20 vragen en antwoorden over de evaluatie van de economische governance

In het kader van de inwerkingtreding van het nieuwe kader voor economische governance dat klaar is voor de toekomst, heeft de Europese Commissie 20 relevante vragen en antwoorden online gezet. Om je reflectie te voeden, raden we je aan om er in detail door te bladeren.

Wat zijn de belangrijkste doelstellingen van het nieuwe kader voor economische governance?

De belangrijkste doelstellingen van het nieuwe kader voor economische governance zijn de staatsschulden van de lidstaten houdbaarder te maken en duurzame en inclusieve groei in de hele EU te bevorderen, door middel van groeibevorderende hervormingen en prioritaire investeringen. Het kader zal helpen om de EU concurrerender te maken en beter voorbereid te zijn op toekomstige uitdagingen, door de vooruitgang in de richting van een groene, digitale, inclusieve en veerkrachtige economie te ondersteunen en ook de veiligheidscapaciteit van Europa te versterken.

De hervormingen moeten ervoor zorgen dat het kader eenvoudiger, transparanter en doeltreffender is, met meer nationale verantwoordelijkheid en een betere handhaving. Bij de hervormingen wordt rekening gehouden met de noodzaak om de staatsschulden, die onder meer als gevolg van de coronapandemie zijn toegenomen, op een realistische, geleidelijke en duurzame manier terug te dringen. Het nieuwe kader bouwt ook voort op de lessen die zijn geleerd uit de EU-beleidsrespons op de financiële crisis, toen een gebrek aan investeringen een vlot economisch herstel in de weg stond.

Hoe garanderen de hervormingen dat de begrotingsregels van de EU geschikt blijven voor de toekomstige uitdagingen?

Het nieuwe kader voor economische governance is ontworpen om zowel bestaande als nieuwe uitdagingen aan te pakken. Het erkent dat zowel voorzichtige begrotingsstrategieën als investeringen en hervormingen die duurzame groei bevorderen niet alleen onontbeerlijk zijn, maar elkaar ook versterken.

Het herziene EU-kader voor economische governance moet Europa veerkrachtiger maken, door strategische investeringen en hervormingen mogelijk te maken en door de hoge staatsschuldquotes op realistische, geleidelijke en duurzame wijze te verminderen.

Wat zijn de belangrijkste veranderingen in het nieuwe kader voor economische governance?

Het nieuwe kader voor economische governance heeft tot doel de staatsschulden van de lidstaten houdbaarder te maken, rekening houdend met de noodzaak om de sterk gestegen staatsschulden terug te dringen en duurzame en inclusieve groei te bevorderen door middel van investeringen en hervormingen, waarbij de lidstaten zelf verantwoordelijk blijven voor hun eigen staatsschuld. Het kader zal eenvoudiger zijn en rekening houden met de uiteenlopende begrotingsuitdagingen van de lidstaten.

De centrale elementen van het nieuwe kader zijn:

  • een grotere eigen verantwoordelijkheid voor nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn om het beleid op het gebied van begroting, hervormingen en investeringen van elke lidstaat samen te brengen in een gemeenschappelijk EU-kader. Deze hervormingen en investeringen moeten de groene, digitale en veerkrachtige economie van de toekomst helpen opbouwen en de EU concurrerender maken;
  • eenvoudigere en transparantere regels, waarbij budgettaire aanpassingstrajecten in de vorm van meerjarige uitgavendoelstellingen worden geformuleerd, die ervoor zorgen dat de staatsschulden dalen of op een acceptabel niveau blijven en dat de begrotingstekorten onder 3 % van het bbp blijven;
  • meer geleidelijke budgettaire aanpassingstrajecten indien geschraagd door geloofwaardige hervormings- en investeringstoezeggingen die duurzame en inclusieve groei bevorderen, overeenkomstig de EU-prioriteiten;
  • betere handhaving en gemeenschappelijke waarborgen als tegenhanger van de grotere speelruimte die de lidstaten krijgen bij het vaststellen van hun budgettaire aanpassingstrajecten;
  • nieuwe EU-brede minimumnormen voor onafhankelijkheid, technische capaciteit en taken voor nationale onafhankelijke begrotingsinstellingen, plus een "pas toe of leg uit"-principe voor nationale autoriteiten met betrekking tot aanbevelingen van die instellingen.

Wanneer treedt het nieuwe kader in werking?

