt een bijkomende opbrengst van € 171,8 miljoen in 2022.
Voor de periode december 2022-juni 2023: afwijkend van het EU-plafond (€ 180 euro per Mwh) voert de federale regering een inkomensplafond in van € 130 per mwh voor de stroomproducenten die hun energie niet met gas opwekken (inframarginale technologieën). Alle contractprijzen daarboven worden afgeroomd.
Voor inframarginale technologieën die van LCOE-steun genieten wordt het plafond bepaalt op de LCOE plus € 50/MWh (indien de LCOE + € 50/MWh > € 130/MWh). LCOE is een maatstaf om energiesubsidies te berekenen op basis van de netto productiekosten.
Eind april volgt evaluatie met oog op onmiddellijke verlenging indien EU dat zo voorziet.
Bron: VOKA