De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie publiceerde op 11/07/2019 de circulaire 2019/C/66, een administratieve commentaar betreffende het Waals decreet van 6 mei 2019 houdende diverse fiscale bepalingen – Waals Gewest – Successierecht en registratierecht – Waardering van de financiële instrumenten – Vermijding van de dubbele belasting op de aanvullende zekerheden – Schenking van een onderneming en progressievoorbehoud – Abattement en teruggave – Teruggave in geval van aankoop en wederverkoop tegen het recht van 15% in 2016 .
I. Inleiding
II. Aanvullende zekerheden (art. 921 Waals W.Reg.)
2.1. Gewestvorming - Lokalisatiecriterium
2.2. Problematiek van de aanvullende zekerheden
2.3. Vermijding van de dubbele belasting
2.4. Inwerkingtreding
III. Financiële instrumenten
3.1. Technische aanpassingen in het successierecht (art. 21, eerste lid, III en IIIbis, en tweede lid, Waals Succ.W.)
3.2. Afschaffing van de prijscourant voor het schenkingsrecht (art. 133, tweede lid, a) Waals W.Reg.)
IV. Progressievoorbehoud en schenking van onderneming (art. 137 Waals W.Reg.)
V. Teruggave in geval van wederverkoop binnen de twee jaar (art. 212 Waals W.Reg.)
5.1. Abattement en recht op teruggave
5.2. Aankoop/wederverkoop in 2016 tegen het recht van 15% en recht op teruggave
In het Belgisch Staatsblad van 27 mei 2019 (ed. 1) werd het Waals decreet van 6 mei 2019 gepubliceerd, houdende diverse fiscale bepalingen (hierna: decreet).
Dit decreet heeft onder meer het Wetboek der Successierechten (W.Succ.W.) en het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten (W.Reg.W.) gewijzigd. Deze circulaire bespreekt de wijzigingen inzake successierechten en registratierechten.
In uitvoering van de regionale beleidsverklaring van 25 juli 2017 heeft de Waalse Regering fiscale hervormingen uitgevoerd. Zo zijn de decreten van 13 december 2017 en van 19 juli 2018 gestemd. Huidig decreet brengt in deze decreten technische aanpassingen aan die volgen uit de akkoorden tussen de federale Staat en de drie gewesten.
In het successierecht heeft het decreet in artikel 21, eerste lid, III W.Succ.W. de woorden “verkoopwaarde” vervangen door “beurswaarde” (art. 1, decreet). Daarnaast werd de tijdelijke bepaling van artikel 21, eerste lid, IIIbis, W.Succ.W. opgeheven (art. 2, decreet).
In het registratierecht zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
Het decreet treedt als volgt in werking:
De tekst van het decreet gaat als bijlage 1. De geconsolideerde tekst van de gewijzigde artikelen gaat als bijlage 2.
Sinds de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, zoals gewijzigd door de Bijzondere Wet van 13 juli 2001 (hierna: BFW), is het registratierecht op de vestiging van een hypotheek op een in België gelegen onroerend goed een gewestelijke belasting (cf. artikel 3, eerste lid, 7°, a) BFW).
Het lokalisatiecriterium voor deze gewestelijke belasting is de plaats waar het onroerend goed gelegen is. Indien, bij eenzelfde handeling, de onroerende goederen in meerdere gewesten gelegen zijn, is de belasting gelokaliseerd in het gewest waartoe het ontvangkantoor behoort in wiens ambtsgebied het deel van de goederen met het hoogste federaal kadastraal inkomen gelegen is (cf. artikel 5, § 2, 7° BFW). Het lokalisatiecriterium bepaalt het gewest waaraan de bedoelde belastingen toegewezen worden en tevens de toepasselijke gewestelijke wetgeving.
Het registratierecht bedoeld in artikel 88 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten (hierna: W.Reg.) op de vestigingen van een hypotheek op een schip dat niet naar zijn aard voor het zeevervoer bestemd is, valt niet onder de gewestelijke belastingen bedoeld in artikel 3 BFW. Dit registratierecht is dus een federale belasting gebleven.