Het Europees Parlement en de Raad hebben deze wetgeving in april 2024 formeel goedgekeurd. Het nieuwe kader treedt op 30 april 2024 in werking.

Hoe zal het nieuwe kader bijdragen tot voldoende overheidsinvesteringen om gemeenschappelijke EU-prioriteiten te waarborgen?

De belangrijkste doelstelling van het nieuwe kader is duurzame en inclusieve economische groei te bevorderen en ervoor te zorgen dat de staatsschulden houdbaar blijven. In het kader wordt erkend dat, naast begrotingsconsolidatie, hervormingen en investeringen van cruciaal belang zijn om groei te bevorderen en de schuld terug te dringen. Deze maatregelen zijn nodig om gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken, met name de groene en digitale transitie, sociale en economische veerkracht, energiezekerheid en de opbouw van het defensievermogen.

Het nieuwe kader stimuleert investeringen en hervormingen op een aantal manieren.

  • De eisen waaraan de lidstaten zullen moeten voldoen zijn, in vergelijking met het oude kader realistischer.
    • Lidstaten zonder grote budgettaire uitdagingen (in het algemeen met een staatsschuld van minder dan 60 % van het bbp en een begrotingstekort van minder dan 3 % van het bbp) zullen desgewenst meer kunnen uitgeven dan binnen het oude kader.
    • Lidstaten met budgettaire uitdagingen zullen ervoor moeten zorgen dat hun schuld afneemt of op een acceptabel niveau blijft en/of dat hun tekort onder de 3 % van het bbp wordt gebracht of blijft. Zij zullen echter de mogelijkheid hebben om dit op een meer geleidelijke manier te doen, als zij toezeggen bepaalde investerings- en hervormingsmaatregelen uit te voeren die gericht zijn op gemeenschappelijke EU-prioriteiten en die voldoen aan de landspecifieke aanbevelingen die in het kader van het Europees Semester zijn gedaan. In dat geval kan de aanpassingsperiode (d.w.z. het tijdsbestek waarbinnen het schuldniveau van een lidstaat een duurzaam dalende lijn gaat volgen, door middel van een combinatie van begrotingsaanpassingen, hervormingen en investeringen) worden verlengd van vier tot zeven jaar. Het nieuwe kader versterkt ook de handhavingsregeling die ervoor moet zorgen dat de lidstaten deze toezeggingen daadwerkelijk nakomen.
  • In het nieuwe kader wordt uitgegaan van één operationele indicator, namelijk het groeipercentage van de netto-uitgaven, om te beoordelen of de lidstaten de nieuwe regels naleven. Deze indicator wordt niet beïnvloed door schommelingen in de inkomsten en de werkloosheidsuitgaven die het gevolg zijn van economische omstandigheden.
    • Als de belastinginkomsten lager zijn als gevolg van een tragere economische groei, hoeven de lidstaten hun uitgaven niet te verlagen om die lagere inkomsten te compenseren. Als de werkloosheid toeneemt en de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen stijgen, hoeven de lidstaten evenmin te bezuinigen op andere beleidsterreinen. Dit betekent dat de lidstaten hun economieën beter zullen kunnen ondersteunen tijdens moeilijke economische perioden.
    • Tegelijkertijd zullen de lidstaten, wanneer de inkomsten snel stijgen dankzij sterke economische groei of meevallers, die inkomsten moeten gebruiken om begrotingsbuffers voor later op te bouwen. Deze tijdelijke inkomsten mogen niet worden gebruikt om een aanpassing tot stand te brengen of om permanente maatregelen te financieren.
    • De operationele indicator wordt gedefinieerd als de overheidsuitgaven ongerekend nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde, zoals nieuwe belastingmaatregelen. Dit betekent dat de lidstaten ervoor kunnen kiezen meer uit te geven dan het uitgavenmaximum als deze extra uitgaven door nieuwe inkomsten worden gefinancierd. Het systeem beperkt de lidstaten dus niet om de overheidsuitgaven desgewenst te verhogen, zolang de verhoging van de overheidsuitgaven maar naar behoren wordt gefinancierd.
  • Het nieuwe kader beschermt de nationale uitgaven aan door de EU medegefinancierde programma's door die uitgaven uit te sluiten van de belangrijkste indicator voor begrotingstoezicht.
    • De nationale uitgaven aan door de EU medegefinancierde investeringsprojecten kunnen dus worden verhoogd zonder dat dit betekent dat de EU-begrotingsregels niet worden nageleefd.
    • Omgekeerd zullen de lidstaten niet langer geneigd zijn om de uitgaven voor dergelijke investeringsprojecten te verlagen om hun begrotingsdoelstellingen te halen.

