Circulaire 2019/C/67 over het vrij aanvullend pensioen voor de werknemers (VAPW)

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 18/07/2019 de circulaire 2019/C/67, een commentaar over de nieuwe regelgeving over het vrij aanvullend pensioen voor werknemers.


Inhoudstafel

I. Inleiding

Nieuwe regelgeving
Oud stelsel

II. Berekeningsgrondslag van de in aanmerking komende betalingen in het kader van het VAPW en toepassingsmodaliteiten

A. Vaststelling van het plafond en de berekeningsgrondslag voor de betalingen

Referentieloon
Wijziging van de reserves

B. Toepassingsmodaliteiten

III. Fiscaal stelsel

Bijdragen (vermindering)
Uitkeringen (belasting)
Omzettingsrente
Overdracht van pensioenreserves

IV. Inwerkingtreding
V. Wet van 06.12.2018 – Aanpassing van het WIB 92

Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen
Belastingvermindering voor lange termijnsparen (30 pct. van de betaalde uitgaven)

A. Algemeen
B. Persoonlijke bijdragen en premies betaald door de werkgever of de onderneming

Bijzondere stelsels van aanslag
Belasting van niet-inwoners


I. Inleiding
Nieuwe regelgeving

1. Overeenkomstig de wet van 06.12.2018 (1), geeft het nieuwe stelsel van aanvullende pensioenen aan alle werknemers de mogelijkheid om, in het kader van hun beroepsactiviteit, een aanvullend pensioen op te bouwen om een passende levensstandaard en pensioen te verzekeren.

(1) Wet van 06.12.2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen (BS 27.12.2018) (of VAPW).


Deze wet is van toepassing op de werknemers die nog geen toegang hebben tot de opbouw van een aanvullend pensioen of die over een beperkt aanvullend pensioen beschikken. Het doel is om alle werknemers in staat te stellen vrijwillig een aanvullend pensioen in het kader van de tweede pijler op te bouwen door middel van looninhoudingen uitgevoerd door de werkgever.


2. De door deze wet gecreëerde mogelijkheid om een aanvullend pensioen op te bouwen past in een kader met twee partijen, want het is de werknemer die zelf vrijwillig een pensioenovereenkomst afsluit bij een pensioeninstelling naar eigen keuze.

Het is de werknemer die de overeengekomen bijdragen draagt die worden ingehouden op zijn nettoloon.

De enige verplichting die aan de werkgever wordt opgelegd, is om de persoonlijke bijdragen van de werknemer in te houden op zijn nettoloon en deze te storten aan de pensioeninstelling.


3. Onder 'nettoloon' moet worden verstaan het loon van de werknemer na de sociale en fiscale inhoudingen die door de werkgever moeten worden uitgevoerd in het kader van de betaling van het loon.


Oud stelsel

4. Bovendien heft de wet van 06.12.2018 het stelsel van de individuele voortzetting ingesteld door artikel 33 van de wet van 28.04.2003 (2) op, op grond waarvan een werknemer, onder bepaalde voorwaarden, op eigen initiatief een aanvullend pensioen kon opbouwen.

(2) Wet van 28.04.2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (BS 15.05.2003) (of WAP).


5. De wet van 06.12.2018 bepaalt dat de werknemers die vóór 27.03.2019 een overeenkomst, zoals bedoeld in nr. 4 hebben gesloten, verder kunnen blijven bijdragen overeenkomstig artikel 33, WAP zoals het voordien van kracht was.

Vanaf 27.03.2019 is het echter niet meer mogelijk om een dergelijke overeenkomst van individuele voortzetting af te sluiten.


II. Berekeningsgrondslag van de in aanmerking komende betalingen in het kader van het VAPW en toepassingsmodaliteiten
A. Vaststelling van het plafond en de berekeningsgrondslag voor de betalingen

6. Hoewel de werknemer vrij het bedrag van zijn bijdragen in het kader van het VAPW bepaalt, worden de stortingen beperkt tot een plafondbedrag.


7. Het plafond werd vastgelegd op 3 pct. van het referentieloon van de werknemer. Daarnaast is voorzien in een minimum van 1.600 euro (basisbedrag van 980 euro, geïndexeerd voor het aj. 2019), om rekening te houden met de werknemers met een laag tot gemiddeld verloningsniveau.


8. Het in nr. 7 bedoelde minimum plafond wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de bepalingen van artikel 178, § 3, eerste lid, WIB 92.


9. De eventuele pensioenrechten die tijdens de referentieperiode in de tweede pensioenpijler als werknemer zijn opgebouwd (hetzij via een aanvullend ondernemingspensioen, hetzij via een sectoraal aanvullend pensioen of via reserves die voortvloeien uit een overdracht zoals bedoeld in artikel 32, § 1, 1°, 2°, 3°, b, WAP), moeten worden afgetrokken van het berekende bedrag.


