Als een Belgische ingezetene overlijdt, moeten op zijn wereldvermogen successierechten worden betaald. Het tarief voor de successierechten is progressief en hangt af van het gewest waar de overledene woonachtig was, en van de bloedverwantschapsband tussen de overledene en zijn erfgenamen.
Een van de manieren om deze rechten tot een minimum te beperken, is de schenking, zoals een bankgift door storting van liquide middelen of door overdracht van gedematerialiseerde effecten.
Over dit “klassieke” vermogensplanningsprocedé moet goed worden nagedacht en het moet goed worden uitgevoerd.
Een bankgift is een zogenaamde “onrechtstreekse” schenking en wordt door middel van een neutrale handeling, een overschrijving of instructie van de opdrachtgever, gevolgd door een reeks van inschrijvingen op rekeningen die noch de oorzaak (geen enkele intentie werd uitgedrukt), noch de aard (bankdocumenten die eruit voortvloeien, kunnen betrekking hebben op een overdracht tegen vergoeding of gratis overdracht) onthult.
Om dubbelzinnigheid met betrekking tot de begunstigde van de overdracht of de geschonken quotiteit te vermijden, verricht de schenker de overdracht bij voorkeur op een eigen en persoonlijke rekening van de begiftigde. Doet hij dat niet – en behoudens bewijs van het tegendeel – is het mogelijk dat, wanneer een overdracht wordt uitgevoerd naar een rekening met verschillende rekeninghouders, dit wordt beschouwd als een schenking ten gunste van alle rekeninghouders, naar evenredigheid van hun aandeel op de genoemde rekening.
Bankgiften zijn in ons rechtssysteem al lang door de rechtsleer, de jurisprudentie én de belastingadministratie toegestaan. Toch moet gelet worden op het feit dat een bankgift een uitzondering vormt op het algemene stelsel, waarvoor het gebruik van een schriftelijke, vormelijke akte vereist is: de notariële akte (de zogenaamde “rechtstreekse” schenking). In sommige gevallen kan een schenking uitsluitend door een notariële akte gerealiseerd worden: een schenking in blote eigendom van een effectenportefeuille met voorbehoud van vruchtgebruik ten gunste van de schenker of een schenking van effecten op naam.
Een ander gevolg van deze afwijkende regeling is dat het schenkingsdocument “neutraal” moet blijven, op gevaar af dat de schenking anders nietig verklaard kan worden. Als de schenker dus in de mededeling van zijn overschrijving of bij de instructies van de overdracht van effecten, bijvoorbeeld “gift” of “cadeau” vermeldt, dan wordt de schenking nietig verklaard wegens vormgebreken.
Bij het leven van de schenker is die nietigheid absoluut en kan ze worden ingeroepen door iedereen die er belang bij heeft om dit te doen. Na het overlijden van de schenker wordt de nietigheid wegens vormgebreken relatief: ze kan dan alleen worden ingeroepen door de erfgenamen of de rechtverkrijgenden van de schenker. Deze laatsten kunnen zelfs de nietigheid dekken en de schenking bevestigen.
Het bewijs van de bedoeling van vrijgevigheid van de schenker wordt vastgelegd in een “pacte adjoint”, een document dat na de overdracht wordt opgemaakt waarin de schenker en de begiftigde vermelden dat de overdracht in kwestie gratis werd uitgevoerd, ze de door de wet verplichte staat van schatting van de geschonken eigendommen opnemen en ze de eventuele modaliteiten, lasten en voorwaarden bevestigen die in het kader van de schenking zijn voorzien (bijvoorbeeld (i) de onderhouds- en zorglast ten bate van de schenker (zoals de bijdrage in de medische kosten en de gezondheid van de schenker); (ii) een vaste of facultatieve rentelast ten bate van de schenker; (iii) het recht van terugkeer van het geschonken goed in geval van vooroverlijden van de ontvanger , met of zonder nakomelingschap; (iv) het verbod voor de ontvanger om het geschonken goed in te brengen in een onverdeeldheid of een huwelijksgemeenschap en zelfs het verbod om gratis of tegen betaling zonder voorafgaande toestemming van de schenker over het goed te beschikken zolang de schenker in leven is; enz.).
Om het pacte adjoint een bewijsdatum te geven, kunnen de partijen de ondertekende pactes via een aangetekend schrijven uitwisselen. Dit kan nuttig zijn als de schenker de fiscale termijn van drie jaar wil inzetten (zie hierna).
Een bankgift ten bate van een minderjarig kind verdient bijzondere aandacht. Een minderjarige wordt immers, vanuit juridisch standpunt, beschouwd als “onbekwaam”: hij kan niet alleen optreden om een schenking te aanvaarden en bijgevolg om het pacte adjoint te ondertekenen.
Voor dit soort van akte is de voorafgaande toestemming van de vrederechter vereist. Bij wijze van uitzondering op dit algemene principe laat het burgerlijk recht toe dat een minderjarige, om een schenking te aanvaarden, vertegenwoordigd wordt door een van zijn ascendenten die niet de schenker is (denk maar aan de andere ouder of een grootouder), zonder dat hiervoor vooraf de toestemming van de vrederechter moet worden gevraagd. Deze afwijkende regeling inzake de vertegenwoordiging van de minderjarige is in principe niet beperkt tot de aanvaarding van de zuivere schenking (dat wil zeggen, zonder lasten).
Gezien het afwijkende karakter van dit stelsel verdient het echter aanbeveling om voor elk geval apart na te gaan of voor een schenking met lasten die aan een minderjarig kind wordt toegekend, vooraf de toestemming van de vrederechter vereist is.
Vanuit fiscaal standpunt kan een bankgift volgens heel voordelige modaliteiten worden gerealiseerd:
Mathieu van Overeem
Lallemand Legros & Joyn
Mathieu van Overeem is advocaat bij de balie van Brussel. Hij is gespecialiseerd in vermogensorganisatie en erfeniskwesties, alsook in belastingrecht (in hoofdzaak in fiscaliteit van financiële producten en verzekeringen).