Hoe zal het nieuwe kader zorgen voor houdbare en gezonde overheidsfinanciën? Hoe zorgen de regels ervoor dat de schuldverlagingen houdbaar zullen zijn?

Het nieuwe kader omvat voor het eerst een risicogebaseerd toezicht, waarbij tussen de lidstaten onderscheid wordt gemaakt op basis van hun individuele begrotingssituatie. Deze aanpak zal in overeenstemming zijn met een transparant gemeenschappelijk EU-kader dat wordt geschraagd door twee waarborgen, namelijk enerzijds dat de staatsschuld daalt en blijft dalen (de waarborg voor de houdbaarheid van de staatsschuld) en anderzijds dat er een veerkrachtmarge komt die onder de in het Verdrag vastgelegde waarde van 3 % van het bbp ligt, om begrotingsbuffers te creëren (de waarborg voor de veerkracht van het begrotingstekort).

Voor lidstaten met een begrotingstekort van meer dan 3 % van het bbp of een staatsschuld van meer dan 60 % van het bbp zal de Commissie een landspecifiek “referentietraject” opstellen. Dit traject biedt de lidstaten richtsnoeren voor het opstellen van hun plannen en zal ervoor zorgen dat de schuld op een plausibel neerwaarts pad wordt gebracht of op een acceptabel niveau blijft.

Voor lidstaten met een overheidstekort van minder dan 3 % van het bbp en een staatsschuld van minder dan 60 % van het bbp zal de Commissie technische informatie verstrekken om ervoor te zorgen dat het begrotingstekort ook op middellange termijn onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp blijft. Dit gebeurt op verzoek van de lidstaat.

Blijven de drempels voor het begrotingstekort en de staatssteun op 3 % respectievelijk 60 % van het bbp liggen?

Ja, de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarden van 3 % van het bbp voor het begrotingstekort en 60 % van het bbp voor de staatsschuld zullen ongewijzigd blijven.

Indien het geplande of geconstateerde tekort de drempel van 3 % van het bbp overschrijdt, zal de Commissie een verslag opstellen op grond van artikel 126, lid 3, van het Verdrag, en zal het Economisch en Financieel Comité een advies uitbrengen op grond van artikel 126, lid 4, van het Verdrag.

Bovendien moet het nieuwe kader zorgen voor een realistisch, geleidelijk en duurzaam schuldverminderingstraject wanneer de staatsschuld boven de referentiewaarde van 60 % van het bbp uitkomt, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het kader geloofwaardig is en bevorderlijk is voor duurzame groei.

Zal de procedure voor buitensporige tekorten in het nieuwe kader veranderen?

De buitensporigtekortprocedure voor gevallen waarin het begrotingstekort de referentiewaarde van 3 % van het bbp overschrijdt, blijft ongewijzigd. Zoals eerder aangekondigd, zal de Commissie de Raad voorstellen om dit voorjaar een aantal buitensporigtekortprocedures in te leiden. Als eerste stap zal de Commissie in het kader van het voorjaarspakket van het Europees semester, dat gepland staat voor 19 juni 2024, voor de desbetreffende lidstaten een verslag op grond van artikel 126, lid 3, opstellen.

De buitensporigtekortprocedure voor gevallen waarin de staatsschuld de referentiewaarde van 60 % van het bbp overschrijdt, wordt strenger, zowel wat betreft het instellen als het beëindigen ervan. De nadruk zal liggen op lidstaten met een staatsschuld van meer dan 60 % van het bbp die afwijken van het netto-uitgaventraject waartoe de lidstaat zich heeft verbonden en dat door de Raad is goedgekeurd in het kader van het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact. Wanneer het saldo van de controlerekening bepaalde numerieke drempels overschrijdt en de schuld van de lidstaat meer dan 60 % van het bbp bedraagt, moet de Commissie overeenkomstig artikel 126, lid 3, VWEU een verslag opstellen om te beoordelen of een op schuld gebaseerde buitensporigtekortprocedure moet worden ingeleid, tenzij de begroting van dat land vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont. Aanzienlijke uitdagingen op het gebied van de staatsschuld zouden in een dergelijk verslag een belangrijke relevante factor zijn.