Referentieloon

10. Onder 'referentieloon' (bedoeld in nr. 7) wordt verstaan het loon op basis van de totale brutoverloning die onderworpen is aan de sociale zekerheidsbijdragen en door de werknemer verkregen tijdens het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar van opbouw.


11. Er werd gekozen voor het loon van het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar van opbouw om er zeker van te zijn dat de informatie beschikbaar is en om zich te aligneren op dezelfde referentieperiode als deze die in aanmerking wordt genomen voor de verandering van de aanvullende pensioenreserves.


Wijziging van de reserves

12. Voor de in nr. 9 bedoelde aanvullende pensioenreserves, wordt er rekening gehouden met zowel de reserves opgebouwd door werkgeversbijdragen als die opgebouwd door persoonlijke bijdragen.


13. In het licht van het bovenstaande wordt er verwezen naar de verandering van de aanvullende pensioenreserves in de loop van het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar van opbouw (dit is dezelfde referentieperiode die in aanmerking wordt genomen als voor de bepaling van het referentieloon).


14. De werknemer kan de informatie met betrekking tot de verandering van zijn reserves terugvinden op de website MyPension.


B. Toepassingsmodaliteiten

15. De nuttige gegevens inzake de aanvullende pensioenen moeten elk jaar door de pensioeninstelling aan de aangesloten werknemers meegedeeld worden. Op de pensioeninstelling rust bovendien de verplichting om aan de vzw SiGeDiS de gegevens over het aanvullend pensioen te communiceren om de raadpleging ervan mogelijk te maken door de werknemer.


16. Om de werkgever toe te laten om de inhouding op administratief vlak te organiseren, deelt de werknemer aan zijn werkgever ten minste twee maanden vooraleer deze laatste de eerste inhouding uitvoert de nuttige informatie mee.

Deze termijn gaat in van zodra de werkgever beschikt over alle vereiste informatie.


17. Indien de werknemer de storting van zijn bijdragen wil aanpassen of stopzetten, moet hij eveneens zijn werkgever van elke aanpassing of stopzetting op de hoogte brengen, ten laatste twee maanden voordat ze effectief wordt.

Er wordt voorzien dat dergelijke veranderingen (wijziging of stopzetting) maximum twee keer per kalenderjaar mogen plaatsvinden.


III. Fiscaal stelsel

18. Op fiscaal vlak zal het nieuwe vrij aanvullend pensioen voor werknemers op dezelfde manier worden behandeld als de individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33, WAP. Dit kan als volgt worden samengevat:


Bijdragen (vermindering)

19. De bijdragen en premies die verbonden zijn aan het nieuwe vrij aanvullend pensioen voor werknemers zullen slechts in aanmerking worden genomen voor een (federale) belastingvermindering in de mate dat de jaarlijkse betalingen:

- het overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid en § 3, VAPW vastgestelde maximumbedrag niet overschrijden;

en

- de 80 pct.-grens respecteren.


20. Er wordt een vermindering toegepast, ten belope van 30 pct. van de door de werkgever ingehouden bijdragen.


Uitkeringen (belasting)

21. De uitkeringen zijn belastbaar als pensioen tegen een tarief van 10 pct. (tenzij globalisatie voordeliger is) wanneer ze plaatsvinden naar aanleiding van de pensionering of het overlijden (of vanaf de leeftijd van 60 jaar).

Uitkeringen in andere omstandigheden worden in beginsel belast tegen het tarief van 33 pct.


Omzettingsrente

22. Het kapitaal of de afkoopwaarde van een aanvullend pensioen waarop voorschotten op prestaties zijn opgenomen of dat heeft gediend voor het waarborgen of het weder samenstellen van een hypothecaire lening voor een woning is, onder bepaalde voorwaarden en binnen een bepaalde grens, belastbaar onder de vorm van fictieve omzettingsrenten.


Overdracht van pensioenreserves

23. De overdracht van de pensioenreserves naar een soortgelijke overeenkomst bij een in de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming of instelling voor bedrijfspensioenvoorziening wordt niet beschouwd als een betaling of toekenning.


IV. Inwerkingtreding

24. Deze nieuwe aanvullende pensioenregeling treedt in werking op 27.03.2019, hetzij 3 maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Evenwel is ze, wat het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreft, van toepassing vanaf aanslagjaar 2020 (3).

(3) Art. 52, wet van 06.12.2018.


V. Wet van 06.12.2018 – Aanpassing van het WIB 92

25. De desbetreffende artikels van het WIB 92 worden als volgt gewijzigd (wijzigingen in vet):


Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen

Art. 34, § 1, 2°, WIB 92 (4)

(4) Art. 45, wet van 06.12.2018.