Artikel 87 W.Reg. (Waals en Brussels) onderwerpt de vestigingen van een hypotheek op een in België gelegen onroerend goed aan een evenredig registratierecht van 1 % [hetzij 0 % in het Waals Gewest voor de hypotheekvestigingen in het kader van de zogenaamde Ecoleningen (“Eco-Prêts”). Artikel 88 W.Reg. (federaal) belast de hypotheekvestigingen op een schip dat niet naar zijn aard voor het zeevervoer bestemd is, met een evenredig registratierecht van 0,50%.
Sinds 1 januari 2015 heeft het Vlaams Gewest de dienst van de belastingen bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4° en 6° tot 8° BFW overgenomen en is de Vlaamse wetgeving inzake registratierechten opgenomen in de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna: VCF).
De bepalingen van het W.Reg. wat betreft de vestiging van een hypotheek op een in België gelegen onroerend goed gelden nog steeds voor het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Inzake de heffing op aanvullende zekerheden bepaalde artikel 921 W.Reg. – in de versie geldend tot 31 december 2018 – het volgende:
“Onverminderd artikel 91, dekt het in artikelen 87 en 88 bedoeld recht alle vestiging van hypotheek welke naderhand tot zekerheid van eenzelfde schuldvordering en van hetzelfde gewaarborgd bedrag mocht worden toegestaan.”
Artikel 921 W.Reg. hield – en houdt nog altijd – een toepassing in van het “non bis in idem”-beginsel. Deze bepaling strekte ertoe – en strekt er nog altijd toe – de onderscheiden zekerheden die tot waarborg van eenzelfde schuldvordering en voor hetzelfde bedrag werden toegestaan, te beschouwen als één en dezelfde rechtshandeling die niet opnieuw mag worden belast. Artikel 921 W.Reg. verwees daarbij uitdrukkelijk naar het in artikel 87 en 88 W.Reg. bedoeld recht. Het verwees evenwel niet naar het registratierecht op een hypotheekvestiging geheven bij toepassing van een ander wetboek (art. 2.11.3.0.1 VCF).
Artikel 2.11.6.0.1 VCF hield inzake aanvullende zekerheden een vergelijkbare toepassing in van het "non bis in idem"-beginsel. Het verwees evenwel uitdrukkelijk naar de belasting vermeld in artikel 2.11.3.0.1 VCF.
Ingeval een hypotheekvestiging op een in het Waals Gewest gelegen onroerend goed later gevolgd wordt door een hypotheekvestiging op een onroerend goed gelegen in het Vlaams Gewest tot waarborg van dezelfde schuldvordering voor hetzelfde bedrag, was de vrijstelling van artikel 2.11.6.0.1 VCF niet toepasselijk omdat dit artikel uitdrukkelijk verwees naar de Vlaamse Codex Fiscaliteit en niet naar het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten. In dit geval werd hetzelfde belastbaar feit dus dubbel belast.
Hetzelfde deed zich voor in het geval een hypotheekvestiging op een in het Vlaams Gewest gelegen onroerend goed gevolgd werd door een hypotheekvestiging tot waarborg van dezelfde schuldvordering en voor hetzelfde gewaarborgd bedrag op een onroerend goed gelegen in een ander gewest dan het Vlaams Gewest of door een in artikel 88 W.Reg. bedoelde zekerheid. In dit geval was het in de artikelen 87 en 88 W.Reg. bepaalde recht verschuldigd op de aanvullende zekerheid vermits artikel 921 W.Reg. uitdrukkelijk verwees naar het in artikel 87 en 88 W.Reg. bedoeld recht en niet naar de bepalingen van de VCF. Ook in dit geval werd hetzelfde belastbaar feit dus dubbel belast.
Krachtens de BFW hebben de gewestelijke overheden de verplichting hun respectievelijke fiscale bevoegdheden derwijze uit te oefenen dat situaties van dubbele belasting worden vermeden. Het decreet heeft bijgevolg in artikel 921 W.Reg. de verwijzing naar artikel 87 van zelfde Wetboek vervangen door de verwijzing naar artikel 3, eerste lid, 7°, a) van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. De wijziging van artikel 921 beoogt het vermijden van de heffing van een evenredig registratierecht op de Waalse hypotheekvestiging toegestaan tot zekerheid van eenzelfde schuldvordering en ten belope van hetzelfde bedrag, ongeacht het gewest waar het oorspronkelijk met hypotheek bezwaarde goed zich bevindt.
