De Minister van Financiën brengt een belangrijke verduidelijking voor de praktijk.
Werken aan schoolgebouwen kunnen genieten van een verlaagd btw-tarief van 6% wanneer de gebouwen hoofdzakelijk voor onderwijs worden gebruikt. In de praktijk is er veel onduidelijkheid over de toepassing van dit verlaagd tarief bij gemengd gebruikte gebouwen, meer in het bijzonder bij sporthallen. In een recent antwoordop een parlementaire vraag neemt de Minister van Financiën een soepel standpunt in aangaande het criterium ‘hoofdzakelijk gebruik’. Dit standpunt zou meer rechtszekerheid moeten bieden in de praktijk.
Een sporthal van een school die opengesteld wordt voor sporters en (sport)verenigingen na de schooluren, kan kwalificeren voor de toepassing het verlaagd btw-tarief, mits het gebouw hoofdzakelijk gebruikt wordt voor onderwijs. Het hoofdzakelijk gebruik voor onderwijs moet zowel naar oppervlakte als naar tijdsbesteding worden aangetoond (Circulaire 2018/C/18 van 18 januari 2019).
De beoordeling van het criterium ‘hoofdzakelijk gebruik’ op vlak van tijdsbesteding was enige tijd onzeker n.a.v. een antwoord op een eerdere parlementaire vraag van eind vorig jaar. Recent heeft de Minister van Financiën evenwel bijkomende verduidelijkingen gegeven over gemengd gebruikte gebouwen, en meer in het bijzonder sporthallen. Drie hypotheses worden besproken:
1. Het gebouw wordt opgericht door de onderwijsinstelling zelf. De Minister van Financiën bevestigt dat in dat geval het hoofdzakelijk gebruik (meer dan 50% van de tijd) geen probleem zal stellen. Enkel bij twijfel zal de btw-administratie nagaan of het gebouw inderdaad meer dan 50% van de tijd gebruikt wordt voor diensten inzake onderwijs. Wat dit criterium betreft, stelt de Minister nu dat de administratie het aantal uren dat de onderwijsinstelling de sporthal buiten de schooluren ter beschikking stelt van derden, zal vergelijken met de tijd dat de onderwijsinstelling als eigenaar het gebruiksrecht heeft van de sporthal.
2. Het gebouw wordt opgericht door een derde (vb. gemeentebestuur), die het gebouw ononderbroken exclusief ter beschikking stelt van de onderwijsinstelling. In deze hypothese draagt de onderwijsinstelling de verantwoordelijkheid voor het toezicht, het beheer, het intern reglement van het gebouw, enz. Dezelfde berekeningswijze als vermeld onder (1) wordt hier toegepast.3.
3. Het gebouw wordt opgericht door een derde, waarbij de onderwijsinstelling louter een recht op toegang verkrijgt. Het gebouw wordt dus beheerd en geëxploiteerd door een andere persoon dan de onderwijsinstelling zelf. In die hypothese komt de oprichting van de sporthal niet in aanmerking voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief. De btw-belaste verhuur van het gebouw kan mogelijk wel in aanmerking komen voor het verlaagd btw-tarief van 6% wanneer het aantal uren dat de onderwijsinstelling het gebouw huurt en exclusief gebruikt meer is dan het aantal uren dat de eigenaar de sporthal exploiteert t.a.v. derden.
Met deze nieuwe interpretatie zal het criterium ‘hoofdzakelijk gebruik’ o.i. sneller vervuld zijn t.a.v. gemengd gebruikte sporthallen. O.i. zullen scholen slechts in uitzonderlijke gevallen het voordeel van het verlaagd btw-tarief kunnen verliezen.
Bron
Tiberghien Advocaten, 26 oktober 2021