Hoe zal in de referentietrajecten van de Commissie rekening worden gehouden met de uitdagingen op het gebied van de staatsschuld van de lidstaten? Wanneer zal de Commissie deze trajecten publiceren?

Voor lidstaten met een staatsschuld van meer dan 60 % van het bbp of een overheidstekort van meer dan 3 % van het bbp zal de Commissie referentietrajecten voor het netto-uitgaventraject opstellen. Dit referentietraject bestrijkt de standaardaanpassingsperiode van vier jaar van het nationale budgettair-structurele plan voor de middellange termijn en de mogelijke verlenging ervan met maximaal drie jaar. Het is bedoeld als leidraad voor de lidstaten bij het ontwerpen van hun netto-uitgaventraject in hun budgettair-structurele plan voor de middellange termijn.

Het referentietraject zal op de desbetreffende lidstaat worden toegesneden en zal rekening houden met de uitdagingen op het gebied van de staatsschuld. Het zal er met name toe leiden dat:

  • de staatsschuldquote op een plausibel neerwaarts pad wordt gebracht of blijft, of op een acceptabel niveau blijft;
  • het begrotingstekort wordt teruggedrongen en onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp blijft;
  • de verwachte staatsschuldquote daalt met een minimumjaargemiddelde, overeenkomstig de waarborg voor de houdbaarheid van de schuld;
  • convergentie naar een gemeenschappelijke weerbaarheidsmarge ten opzichte van de tekortreferentiewaarde van 3 % van het bbp wordt bereikt;
  • een minimale begrotingsaanpassing van 0,5 % van het bbp per jaar als benchmark wordt toegepast, zolang het begrotingstekort meer dan 3 % van het bbp bedraagt;
  • de begrotingsinspanning over de horizon van het plan lineair is en ten minste evenredig aan de totale inspanning over de gehele aanpassingsperiode.

Voor lidstaten met zowel een begrotingstekort van minder dan 3 % van het bbp als een staatsschuld van minder dan 60 % van het bbp zal de Commissie technische informatie verstrekken over het structurele primaire saldo dat nodig is om ervoor te zorgen dat het begrotingstekort ook onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp blijft. Dit gebeurt op verzoek van de lidstaat.

Blijft de algemene ontsnappingsclausule in het nieuwe kader bestaan?

De algemene ontsnappingsclausule blijft in het nieuwe kader bestaan en zal worden geactiveerd in geval van een ernstige economische neergang in de EU en/of de eurozone.

Zo kunnen de lidstaten maatregelen nemen om adequaat om te gaan met een crisis, ook al wijken ze daarmee af van een aantal begrotingseisen die normaal gesproken zouden gelden in het kader van het EU-begrotingskader.

De algemene ontsnappingsclausule zal ook worden versterkt, nu de Raad op basis van een voorstel van de Commissie kan besluiten om de toepassing van de clausule te activeren of te verlengen en voor welke periode.

Hoe zullen de plannen voor de middellange termijn in de praktijk werken?

In het nieuwe kader staan nieuwe structurele begrotingsplannen op middellange termijn centraal. De lidstaten zullen plannen opstellen met hun begrotingsdoelstellingen, prioritaire hervormingen en investeringen, en maatregelen tegen eventuele macro-economische onevenwichtigheden tijdens een budgettaire aanpassingsperiode, en deze presenteren. De aanpassingsperiode is het tijdsbestek waarbinnen de staatsschuldquote van een lidstaat een duurzaam dalende lijn gaat volgen en het begrotingstekort teruggebracht wordt of onder de referentiewaarde blijft, door middel van een combinatie van begrotingsaanpassingen, hervormingen en investeringen.

Deze plannen worden vervolgens beoordeeld door de Commissie en ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad, die hiervoor gemeenschappelijke EU-criteria hanteert.

De integratie van begrotings-, hervormings- en investeringsdoelstellingen in één middellangetermijnplan moet zorgen voor een samenhangend en gestroomlijnd proces. Het zal de nationale verantwoordelijkheid versterken doordat de lidstaten meer ruimte krijgen bij het bepalen van hun budgettaire aanpassingstrajecten en hervormings- en investeringstoezeggingen. Wat de uitvoering van deze toezeggingen betreft, zullen de lidstaten jaarlijks voortgangsverslagen moeten indienen, waardoor toezicht en handhaving doeltreffender zullen worden.

Hoe wordt overeenstemming bereikt over de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn en kunnen zij worden afgewezen? Wat zal de rol van de Raad in dit proces zijn?