De gewestelijke overheden en de federale overheid hebben hun respectievelijke wetgevingen aangepast:
Het decreet heeft enkele technische aanpassingen aangebracht in artikel 21, eerste lid, III, W.Succ.W. om de Waalse bepaling in overeenstemming te brengen met gelijkaardige bepalingen geldend in de twee andere gewesten met betrekking tot de heffingsgrondslag ingeval Belgische of buitenlandse financiële instrumenten deel uitmaken van het belastbaar actief. Het decreet heeft artikel 21, eerste lid, IIIbis W.Succ.W. opgeheven. Het decreet heeft daarentegen nagelaten artikel 21, tweede lid, op te heffen.
Wat betreft artikel 21, eerste lid, III, eerste lid, W.Succ.W. beoogt het decreet voortaan de financiële instrumenten die tot verhandeling zijn toegelaten “op Belgische of buitenlandse gereglementeerde markten als vermeld in artikel 2, lid 1, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en de Belgische of buitenlandse multilaterale handelsfaciliteiten bedoeld in artikel 2, lid 1, 4°, van dezelfde wet”. Hun belastbare waarde wordt voortaan bepaald “volgens de beurswaarden ervan” en niet meer“ volgens de verkoopwaarde” (art. 21, eerste lid, III, eerste lid, W.Succ.W.).
Het decreet preciseert: “Onder beurswaarde wordt de slotkoers verstaan, zoals bepaald op basis van de koersinformatie, beschikbaar in de gespecialiseerde geschreven pers en/of middels gespecialiseerde elektronisch raadpleegbare bronnen.” (art. 21, eerste lid, III, tweede lid, W.Succ.W.). Merk op dat het decreet enkel de eerste termen van de definitie, die cursief wordt weergegeven, heeft toegevoegd.
Voortaan kunnen de “aangevers” (in plaats van de “erfgenamen, legatarissen of begiftigden” kiezen tussen de beurswaarde op datum van het overlijden, “de beurswaarde op datum van één maand na het overlijden of de beurswaarde op datum van twee maanden na het overlijden” (in plaats van “of op dezelfde datum van de twee volgende maanden”) (art. 21, eerste lid, III, derde lid, W.Succ.W.).
Zoals de beide andere gewesten, voegt het decreet er verder aan toe: “Wanneer er op één van die data geen notering is, geldt de beurswaarde op de eerstvolgende dag waarop er opnieuw een beursnotering wordt vastgesteld. Indien er op de gekozen datum een beursnotering voorhanden is voor sommige aan te geven waarden, maar niet voor andere, dienen laatstbedoelde waarden te worden aangegeven volgens de beurswaarden van de eerstvolgende dag waarop er wel een beursnotering is.” (art. 21, eerste lid, III, vierde lid, W.Succ.W.).
Het decreet bevestigt in fine dat de aangevers:
Artikel 21, eerste lid, IIIbis W.Succ.W. betrof de tijdelijke maatregelen ingevoerd door het Programmadecreet van 18 december 2008 inzake de Waalse fiscaliteit (B.S., 30 december 2008, ed. 1) om rekening te houden met de waardevermindering van bepaalde effecten ten gevolge van de financiële en beurscrisis van september-oktober 2008. Deze bepaling die betrekking had op de overlijdens voorgevallen tussen 1 mei 2008 en 31 december 2009, wordt opgeheven.
Artikel 21, tweede lid W.Succ.W. preciseert: “De Waalse Regering beoordeelt vóór 31 december 2009 de maatregelen bepaald in lid 1, III, laatste lid en IIIbis, in het kader van de eventuele verlenging of bestendiging.” Gezien de aanpassing van artikel 21, eerste lid, III en de opheffing van punt IIIbis van dezelfde bepaling, is artikel 21, tweede lid W.Succ.W. volkomen overbodig geworden, zodat het eveneens mag beschouwd worden als impliciet opgeheven door het decreet.
Deze louter technische aanpassingen en deze opheffingen treden in werking tien dagen na hun publicatie in het Belgisch Staatsblad, hetzij op 6 juni 2019 (art. 13, eerste lid, decreet).
De wet van 22 oktober 2017 houdende diverse fiscale bepalingen (B.S., 10 november 2017) heeft de prijscourant afgeschaft als waarderingselement van effecten (voortaan financiële instrumenten) in de hele federale wetgeving (Circulaire 2018/C/10 van 25 januari 2018). Die prijscourant, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad de 20ste dag van iedere maand, bleef enkel geldig voor de titels en openbare effecten die het voorwerp uitmaakten van een schenking gelokaliseerd in het Waals Gewest.
