Auteursrechten: samenvatting en kritische opmerkingen van het arrest van het Grondwettelijk Hof (arrest 52/204) van 16 mei 2024.

1.

Zoals iedereen weet, zijn IT’ers de voornaamste slachtoffers van de wijziging van het fiscale regime van auteursrechten door de programmawet van 26 december 2022. Zowel de fiscale administratie, de dienst voorafgaande beslissingen als de minister van Financiën zelf vonden dat, gezien de vermeende misbruiken van het regime door deze beroepsgroep, het niet langer gepast was hen toe te staan een deel van hun vergoedingen in de vorm van auteursrechten te ontvangen, zelfs als hun creaties auteursrechtelijk beschermd zijn.


2.

In dit kader werd begin 2023 een verzoek tot nietigverklaring van artikel 100 van de programmawet van 26 december 2022 (wijziging van artikel 17, eerste lid, 5° van het WIB) ingediend door verschillende advocaten die optreden voor bedrijven actief in de IT-sector of voor IT’ers die als natuurlijke persoon werken. De reden voor dit verzoek is de vermeende discriminatie tussen auteurs van literaire en artistieke werken beschermd door het auteursrecht en auteurs van computerprogramma’s.

Het standpunt van de verzoekende partijen is onder meer dat er geen reden is om de uitsluiting van auteursrechten te rechtvaardigen met het argument dat zij geen onregelmatige en toevallige inkomsten ontvangen, terwijl andere beroepen die van dit fiscale regime profiteren dergelijke precaire inkomsten ontvangen. De maatregel van uitsluiting zou voor hen onevenredige gevolgen hebben. De verzoekende partijen herinneren er ook aan dat computerprogramma’s auteursrechtelijk beschermde werken zijn volgens de Europese richtlijnen. De uitsluiting van IT’ers kan niet enkel gebaseerd zijn op zuiver budgettaire overwegingen. Aangezien er geen echte consensus bestaat in de doctrine over de vraag of computerprogramma’s al dan niet onder artikel 17, eerste lid, 5° van het WIB vallen, is het dus relevant om het Grondwettelijk Hof te raadplegen om haar interpretatie van de bestreden bepaling te kennen.


3.

Tegen deze argumentatie antwoordt de ministerraad, vertegenwoordigd door advocaat Axel Haelterman, dat de oorsprong van het fiscale regime van auteursrechten ligt in het ondersteunen van artistieke creaties door auteurs die onregelmatige en toevallige inkomsten ontvangen in het kader van hun artistieke activiteiten. De ministerraad voegt eraan toe dat de bescherming van computerprogramma’s door het auteursrecht gewaarborgd is door een aparte wetgeving en een Europese richtlijn, en het onderwerp is van een specifiek hoofdstuk in het Wetboek van economisch recht.

Aangezien IT’ers, auteurs van programma’s, niet onderworpen zijn aan een risico van onzekerheid, is hun situatie niet vergelijkbaar met die van auteurs van literaire en artistieke werken zoals oorspronkelijk bedoeld door de wetgever. Bij gebrek aan een mogelijke vergelijking tussen deze categorieën van belastingplichtigen, kan er dus geen sprake zijn van discriminatie. De ministerraad voegt er verder aan toe dat het gunstig ondersteunen van computerprogramma’s een verboden staatssteun kan vormen in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. En verder dat het gunstige fiscale regime heeft geleid tot een hoge budgettaire kost, met name vanwege de gunsten verleend aan de IT-sector die een van de grootste gebruikers van het fiscale regime was. Concluderend, zegt de ministerraad, rekening houdend met het fundamentele doel van het regime, dat voornamelijk is gericht op het ondersteunen van de artistieke sector, en het feit dat de strikte lezing van de wet tot gevolg heeft dat auteurs van software worden uitgesloten van de reikwijdte van het fiscale regime van auteursrechten, is er geen reden om de bepaling nietig te verklaren.


4.

Het Grondwettelijk Hof zal dus over deze kwestie beslissen. Het Hof herinnert eraan dat de wet werd ingevoerd door een wet van 16 juli 2008, waarvan het belangrijkste doel was om de artistieke beroepen, die niet dezelfde “wapens” hebben als de vrije beroepen, een gunstig regime te bieden omdat zij een creativiteitsrisico moeten ondergaan en onderhevig zijn aan de wisselvalligheid van de beloonde activiteit afgewisseld met noodzakelijke maar onbetaalde creatieve perioden, het risico verbonden aan het prototypische karakter van artistieke prestaties en het risico verbonden aan de grillen van succes en mode.

