De coronacrisis heeft het thuiswerken een boost gegeven. In 2021 werkte 37,9% van de loontrekkenden soms of regelmatig van thuis uit. In 2022 en 2023 blijkt dat thuiswerk een blijver is: ook al daalt het percentage thuiswerkers naar 32,2% in 2023, het ligt nog steeds heel wat hoger dan voor de COVID-19-crisis. In 2019 werkte 18,9% van de loontrekkenden soms of regelmatig van thuis uit.
Het percentage thuiswerkers ligt veel hoger bij hooggeschoolden dan bij midden- en laaggeschoolden. In 2023 werkte 53% van de hooggeschoolde loontrekkenden soms of gewoonlijk thuis. Bij midden- en laaggeschoolden bedroeg dat percentage respectievelijk 13,8% en 4,9%.
(a) Breuk in de resultaten wegens een hervorming van de enquête naar de arbeidskrachten.
(b) Breuk in de resultaten in 2021 omwille van de herziening van de vragenlijst en de wijziging van de IAB-definities van werkloosheid en werkgelegenheid.
De activiteitensector die het meeste werknemers heeft die regelmatig of soms thuiswerken, is de informatie en communicatie (75,3%), gevolgd door de extraterritoriale organisaties (74,5%), en financiële activiteiten en verzekeringen (68,4%).
In 2023, waren de beroepsgroepen die toelieten om soms of regelmatig thuis te werken, de volgende:
Op de vraag aan loontrekkenden die niet altijd van thuis uit werken, of ze (nog) meer van thuis uit zouden kunnen werken, antwoordt driekwart dat dit in hun functie niet mogelijk is, 12,2% zou (meer) kunnen thuiswerken maar de werkgever staat dit niet toe en 12,1% zou (meer) kunnen thuiswerken maar geeft er de voorkeur aan om niet thuis te werken of doet dit niet omwille van de thuissituatie. Voor bijna 96% van de laaggeschoolden en bijna 88% van de middengeschoolden is (meer) thuiswerken niet mogelijk in hun functie. Vier op de tien hooggeschoolden zouden wel (meer) kunnen thuiswerken maar doen dit niet omdat ze liever niet thuiswerken of omwille van de thuissituatie (19,9%) of omdat hun werkgever dit niet toestaat (18,7%).