Het decreet heeft dan ook de prijscourant afgeschaft voor schenkingen van openbare effecten en heeft hem vervangen door de beurswaarde om de Belgische en/of de buitenlandse financiële instrumenten te waarderen. De bedoeling is om in het registratierecht de waarderingsregel van de financiële instrumenten in het successierecht over te brengen die bestaat uit de waarde van de beurskoers en de regels van het successierecht en het registratierecht op elkaar af te stemmen.
Wat betreft artikel 133, tweede lid, a), W.Reg.W. beoogt het decreet voortaan de financiële instrumenten “die tot de verhandeling zijn toegelaten op Belgische of buitenlandse gereglementeerde markten als vermeld in artikel 2, lid 1, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en de Belgische of buitenlandse multilaterale handelsfaciliteiten bedoeld in artikel 2, lid 1, 4°, van dezelfde wet”. De belastbare grondslag wordt voortaan bepaald “volgens de beurswaarden op de datum van de laatste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin de gift heeft plaatsgevonden”.
Het decreet verduidelijkt vervolgens dat onder beurswaarde moet verstaan worden “de slotkoers […], zoals vastgesteld op grond van de informatie van de koerswaarden, te lezen in de gespecialiseerde geschreven pers en/of via raadpleegbare gespecialiseerde elektronische bronnen”.
Ten slotte voegt het decreet, zoals de twee andere gewesten, eraan toe: “Wanneer er op één van die data geen notering is, geldt de beurswaarde van de eerstvolgende dag waarop er opnieuw een beursnotering wordt vastgesteld. Wanneer er op datum van de laatste dag voorafgaand aan de dag waarop de gift heeft plaatsgevonden een notering is voor sommige gegeven waarden en niet voor andere, wordt de belastbare grondslag van laatstgenoemde waarden bepaald volgens de beurswaarden op de eerstvolgende dag waarop er wel een notering is.” (art. 133, tweede lid, a), W.Reg.W.).
Deze louter technische aanpassingen treden in werking tien dagen na hun publicatie in het Belgisch Staatsblad, hetzij op 6 juni 2019 (art. 13, eerste lid, decreet).
Het Waals decreet van 19 juli 2018 houdende diverse fiscale bepalingen (B.S., 24 augustus 2018) heeft artikel 137 W.Reg.W. gewijzigd, in die zin dat het sedert 3 september 2018 alleen nog toepasselijk is voor de schenking van een onroerend goed, gevolgd door de schenking van een ander onroerend goed binnen de drie jaar en tussen dezelfde partijen, kortom voor opeenvolgende onroerende schenkingen.
Om het voor een nieuwe schenking van onroerende goederen toepasselijk recht te bepalen, moet de heffingsbasis van deze schenking worden toegevoegd aan de heffingsbasis van de schenkingen van onroerende goederen die reeds tussen dezelfde partijen zijn voorgekomen minder dan 3 jaar voordien.
Sedert 3 september 2018 is er in het Waals Gewest geen progressievoorbehoud meer voor de volgende schenkingen tussen dezelfde partijen, binnen de drie jaar:
Het decreet preciseert verder in artikel 137, tweede lid nieuw W.Reg.W., dat het progressievoorbehoud niet toepasselijk is op de schenking van een onderneming die het verminderd recht van 0% geniet, bepaald bij artikel 140bis W.Reg.W. en omvattende een onroerend goed, binnen de 3 jaar gevolgd door de schenking tussen dezelfde partijen van een ander onroerend goed (art. 5, decreet). Daaruit volgt dat het progressievoorbehoud geldend in het Waals Gewest voortaan beperkt is tot de schenking van een onroerend goed gevolgd door de schenking van een ander onroerend goed, gedaan binnen de 3 jaar, tussen dezelfde partijen.
Deze toevoeging heeft uitwerking op de dag van de inwerkingtreding van het decreet van 19 juli 2018, hetzij op 3 september 2018 (art. 13, tweede lid, 2°, decreet).
Het decreet van 13 december 2017 houdende diverse fiscale wijzigingen (B.S., 22 december 2017) heeft een abattement ingevoerd voor de verkrijging onder bezwarende titel van de geheelheid in volle eigendom van een woning of een bouwgrond bestemd voor de hoofdverblijfplaats (nieuw art. 46bis, W.Reg.W.), en dit vanaf 1 januari 2018. Het abattement bestaat uit de vermindering van de belastbare grondslag van de verkopen met een vast bedrag (20.000 EUR) (Circulaire 2018/C/112 van 18 september 2018).