Het Hof voegt eraan toe dat het fiscale regime echter sinds enkele jaren in een toenemend aantal gevallen wordt toegepast en is geëvolueerd naar een volwaardige beloningsvorm voor deze activiteit, wat ver verwijderd is van de eerder genoemde doelstellingen van de wetgever van 2008. Het Grondwettelijk Hof neemt de argumenten van de ministerraad over en herinnert eraan dat het wetsvoorstel van de regering, dat de wet van 26 december 2022 werd, eveneens tot doel had dit regime toe te kennen aan de enige houders van inkomsten die op onregelmatige en toevallige wijze worden ontvangen in de uitoefening van artistieke activiteit.

Voor het Hof is er niets dat de toepassing van een bijzonder regime rechtvaardigt op begunstigden van contractueel gegarandeerde en regelmatig ontvangen inkomsten. De principes van gelijkheid voor de belasting en rechtvaardigheid impliceren dat rekening wordt gehouden met het bijdragevermogen van de begunstigden van de inkomsten uit de overdracht of licentie van auteursrechten of naburige rechten. Bijgevolg blijft het gewijzigde fiscale regime proportioneel aan de nagestreefde doelstellingen.


5.

Vervolgens onderzoekt het Hof het materiële toepassingsgebied van de wet en herinnert eraan dat de werken en prestaties waarop de inkomsten betrekking hebben de literaire en artistieke werken zijn die worden bedoeld in Boek XI, Titel 5 van het Wetboek van economisch recht. Dit betekent dat het alleen van toepassing is op literaire en artistieke werken en niet op “gelijkgestelde” werken die niet zijn opgenomen in artikel XI.165 en Titel 5.

Wat het persoonlijke toepassingsgebied van de begunstigden betreft, moet het gaan om personen die beschikken over een attest van artistiek werk, of bij gebrek daaraan personen die hun auteursrechtelijk beschermde werk overdragen of in licentie geven voor openbaarmaking, uitvoering of publieke voorstelling. Kortom, de werken zijn bedoeld voor situaties waarin het grote publiek geniet van de werken en prestaties van kunstenaars.

Ondanks de verklaring dat de minister heeft aangekondigd dat geen enkele beroepscategorie a priori is uitgesloten, moet worden nagegaan of de in de wet gestelde voorwaarden in elk individueel geval worden nageleefd om te bepalen of de belastingplichtige IT’er al dan niet recht heeft op het fiscale regime. Het Hof herinnert er dus aan dat de zogenaamde “gelijkgestelde” werken niet onder de wet vallen.

Het Hof rechtvaardigt dit standpunt: hoewel titel 5 van het Wetboek van economisch recht een algemene wet is en titels 6 en 7 de bijzondere wetten vormen die in titel 5 moeten worden opgenomen, belet niets de fiscale wetgever om alleen een deel van het Wetboek van economisch recht te integreren, namelijk titel 5, terwijl de bepalingen van titels 6 en 7 worden uitgesloten. Het Grondwettelijk Hof verwijst naar het principe dat het belastingrecht het gemeenrecht volgt, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald. Wat hier het geval zou zijn.

Maar waarom de gelijkgestelde werken uitsluiten, vraagt het Grondwettelijk Hof zich vervolgens af? Opnieuw verwijst het Hof naar de oorspronkelijke doelstellingen van de wetgever, namelijk de bescherming van de artistieke sector en niet de IT-sector die “gelijkgestelde” werken produceert. CQFD.


6.

Het Grondwettelijk Hof vraagt zich vervolgens af of IT’ers belang hebben bij het betwisten van de uitsluiting waaraan zij zijn onderworpen en of dit hun situatie duurzaam en nadelig zou kunnen beïnvloeden. Kortweg herinnert het Hof eraan dat computerprogramma’s, inclusief het voorbereidend materiaal, worden beschermd door het auteursrecht en worden gelijkgesteld met literaire werken. Aangezien het echter gaat om gelijkgestelde werken, vallen deze eenvoudigweg niet onder het nieuwe fiscale regime van auteursrechten.

Wat de mogelijke discriminatie betreft, verduidelijkt het Hof dat het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel niet uitsluiten dat er een verschillend behandeld wordt tussen categorieën personen, zolang dit gebaseerd is op een objectief criterium en redelijk gerechtvaardigd is. Het Hof volgt volledig het standpunt van de ministerraad en verklaart dat de verzoekende partijen zich niet in vergelijkbare situaties bevinden, zowel wat betreft het type werken als wat betreft de sector waarin zij werkzaam zijn.

De fiscale wetgever heeft een ruime beoordelingsvrijheid en het Hof kan de politieke keuzes van de wetgever en de redenen daarvoor alleen censureren als deze berusten op een manifeste fout en onredelijk zijn. Dit is niet het geval wanneer de wetgever een bijzonder fiscaal regime instelt dat IT’ers uitsluit, omdat de oorspronkelijke doelstellingen van de wet van 16 juli 2008, namelijk de ondersteuning van personen met onregelmatige en toevallige inkomsten, een dergelijk onderscheid kunnen rechtvaardigen.

