De toestand van onze overheidsfinanciën is dramatisch. De voorbije 25 jaar deed geen enkele Belgische regering een ernstige inspanning om die financiën terug op de rails te krijgen. Nu ligt er voor de volgende regering een begrotingsinspanning van 20 miljard te wachten. Negeer dus gerust alle verkiezingsbeloftes die geld kosten die de komende twaalf maanden gelanceerd worden.
‘Cijfers liegen niet. Toen ik premier was, is de schuld naar 80% gedaald. Pas daarna is ze opnieuw beginnen te stijgen. Publiceer gewoon die grafiek’, was het antwoord van oud-premier Verhofstadt recent op kritiek op wat zijn paars(groene) regeringen deden met onze overheidsfinanciën. Cijfers liegen misschien niet, maar je kan ze wel heel misleidend inzetten. De evolutie van de overheidsschuld is geen zinvolle indicator van het actuele begrotingsbeleid. Die schuld wordt immers vooral bepaald door de budgettaire beslissingen van een aantal jaar eerder en door de economische omstandigheden. Een veel relevantere indicator van dat beleid is de wijziging in het structureel primair begrotingssaldo. Dat is het saldo gecorrigeerd voor éénmalige maatregelen, conjunctuur en rentelasten. Dus eigenlijk het begrotingssaldo zonder tijdelijke factoren of factoren waar de overheid weinig of geen impact op heeft. Wat dan nog overblijft, is de impact van het eigenlijke begrotingsbeleid. En dat ziet er de jongste 25 jaar niet goed uit.
Waar er in de jaren 80 en 90 belangrijk inspanningen geleverd werden om budgettaire buffers op te bouwen (vooral om in de euro te geraken), werden die sindsdien vlot opgesoupeerd. De paarse-groene regering van Verhofstadt gaf daarvoor het startschot. In 1999 was er nog een buffer van 6% van het bbp. Tegen 2010 was die volledig weg. Meer nog, sinds de regeringen Dehaene deed geen enkele Belgische regering nog ernstige inspanningen om onze overheidsfinanciën terug op de rails te krijgen. In het beste geval was er sprake van een marginale verbetering van het saldo, maar ruim onvoldoende om de budgettaire buffers te herstellen. Vooral in de periode 2019-2020 toen we zonder effectieve federale regering zaten, was er een zware verslechtering van de toestand van onze overheidsfinanciën. Het fabeltje dat een periode zonder regering goed zou zijn voor onze begroting mag daarmee definitief in de prullenmand. De regering De Croo nam vervolgens weinig of geen structurele maatregelen om die put terug te dempen (anderzijds diepten ze die ook niet verder uit), en ook niet om ons voor te bereiden op de toekomstige budgettaire uitdagingen.
Vandaag zijn er al lang geen budgettaire buffers meer, maar zitten we met een onhoudbaar diepe begrotingsput. Daardoor worden de noodzakelijke inspanningen doorgeschoven naar de volgende regering. Volgens simulaties van het Planbureau zou in de volgende legislatuur per jaar een inspanning van 0,7% van het bbp vereist zijn. Op die manier zouden we de overheidsfinanciën terug op de rails krijgen en zelfs buffers opbouwen voor de verdere vergrijzingskosten en eventuele nieuwe schokken. Over de hele legislatuur impliceert dat wel een inspanning van 3,5% van het bbp, of 20 miljard in euro’s van vandaag. Zo’n inspanning is sinds de regering Martens V niet meer gelukt, en zal ook met de volgende regering niet lukken. Het moeilijke budgettaire uitgangspunt betekent wel dat in de volgende twaalf maanden elke verkiezingsbelofte die geld kost en waarvoor geen ernstige financiering voorgesteld wordt best genegeerd kan worden.
Bart Van Craeynest
Hoofdeconoom bij Voka en auteur van het boek Terug naar de feiten