De voor teruggave vatbare grondslag bedoeld in artikel 212 W.Reg. wordt bepaald door de grondslag die gediend heeft bij de belasting van de aankoop door de wederverkoper, zonder dat dit hoger is dan het bedrag dat in aanmerking werd genomen voor de heffing van de belasting op de akte van wederverkoop (art. 212, derde lid, W.Reg.). Wanneer de nieuwe koper het abattement kan genieten, vermindert dit het bedrag dat als grondslag dient voor de heffing van de belasting op de akte van wederverkoop. Om dit ongewenst effect op de teruggaveregeling in geval van wederverkoop binnen de twee jaar tegen te gaan, voegt het decreet toe dat er geen rekening wordt gehouden met het abattement bepaald bij artikel 46bis W.Reg.W. (art. 6, decreet).
Met andere woorden: het abattement van 20.000 EUR heeft geen invloed op het recht op teruggave van de verkoper van het onroerend goed in geval van wederverkoop, binnen de twee jaar van zijn aankoop, aan een nieuwe koper die deze rechtenvermindering geniet.
Aangezien het abattement van kracht werd op 1 januari 2018, wordt de wijziging ingevoerd artikel 212, derde lidW.Reg.W. van kracht op 1 januari 2018 (art. 13, tweede lid, 3°, decreet).
Bij decreet van 17 december 2015 (B.S., 30 december 2015, ed. 2) heeft de Waalse decreetgever een tarief van 15% ingesteld voor de verkrijging onder bezwarende titel van een onroerend goed dat tot bewoning aangewend is en gelegen is in het Waals Gewest, wanneer de verkrijger reeds twee andere woningen bezit, gelegen in België of in het buitenland (oud art. 44bis, W.Reg.W.) (Circulaire 2018/C/61 van 22 mei 2018).
Het Programmadecreet van 21 december 2016 (B.S., 29 december 2016, ed. 2) heeft het tarief van 15% voor de verkrijging van de derde woning (en elke bijkomende verkrijging: vierde, vijfde, zesde, enz.) bevestigd en heeft de maatregel aangepast door wijziging van artikel 212, eerste lid, W.Reg.W. Zo is de regel van teruggave van 3/5 van het geheven recht uitgebreid tot de verkrijgingen onderworpen aan het verhoogde recht van 15% (en niet meer enkel tot deze onderworpen aan het gewoon recht van 12,5%).
Indien bijgevolg de verkrijging van een woning onderworpen werd aan het recht van 15% en dit onroerend goed wederverkocht werd binnen de twee jaar vanaf de authentieke aankoopakte, kan de belastingplichtige de teruggave vragen van 3/5 van het geheven recht, met name 9%. Dit verzoek tot teruggave moet worden ingediend binnen de twee jaar te rekenen van de dag dat de vordering is ontstaan (art. 215 W.Reg.), dus te rekenen van de dag van de authentieke akte van wederverkoop.
Dit recht op teruggave is evenwel slechts toepasselijk vanaf 1 januari 2017 (art. 64, Programmadecreet), dus zonder terugwerkende kracht.
Het decreet zet deze missing recht, en laat toe aan de personen die in 2016 een derde (of bijkomende) woninghebben verworven tegen het in het vroegere artikel 44bis W.Reg.W. voorziene recht van 15%, en die dit goed hetzelfde jaar hebben wederverkocht (“tussen 1 januari 2016 en 31 december 2016”), hun recht op teruggave uit te oefenen van 3/5 van het in het vroegere artikel 44bis W.Reg.W. voorziene recht (art. 12, eerste lid, decreet).
Het verzoek tot teruggave bedoeld in het eerste lid kan worden ingediend tot 31 december 2019 (art. 12, tweede lid, decreet). Deze limietdatum moet strikt nageleefd worden. Iedereen die teruggave indient in 2020 zou daarop geen recht meer hebben.
Merk op dat voormeld decreet van 13 december 2017 het tarief van 15% heeft opgeheven met ingang van 1 januari 2018 (Circulaire 2018/C/112 van 18 september 2018).
Bron: Fisconetplus