Concluderend, zowel wat betreft de aard van de werken (gelijkgestelde werken) als wat betreft de aard van de sectoren (ver verwijderd van de doelstellingen van de wetgever), is de uitsluiting van computerprogramma’s volledig gerechtvaardigd omdat de fiscale wet uitgaat van de veronderstelling dat auteursrechten niet kunnen worden toegekend aan houders van regelmatige inkomsten. Bovendien voegt het Hof toe dat computerprogramma’s voornamelijk technisch en utilitair van aard zijn en hun creatie plaatsvindt in een specifieke economische context. Hoewel erkend wordt dat het om door het auteursrecht beschermde werken gaat, zoals literaire werken, concludeert het Hof dat de creatie van computerprogramma’s doorgaans plaatsvindt binnen stabiele economische relaties.

Het feit dat de makers van computerprogramma’s sinds meerdere jaren systematisch gebruik hebben gemaakt van het fiscale regime van auteursrechten, ingesteld door de Dienst Voorafgaande Beslissingen, versterkt nog eens dat het hier om volwaardige beloningen gaat. Daarom is de uitsluiting van IT’ers volledig in lijn met de doelstellingen van de nieuwe wet.

De bestreden maatregel heeft dus geen onevenredige gevolgen voor de makers van computerprogramma’s en voor degenen die hen tewerkstellen, gelet op de doelstellingen die de wetgever nastreeft.


7. Kritieken en observaties

Een dergelijk arrest kan niet anders dan verschillende kritieken oproepen. Allereerst is men verrast door de zwakte en de schaarste van de juridische argumenten die door het Hof worden aangevoerd, dat in werkelijkheid slechts de argumenten van de ministerraad herhaalt, zonder zich te wagen aan een eigen analyse.

Verschillende opmerkingen kunnen worden gemaakt bij het lezen van deze jurisprudentie.

a) Allereerst is het basispostulaat waarop het Grondwettelijk Hof zich baseert, namelijk de onzekerheid van inkomsten, diep subjectief: waarom moet men absoluut stellen dat alle auteurs van literaire en artistieke werken perioden van onzekerheid doormaken en toevallige inkomsten hebben, terwijl alle actoren in de IT-sector regelmatige inkomsten en een vaste beloning hebben? Dit is uiteraard een zeer verrassende simplificatie, aangezien er veel IT’ers, softwareontwikkelaars, zijn die jarenlang geen inkomsten uit hun creaties ontvangen, en het kan lang duren voordat ze enige licentie- of royalty-inkomsten zien. Daarnaast is de artistieke sector niet monolithisch en omvat deze ook profielen die variëren van personen in grote onzekerheid tot erkende en zeer rijke artiesten (en auteursrechten worden hen toch genereus toegekend). De benadering van het Grondwettelijk Hof bevestigt dus zonder nuances de vooroordelen van de fiscale wetgever. Bovendien moet de IT’er, net als elke andere burger, ook de hoge progressiviteit van de personenbelasting ondergaan.

b) Het Hof vindt het volkomen legitiem dat de fiscale wetgever delen uit het Burgerlijk Wetboek kan halen die hem goed uitkomen en andere bepalingen kan uitsluiten. In dit geval, waarin titels 6 en 7 van het Wetboek van Economisch Recht worden uitgesloten en alleen titel 5 wordt behouden, rijst er een probleem van juridische coherentie. Aangezien titels 6 en 7 integraal deel uitmaken van titel 5 en speciale wetten vormen die in titel 5 zijn opgenomen, lijkt de selectieve opname van titel 5 voor fiscale doeleinden een onwettige methode. Stel je voor dat een fiscale wet verwijst naar het civiele regime van vruchtgebruik, terwijl bijvoorbeeld de regels met betrekking tot de verplichtingen van de vruchtgebruiker of de eventuele vergoeding aan het einde van het recht worden uitgesloten. Deze methode zou niet kunnen worden aanvaard. Men kan niet een deel van de juridische regels selecteren naar wens, in naam van het principe dat het belastingrecht het gemeenrecht volgt, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald. Dit principe staat niet toe het civiele regime waarop het is gebaseerd volledig te vervormen door alleen de delen te selecteren die de fiscale wetgever uitkomen. Het Grondwettelijk Hof beschouwt deze methode echter als volkomen legaal.

