Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek : Welke zijn de gevolgen voor de bestuurders en werknemers?

Op 1 februari 2024 werd het wetsontwerp houdende boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” van het Burgelijk Wetboek aangenomen door de plenaire vergadering in de Kamer.

De Wet zal hoogstwaarschijnlijk gepubliceerd worden in juni 2024 en in werking treden op 1 januari 2025.

De huidige basisregel: de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent

Uitvoeringsagenten zijn natuurlijke personen of rechtspersonen die contractuele verbintenissen van een hoofdschuldenaar uitvoeren hetzij in eigen naam en voor eigen rekening (bijvoorbeeld een onderaannemer), hetzij in naam en voor rekening van de hoofdschuldenaar (bijvoorbeeld een bestuurder of een werknemer van een vennootschap).

Tot op heden genieten uitvoeringsagenten van de zogenaamde quasi-immuniteit tegen vorderingen van de opdrachtgever van de hoofdschuldenaar in geval van een contractuele tekortkoming of fout van de uitvoeringsagent. Dit komt er concreet op neer dat de opdrachtgever van de hoofdschuldenaar de uitvoeringsagent contractueel niet kan aanspreken op basis van de hoofdovereenkomst tussen de opdrachtgever en de hoofdschuldenaar.

Een klassiek voorbeeld betreft een bestuurder die een goed bestelt voor rekening van de vennootschap waarbij de vennootschap de factuur voor levering van het goed niet kan betalen. De bestuurder treedt op als orgaan van de vennootschap (artikel 2:49 van het WVV) en kan op contractueel vlak niet worden aangesproken door de leverancier van de vennootschap voor de betaling van de factuur. Als hij een bestuursfout heeft begaan bij het bestellen van het betrokken goed dan kan hij in voortkomend geval door de vennootschap worden aangesproken krachtens en overeenkomstig de limieten van de artikelen 2:56 en 2:57 van het WVV, maar niet door de benadeelde schuldeiser (de leverancier). Hierop bestaan niettemin uitzonderingen, namelijk als de fout begaan in de uitoefening van zijn mandaat eveneens een misdrijf uitmaakt of een tekortkoming aan de algemene zorgvuldigheidsnorm (een buitencontractuele fout) die andere schade heeft veroorzaakt dan diegene die door de contractuele tekortkoming werd veroorzaakt . Dit betreft de leer van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent.

Samengevat kan de uitvoeringsagent vandaag, wanneer hij een contractuele tekortkoming of fout begaat, enkel worden aangesproken door zijn eigen opdrachtgever, zijnde de contractuele hoofdschuldenaar. Alleen wanneer zijn contractuele tekortkoming of fout tevens een misdrijf uitmaakt of een buitencontractuele fout inhoudt én de daardoor veroorzaakte schade onderscheiden is van de contractuele schade, kan de opdrachtgever van de hoofdschuldenaar of een derde partij de uitvoeringsagent rechtstreeks buitencontractueel aanspreken. Zo kan een bestuurder van een vennootschap bijvoorbeeld in principe niet aansprakelijk worden gesteld in geval de vennootschap namens dewelke hij een contract is aangegaan, haar contractuele verbintenissen niet nakomt tegenover haar medecontractant. Als de schade die de medecontractant van de vennootschap ondervindt, veroorzaakt wordt door een fout van de bestuurder die hetzij een misdrijf uitmaakt, hetzij een tekortkoming aan de algemene zorgvuldigheidsnorm én als de schade die de medecontractant van de vennootschap ondervindt niet bestaat uit contractuele schade, dan kan de medecontractant van de vennootschap een vordering instellen tegen de bestuurder.

Zo bijvoorbeeld heeft het Hof van Cassatie in 2016 geoordeeld dat wanneer een bestuurder van een vennootschap die eigenaar is van een deel van een gebouw nalaat om een brandverzekeringspolis af te sluiten, deze bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld tegenover derde partijen, met name in dit geval de verzekeraar van de mede-eigendom van het gebouw in kwestie die de schade van de mede-eigendom naar aanleiding van een brand had vergoed en die zich had verhaald tegen de bestuurder voor haar schade wegens het nalaten van het afsluiten van een brandverzekeringspolis.

De nieuwe basisregel: de afschaffing van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent

De huidige quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent wordt in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek afgeschaft.

