Vanaf 1 januari 2025 zal er een bedrijfsvoorheffing ingehouden worden op de uitkeringen van mensen in invaliditeit om te vermijden dat zij op het ogenblik van de jaarlijkse berekening van de belastingen nog een hoog bedrag moeten betalen.
Concreet gaat het om mensen die langer dan een jaar arbeidsongeschikt erkend zijn.
Die inhouding mag echter de invaliditeitsuitkering niet verminderen tot een bepaald minimumbedrag, dat afhangt van de gezinssituatie van de persoon in
Vanaf 1 januari 2025 wordt een bedrijfsvoorheffing van 11,11% ingehouden op de uitkeringen tijdens de invaliditeit. Dat gebeurt door het ziekenfonds van de werknemer of zelfstandige die erkend is in invaliditeit. Vandaag gebeurt er enkel een (mogelijke) inhouding van bedrijfsvoorheffing op de uitkeringen verschuldigd tijdens het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid (primaire ongeschiktheid).
De bedrijfsvoorheffing vormt een voorschot op de belastingen. Deze nieuwe fiscale maatregel beoogt te vermijden dat verzekerden in invaliditeit na de jaarlijkse belastingafrekening nog een hoog bedrag moeten betalen omdat het ziekenfonds voordien geen bedrijfsvoorheffing diende in te houden.
Om te voorkomen dat verzekerden te weinig overhouden aan hun uitkering, mag die inhouding de invaliditeitsuitkering niet verminderen tot een bedrag lager dan een bepaalde minimale dagdrempel. Dit minimumbedrag verschilt afhankelijk of de persoon een gezinslast heeft of niet (meer bepaald 66,97 euro voor een persoon met gezinslast en 49,56 euro voor een persoon zonder gezinslast – bedragen van toepassing onder voorbehoud van een toekomstige indexering). Deze beperking is niet altijd van toepassing, bijvoorbeeld wanneer de werknemer een bezoldigde activiteit met de toelating van de adviserend arts verricht.
Op de jaarlijkse inhaalpremie die onder bepaalde voorwaarden samen met de invaliditeitsuitkeringen van de maand mei wordt betaald, wordt ongeacht het precieze bedrag van deze premie steeds een bedrijfsvoorheffing van 11,11% ingehouden.