Alvorens een plan in te dienen, houdt een lidstaat een diepgaande technische dialoog met de Commissie. De Commissie zal voor lidstaten met een overheidsschuld van meer dan 60 % van het bbp of een begrotingstekort van meer dan 3 % van het bbp ook een meerjarig referentieaanpassingstraject voor de netto primaire uitgaven voorstellen.

Zodra het plan is ingediend, beoordeelt de Commissie dat plan op basis van gemeenschappelijke en transparante methoden. De Commissie behoudt de mogelijkheid om extra informatie te vragen of te verzoeken om een herziening van het plan. Nadat de Commissie het middellangetermijnplan heeft beoordeeld, kan de Raad het plan bekrachtigen of de lidstaat aanbevelen een gewijzigd plan in te dienen.

Zodra het plan door de Raad is goedgekeurd, moet het worden nageleefd voor de jaarlijkse nationale begrotingen voor de gehele door het plan bestreken periode, die afhankelijk van de zittingsperiode van de nationale wetgever vier of vijf jaar bedraagt. Het plan kan alleen worden herzien als er objectieve omstandigheden zijn die de uitvoering ervan in de weg staan, of in het geval van een nieuw benoemde regering.

Wat verandert er aan de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden?

Voor de nieuwe aanpak van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden in het nieuwe kader voor economische governance waren geen wetswijzigingen nodig. Het is de bedoeling te komen tot een procedure met een duidelijker toekomstgerichte aanpak.

De eerste doelstelling is onevenwichtigheden dynamischer te classificeren. In de praktijk betekent dit dat meer aandacht zal worden besteed aan de vraag of risico's lijken af dan wel toe te nemen, aan het beleid dat nodig is om onevenwichtigheden te verhelpen, als wordt beslist dat er onevenwichtigheden bestaan, en op welk moment wordt besloten dat onevenwichtigheden gecorrigeerd zijn.

De tweede doelstelling is de preventieve rol van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden te versterken. In de praktijk worden zowel de eerste screening op onevenwichtigheden in het waarschuwingsmechanismeverslag als de beoordeling of er sprake is van onevenwichtigheden in de diepgaande evaluaties toekomstgerichter gemaakt om opkomende onevenwichtigheden in een vroeg stadium op te sporen en aan te pakken. In het waarschuwingsmechanismeverslag kan worden voorgesteld om meer diepgaande evaluaties uit te voeren dan in de afgelopen jaren het geval is geweest, als uit de eerste screening van het waarschuwingsmechanismeverslag blijkt dat er wellicht onevenwichtigheden bestaan.

De dialoog tussen de Commissie en de lidstaten over macro-economische uitdagingen zal worden versterkt. Hierdoor zullen de lidstaten meer eigen verantwoordelijkheid krijgen door beter wederzijds begrip tussen de lidstaten en de Commissie over de uitdagingen die in het kader van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden zijn vastgesteld en het beleid dat nodig is om deze aan te pakken. Als gevolg daarvan zouden de lidstaten ondubbelzinnig toezeggen om de maatregelen die nodig zijn om onevenwichtigheden te voorkomen of te corrigeren, op te nemen in hun nationaal budgettair-structureel plan voor de middellange termijn. Tegelijkertijd wordt de handhaving geïntensiveerd, aangezien de uitvoering van deze maatregelen in de plannen zou kunnen leiden tot een escalatie van de procedure, namelijk de inleiding van de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden.

Tot slot moet het nieuwe kader de onevenwichtigheden voor de EU en de eurozone zichtbaarder maken. Een eerste zichtbare verandering is dat bij alle scorebordindicatoren in de procedures voor macro-economische onevenwichtigheden voor de EU en de eurozone wordt opgenomen welke gevolgen zij hebben. Sterkere onevenwichtigheden binnen de EU en de eurozone zullen wijzen op kwetsbaarheden die de EU en de eurozone als geheel treffen, en op de respectieve bijdrage van de verschillende lidstaten aan deze kwesties.

Wat verandert er in het nieuwe kader aan het post-programmatoezicht?