De uitvoeringsagent zal voortaan wel rechtstreeks kunnen worden aangesproken door de opdrachtgever/contractuele hoofdschuldeiser of een andere derde partij voor tekortkomingen aan de algemene zorgvuldigheidsnorm, zelfs als de door de derde geleden schade van contractuele aard is.


Hierbij moeten wel enkele nuances worden gemaakt.

Enkele beperkingen

De wetgever heeft twee beperkingen voorzien met het oog op de balans tussen de belangen van de partijen.

Ten eerste kan de uitvoeringsagent tegen de benadeelde opdrachtgever dezelfde verweermiddelen opwerpen die de hoofschuldenaar tegen deze laatste op basis van het hoofdcontract kan opwerpen.

Als voorbeeld van verweermiddelen kan worden gedacht aan clausules in het hoofdcontract die de aansprakelijkheid ten aanzien van de opdrachtgever beperken, schadebedingen, uitstel van betaling, verjaringsexcepties, etc.

Ten tweede kan de uitvoeringsagent ook de verweermiddelen inroepen die hij zelf in dit verband tegen zijn eigen medecontractant, met name de contractuele hoofdschuldenaar, kan inroepen. Voor bestuurders zijn dergelijke beperkingen voorzien in artikelen 2:56 en 2:57 van het WVV, namelijk de marginale toetsing en beoordeling a priori (artikel 2:56 van het WVV) en de aansprakelijkheidsbeperkingen (artikel 2:57 van het WVV).

Voormelde beperkingen kunnen echter niet worden doorgevoerd indien de vordering tot schadeloosstelling van de benadeelde opdrachtgever er komt als gevolg van een aantasting van de fysieke integriteit of van een fout begaan door de uitvoeringsagent met het opzet schade te veroorzaken.

Contractuele uitsluiting

Boek 6 is in beginsel van aanvullend recht waardoor de contractspartijen contractueel kunnen afwijken van de daarin voorziene bepalingen.

Het opnemen van een conventioneel samenloopverbod ten voordele van de uitvoeringsagent (de bestuurder) in de hoofdovereenkomst tussen de opdrachtgever en de hoofschuldenaar kan soelaas bieden. Contractuele schade kan dan geen grond zijn voor een buitencontractuele vordering door de benadeelde hoofdschuldeiser tegenover de uitvoeringsagent (de bestuurder).

Ook de uitvoeringsagent kan zich beschermen door in het ondercontract met de hoofdschuldenaar voldoende aansprakelijkheidsbeperkingen te voorzien. Hij zal deze immers ook kunnen opwerpen t.a.v. de benadeelde opdrachtgever.

Gevolgen voor bestuurders

Tot op heden worden bestuurders beschermd tegen vorderingen van derden op grond van de principes van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent zoals werd aangetoond in bovenstaand voorbeeld. Voor bestuurders impliceert de inwerkingtreding van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dat zij bovenop de bestaande gronden voor bestuurdersaansprakelijkheid potentieel buitencontractueel aansprakelijk kunnen worden gesteld door de medecontractanten van de vennootschap waarvoor zij een bestuursmandaat uitoefenen indien aan de voorwaarden voor een dergelijke aansprakelijkheid is voldaan.

De medecontractant van de vennootschap zal dus een buitencontractuele vordering kunnen instellen voor zijn contractuele schade ten aanzien van de vennootschap zelf waarbij de vennootschap eventuele verweermiddelen op basis van het hoofdcontract kan opwerpen tegen zijn medecontractant. Ook zal de medecontractant de bestuurder als uitvoeringsagent kunnen aanspreken, maar deze laatste zal de eventuele verweermiddelen uit het hoofdcontract waarop de vennootschap een beroep kan doen, kunnen opwerpen tegen de medecontractant van de vennootschap, alsook de verweermiddelen voorzien in zijn overeenkomst met de vennootschap voor zover deze niet strijdig zijn met de openbare orde. Voor bestuurders zijn deze laatste verweermiddelen vervat in de artikelen 2:56 en 2:57 van het WVV, namelijk de marginale toetsing en beoordeling a priori (artikel 2:56 van het WVV) en de aansprakelijkheidsbeperkingen op financieel vlak (artikel 2:57 van het WVV). Voormelde beperkingen kunnen echter niet worden ingeroepen in geval van lichamelijke schade of opzettelijke fout.