c) Het Grondwettelijk Hof verwijst op geen enkel moment naar Europese richtlijnen inzake de fiscaliteit van auteursrechten. Als we kijken naar de richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, merken we dat deze stelt dat computerprogramma’s worden behandeld als literaire en artistieke werken in de zin van de Berner Conventie. Artikel 1 van de Richtlijn stelt: “In overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn beschermen de lidstaten computerprogramma’s door het auteursrecht als literaire werken in de zin van de Berner Conventie voor de bescherming van literaire en artistieke werken. De term ‘computerprogramma’ in deze richtlijn omvat het voorbereidend ontwerpmateriaal. De bescherming die door deze richtlijn wordt geboden, geldt voor elke vorm van uitdrukking van een computerprogramma. Een computerprogramma is beschermd als het origineel is, in de zin dat het een eigen intellectuele schepping van de auteur is. Er zijn geen andere criteria van toepassing om te bepalen of het bescherming kan genieten.” Door deze opmerkelijke afwezigheid van verwijzing naar enige Europese wetgeving, erkent het Hof dus niet het principe van voorrang (ook wel “prioriteit” of “supramatie” genoemd) van het EU-recht, dat inhoudt dat bij een conflict tussen een aspect van het EU-recht en dat van een lidstaat (nationaal recht), het EU-recht prevaleert.

d) Sommige aannames van het Grondwettelijk Hof zijn onjuist: het gebruik van de Dienst Voorafgaande Beslissingen door IT’ers is ook toegepast door vele andere beroepen: grafische ontwerpers, fotografen, websiteontwerpers, designers, architecten, trainers, reclamebureaus, game-ontwikkelaars, enzovoort. Voor deze beroepen heeft de Dienst Voorafgaande Beslissingen eveneens een formule toegepast op basis van de creativiteitscoëfficiënt, die bepaalt welk deel van de vergoeding als auteursrechten kan worden beschouwd. Kortom, veel ontvangers van periodieke vergoedingen, anders dan IT’ers, profiteerden op dezelfde wijze van dit regime. Een andere aanname van het Grondwettelijk Hof is de verklaring van de minister van Financiën dat geen enkele beroepsgroep was uitgesloten, wat in de praktijk niet het geval is, aangezien door specifiek de IT-sector te targeten, deze beroepsgroep duidelijk is uitgesloten. Een laatste probleem is de veronderstelling dat computerprogramma’s, van nature voornamelijk “technisch en utilitair”, zich bevinden in stabiele economische relaties. Wat is de reikwijdte van deze verklaring anders dan opnieuw proberen argumenten te vinden om de status van beschermde werken aan computerprogramma’s te ontnemen, wat in strijd is met zowel nationale als Europese wetgeving?

e) Fundamenteler heeft het Grondwettelijk Hof een standpunt ingenomen dat de innovatiesector in België zal verzwakken. Door een dergelijke discriminatie te consolideren, laat België zien dat het geen software- en programmamakers wil aantrekken die nochtans essentieel zijn voor de ontwikkeling en duurzaamheid van onze economie. Waarom prioriteit geven aan de literaire en artistieke sector (ongeacht de verdiensten van de betrokkenen) en beweren dat deze sector een hoger belang heeft (op het gebied van intellectuele eigendom) dan de IT-sector, terwijl IT-creaties fundamenteel nuttig en zelfs essentieel zijn voor het voortbestaan van onze KMO’s en de publieke sector? Deze volledige ontkoppeling van het Grondwettelijk Hof van de macro-economische behoeften van een land is diep betreurenswaardig.

f) Tenslotte, de echte motivatie voor deze uitsluiting, die het Hof niet expliciet durft te uiten maar die tussen de regels door blijkt uit de verschillende overwegingen van het Grondwettelijk Hof, namelijk de enige en unieke budgettaire motivatie. Het is niet nodig lang om de pot te draaien om te beseffen dat achter deze mooie juridische principes het doel van de minister van Financiën eenvoudigweg was om financiële besparingen te realiseren ten koste van de IT-sector. Maar opnieuw, wat een diepe visie-fout? Deze redenering is kortzichtig en ideologisch, omdat ze weigert rekening te houden met de toekomstige risico’s van het verlies van fiscale inkomsten door het verdwijnen van dit fiscale voordeel. De bedrijven in de IT-sector, zeer mobiel, zullen andere landen kiezen om hun activiteiten uit te voeren of zijn al vertrokken, ontmoedigd door deze aanhoudende discriminatie. De geschiedenis zal oordelen over de vele politieke fouten van een minister van Financiën die tijdens zijn ambtstermijn niet verbonden was met de realiteit en nooit nodig vond om bedrijven enigszins te ondersteunen. Snel, een nieuwe minister, een nieuwe visie op het fiscaal recht en een nieuwe wet op auteursrechten om de economische actoren weer hoop en vertrouwen te geven.


In het belang van zijn optimale verspreiding bieden wij u een automatische vertaling van dit artikel met behulp van kunstmatige intelligentie.
De Stichting is niet verantwoordelijk voor de kwaliteit en de nauwkeurigheid van deze machinevertaling.
Dit artikel is oorspronkelijk in het Frans geschreven, dus het is de waarnaar in alle gevallen moet worden verwezen.

Franse versie

Mots clés