Uit de evaluatie van de economische governance is gebleken dat het kader voor post-programmatoezicht over het algemeen goed werkte, maar gerichter en gestroomlijnder moet worden toegepast. Het post-programmatoezicht moet vooral gericht zijn op de volgende doelstellingen:

  • het beoordelen van de terugbetaalcapaciteit van de lidstaten door de economische, budgettaire en financiële situatie te bekijken;
  • het toezien op de uitvoering van onvoltooide hervormingen waarmee in het kader van het aanpassingsprogramma een begin is gemaakt; en
  • het beoordelen van de vraag of corrigerende maatregelen nodig zijn bij bezorgdheid over de terugbetaalcapaciteit of het behoud van markttoegang.

In het licht van deze doelstellingen zal de intensiteit van het post-programmatoezicht mettertijd evolueren, samen met de risicobeoordeling:

  • de eerste jaren van het toezicht zouden intenser zijn, met name om toezicht te houden op de uitvoering van onvoltooide hervormingen die in het aanpassingsprogramma zijn overeengekomen, en de intensiteit zou afnemen zodra de hervormingen zijn doorgevoerd;
  • in “normale” tijden zou het post-programmatoezicht gericht zijn op het beoordeling van de terugbetaalcapaciteit en kunnen worden gestroomlijnd wanneer de terugbetaalrisico's laag worden geacht, ook dankzij een betere integratie met andere toezichtinstrumenten;
  • als de economische, budgettaire of financiële situatie zou verslechteren, zou het post-programmatoezicht weer intensiveren en zou worden beoordeeld of er corrigerende maatregelen nodig zijn.

Welke invloed heeft het nieuwe kader op het Europees Semester?

Dit nieuwe proces voor begrotingstoezicht zal worden ingebed in het Europees semester, dat de spil blijft voor de coördinatie van het economisch en werkgelegenheidsbeleid.

Alle lidstaten zullen in hun budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn de prioriteiten moeten aanpakken die zijn vastgesteld in de landspecifieke aanbevelingen die zij in het kader van het Europees Semester hebben ontvangen. In deze plannen zullen de huidige stabiliteits- en convergentieprogramma's en de nationale hervormingsprogramma's worden samengevoegd. Ook zal in deze plannen tijdens de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit rekening moeten worden gehouden met de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten, om ervoor te zorgen dat het beleid samenhangend is.

De lidstaten brengen jaarlijks verslag uit over de vooruitgang bij de uitvoering van deze toezeggingen en over de maatregelen die zij hebben genomen naar aanleiding van de landspecifieke aanbevelingen. De Commissie zal nauwlettend toezien op de nakoming van deze nationale toezeggingen.

Welke wisselwerking zal er zijn tussen de budgettair-structurele plannen en de herstel- en veerkrachtplannen tijdens de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit?

Het begrotings- en structuurbeleid dat in de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn wordt voorgesteld, moet in overeenstemming zijn met de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten. Met name de structurele hervormingen en investeringen in de plannen voor herstel en veerkracht tot 2026 moeten integraal deel uitmaken van de nieuwe plannen.

De toezeggingen van de lidstaten in het kader van de herstel- en veerkrachtplannen zullen in aanmerking worden genomen bij verlengingen van de budgettaire aanpassingsperiode naar aanleiding van de eerste resultaten van de plannen.

Welke vereenvoudigingen komen voort uit deze veranderingen van het kader voor economische governance?

Het nieuwe kader voor economische governance omvat verschillende vereenvoudigingen van processen en procedures.

  • Om te beginnen zal het begrotingstoezicht nu gericht zijn op één operationele indicator, namelijk het meerjarig netto-uitgaventraject van de lidstaat zoals goedgekeurd door de Raad. Dat traject zou de basis vormen voor de uitvoering van jaarlijks begrotingstoezicht gedurende de looptijd van het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn van de lidstaat. Verschillende bepalingen van het vorige kader, zoals de schuldverminderingsbenchmark, de begrotingsdoelstelling op middellange termijn en de procedure voor significante afwijking, worden ingetrokken.
  • Ten tweede zal de jaarlijkse monitoring door de Commissie minder belastend voor de lidstaten zijn. In plaats van jaarlijkse aanbevelingen voor het begrotingsbeleid voor te stellen, zal de Commissie zich richten op de naleving van het meerjarig netto-uitgaventraject van de lidstaten. De lidstaten moeten jaarverslagen over de uitvoering daarvan indienen, in plaats van jaarlijkse stabiliteits- of convergentieprogramma's en nationale hervormingsprogramma's.
  • Ten derde zal de hervorming de handhavingsprocedures vereenvoudigen, die voornamelijk zullen worden ingeleid naar aanleiding van afwijkingen van de overeengekomen netto-uitgaventrajecten voor “staatsschuldgebaseerde” buitensporigtekortprocedures, terwijl de procedure in geval van begrotingstekorten van meer dan 3 % van het bbp ongewijzigd blijft.