Bijgevolg heeft boek 6 van het Burgerlijk Wetboek twee gevolgen voor bestuurders:

  1. Wanneer een bestuurder een opzettelijke fout begaat dan zullen de verschillende hierboven besproken beperkingen niet kunnen worden toegepast. Dit gezegd zijnde voorziet artikel 2:57 van het WVV reeds dat de aansprakelijkheidsbeperkingen op financieel vlak in geval van opzet worden uitgesloten;
  2. Wanneer een bestuurder een fout begaat en deze lichamelijke schade teweegbrengt dan zijn de beperkingen uit de artikelen 2:56 en 2:57 van het WVV niet van toepassing. Als een tekortkoming aan de algemene zorgvuldigheidsnorm of een contractuele fout echter lichamelijke schade teweegbrengt dan zal deze fout behoudens uitzonderingen strafrechtelijk worden beteugeld.

Onder boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zal de medecontractant van de vennootschap of een andere derde partij een aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen tegen een bestuurder die een bestuursfout heeft begaan die de marginale toetsing niet doorstaat, zelfs als de schade van de medecontractant van de vennootschap of een andere derde partij van contractuele aard is. Zo zal de medecontractant van de vennootschap die onbetaald blijft de aansprakelijkheid van de bestuurder kunnen inroepen en de betaling van de factuur rechtstreeks van de bestuurder kunnen vorderen als de medecontractant van de vennootschap kan aantonen dat de bestuurder een fout heeft begaan die de marginale toetsing niet doorstaat en voor zover het hoofdcontract tussen de medecontractant en de vennootschap dit niet uitsluit. Daarnaast kan de bestuurder zowel de verweermiddelen uit het hoofdcontract als de verweermiddelen uit zijn overeenkomst met de vennootschap opwerpen tegen de medecontractant, behoudens in geval van lichamelijke schade of opzettelijke fout.

Gelet op het bovenstaande is het ons inziens aangewezen om bestaande D&O polissen te herzien zodat de schade van contractuele aard ook is gedekt ten voordele van de bestuurders van de vennootschap in kwestie. Ook zal het aangewezen zijn om in de contracten gesloten tussen de vennootschappen en een medecontractant te voorzien dat de medecontractant verzaakt aan het inroepen van de aansprakelijkheid van de bestuurders in geval de vennootschap haar verbintenis niet kan nakomt. Dergelijke clausule zal een beding ten behoeve van een derde (de bestuurder) uitmaken.

Gevolgen voor werknemers

Tot op heden worden werknemers beschermd tegen vorderingen van derden op grond van de principes van (i) de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent en (ii) de specifieke regeling van artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978. Op grond van deze laatste bepaling zijn werknemers die hun werkgever of derden schade berokkenen bij de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst, enkel aansprakelijk zijn voor bedrog, zware fout of herhaalde lichte fout.

Bij de inwerkingtreding van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zullen werknemers hun buitencontractuele aansprakelijkheid ingeval van een rechtstreekse vordering van de benadeelde opdrachtgever niet langer kunnen afwenden door een beroep te doen op de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent.

Echter, artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 blijft ongewijzigd van kracht waardoor de aansprakelijkheid van de werknemer in de praktijk ongewijzigd blijft: Werknemers zijn enkel buitencontractueel aansprakelijk tegenover derden voor bedrog, zware fout of herhaalde lichte fout.

Onder het huidig recht kan een werknemer op deze gronden aansprakelijk zijn tegenover de werkgever die eigen schade of schade van een derde wil verhalen op de werknemer. Onder het boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan een werknemer aansprakelijk worden gesteld via een vordering ingesteld door zowel de werkgever als de derde, maar alleen voor situaties die ook op heden onder artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de werknemer.

De werkgever zal aldus moeten uitmaken of er bijstand of exoneratie zal worden verleend aan de werknemer in geval van een rechtstreekse vordering van de benadeelde derde ten aanzien van de werknemer. Hiertoe zullen dan adequate bepalingen dienen te worden opgenomen in de individuele arbeidsovereenkomst.

Bovendien kunnen werkgevers de mogelijkheid van rechtstreekse vorderingen tegen hun werknemers op basis van de nieuwe regeling onder boek 6 van het Burgerlijk Wetboek uitsluiten in contracten met derden.

Mots clés

Articles recommandés

Vlaams Opleidingsverlof: naar een definitieve verankering van het gemeenschappelijk initiatiefrecht

Aandachtspunten bij de afsluiting van een niet-concurrentieverplichting met een werknemer

Circulaire 2024/C/71 over de amateurkunstenvergoeding