Hoe versterken de hervormingen de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor het kader voor economische governance?

Het nieuwe kader voor economische governance heeft tot doel de verantwoordelijkheid van de lidstaten te vergroten doordat zij hun eigen budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn mogen opstellen en presenteren, met daarin hun begrotingsdoelstellingen, prioritaire hervormingen en investeringen, en maatregelen om mogelijke macro-economische onevenwichtigheden over een periode van ten minste vier jaar aan te pakken.

Het nieuwe risicogebaseerde toezichtkader biedt de lidstaten meer flexibiliteit om hun aanpassingstrajecten vast te stellen.

Het omvat ook een belangrijke rol voor onafhankelijke begrotingsinstellingen.

  • Alle EU-lidstaten, dus niet alleen die van de eurozone, zullen een onafhankelijke begrotingsinstelling moeten hebben. Deze instellingen moeten de macro-economische prognoses die aan de jaarlijkse en meerjarige begrotingsplannen van de regering ten grondslag liggen, beoordelen, opstellen of goedkeuren, en toezien op de naleving van de nationale begrotingsregels. Deze veranderingen zullen helpen om op nationaal niveau meer debatten over nationale begrotingsplannen op gang te brengen, wat zal leiden tot meer nationale betrokkenheid.
  • Het nieuwe kader geeft de onafhankelijke begrotingsinstellingen ook een rol in het begrotingstoezicht op EU-niveau. Acht jaar na de inwerkingtreding van de verordening inzake het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact, zullen onafhankelijke begrotingsinstellingen de macro-economische prognoses die aan de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn ten grondslag liggen, moeten beoordelen.
  • Op verzoek van een lidstaat kunnen de onafhankelijke begrotingsinstellingen ook worden belast met het achteraf beoordelen van de jaarlijkse naleving van het uitgaventraject en, indien dat niet nageleefd is, met het analyseren van de factoren die de afwijkingen zouden kunnen verklaren.

Hoe helpt het nieuwe kader de burger?

Het nieuwe kader voor economische governance is een middel om een doel te bereiken. Uiteindelijk wordt ernaar gestreefd banen, groei, investeringen, sociale rechtvaardigheid en macro-economische stabiliteit te ondersteunen, wat alle EU-burgers ten goede komt.

Het faciliteren van hervormingen en investeringen en het verbeteren van de schuldhoudbaarheid zal ervoor zorgen dat de EU klaar is om zowel bestaande als nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden. Deze uitdagingen omvatten de opbouw van een groene, digitale, inclusieve en veerkrachtige economie die elke EU-burger beschermt en kansen biedt.

Tot slot dragen gezonde overheidsfinanciën ertoe bij dat financieringskosten laag blijven, waardoor particuliere investeringen en consumptie worden bevorderd, wat een positieve invloed heeft op de economische groei en werkgelegenheid.

Wat zijn de volgende stappen?

De Commissie presenteert op 19 juni het voorjaarspakket 2024 van het Europees semester. Als onderdeel van dit pakket zal de Commissie overeenkomstig artikel 126, lid 3, VWEU verslagen indienen, waarin wordt aangegeven voor welke lidstaten de Commissie aan de Raad zal voorstellen om op begrotingstekorten gebaseerde buitensporigtekortprocedures in te leiden.

Zij zal de lidstaten ook richtsnoeren geven over de inhoud van hun budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn en de jaarlijkse voortgangsverslagen die zij moeten indienen. De technische dialogen met de lidstaten zullen van start gaan nadat de Commissie deze input heeft geleverd.

De lidstaten moeten uiterlijk op 20 september 2024 hun plannen voor de middellange termijn opstellen en presenteren; deze moeten vanaf 2025 worden uitgevoerd. De Commissie zal onmiddellijk na de indiening beginnen met de beoordeling van de plannen. Zij moet haar beoordeling binnen zes weken na ontvangst van de plannen publiceren. Deze termijn kan indien nodig met twee weken worden verlengd.

Mots clés

Articles recommandés

CSRD-lexicon

Ontwerpadvies: uitkeringstesten BV en CV

Naar een nieuwe doelstelling voor klimaatfinanciering, met een bredere bijdragebasis