§ 1. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend:

(…)

2° kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten, die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van:

(…)

c/1) bijdragen en premies voor een vrij aanvullend pensioen voor werknemers als bedoeld in titel 2 van de wet van 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen;

(…)


Belastingvermindering voor lange termijnsparen (30 pct. van de betaalde uitgaven)
A. Algemeen

Art. 1451, 1°, WIB 92 (5)

(5) Art. 46, wet van 06.12.2018.

Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 1452 tot 14516 wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de volgende uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald:

1° als in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c/1 bedoelde persoonlijke bijdragen en premies die worden betaald door de werkgever via inhouding op de bezoldigingen van de werknemer of door de onderneming via inhouding op de bezoldigingen van de bedrijfsleider zonder dienstverband;

(…)


B. Persoonlijke bijdragen en premies betaald door de werkgever of de onderneming

Art. 1453, WIB 92 (6)

(6) Art. 47, wet van 06.12.2018.

De in artikel 1451, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat ze definitief zijn gestort aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen en dat de wettelijke en extra-wettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging en worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Een indexering van de rente is toegelaten.


De grens van 80 pct. wordt overeenkomstig artikel 59, § 4, beoordeeld.


Wanneer de in artikel 1451, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van de wet van 28.04.2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, mogen de aldus gedane stortingen niet meer bedragen dan 1.500 euro per jaar. Dat jaarbedrag wordt verminderd in verhouding tot de dagen van aansluiting tijdens hetzelfde jaar bij een pensioenstelsel als bedoeld in de voornoemde wet.


Wanneer de in artikel 1451, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies betrekking hebben op een vrij aanvullend pensioen voor werknemers als bedoeld in titel 2 van de wet van 06.12.2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen, mogen de jaarlijkse bijdragen niet meer bedragen dan het positieve verschil tussen het overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid, a en § 3, van de voormelde wet bepaalde bedrag, met een minimum van 980 euro, en het overeenkomstig artikel 3, § 2, tweede lid, b, van diezelfde wet bepaalde bedrag.

De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling.

(…)

De beperking vermeld in het zesde lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28.04.2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, de aanvullende pensioenovereenkomsten voor werknemers bedoeld in titel II van de wet van 06.12.2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24.12.2002.


Bijzondere stelsels van aanslag
Omzetting van sommige kapitalen, vergoedingen en afkoopwaarden in lijfrente

Art. 169, § 1, tweede lid, WIB 92 (7)

(7) Art. 48, wet van 06.12.2018.

§ 1. De hierna vermelde kapitalen worden voor de vaststelling van de belastbare grondslag slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die zou voortvloeien uit de omzetting van die kapitalen en afkoopwaarden volgens door de Koning in Ministerraad overlegd besluit (1) vastgestelde coëfficiënten die niet meer dan 5 pct. mogen bedragen:

(…)


Hetzelfde omzettingsstelsel is van toepassing op de eerste schijf van 50.000 euro van het kapitaal of van de afkoopwaarde van een aanvullend pensioen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c/1, en 2°ter, waarop voorschotten op prestaties zijn opgenomen of dat heeft gediend voor het waarborgen van een lening of het weder samenstellen van een hypothecair krediet, in zover die voorschotten verleend of die leningen gesloten zijn voor het bouwen, het verwerven, het verbouwen, het verbeteren of het herstellen van de in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen enige woning die uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de leningnemer en zijn gezinsleden.


Afzonderlijke aanslagen

Art. 171, 2°, c, WIB 92 (8)

(8) Art. 49, wet van 06.12.2018.

In afwijking van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting Staat op de andere inkomsten, meer bedraagt dan de overeenkomstig de voormelde artikelen bepaalde belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3° en 90, eerste lid, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, eerste lid, 1°, belastbaar zijn, vermeerderd met de belasting Staat met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten:

(…)

2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.:

(…)

c) de kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, c/1 en 2°ter, die niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, wanneer ze aan de rechthebbende worden uitgekeerd bij leven vanaf de leeftijd waarop hij voldoet aan de voorwaarden om zijn al dan niet vervroegd rustpensioen op te nemen of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;


Belasting van niet-inwoners
Vrijgestelde inkomsten

Art. 230, eerste lid, 4°bis, WIB 92 (9)

(9) Art. 50, wet van 06.12.2018.

Vrijgesteld zijn:

(…)

4°bis pensioenen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c/1, die worden betaald of toegekend door een instelling als bedoeld in de Boeken II en III van de wet van 13.03.2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen of in artikel 2, 1°, van de wet van 27.10.2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenen, wanneer en in de mate dat:

- de bijdragen of premies voor het pensioen in België geen aanleiding hebben gegeven tot enig fiscaal voordeel in de inkomstenbelasting in hoofde van de schuldenaar van de bijdragen of de premies;

en

- de beroepsactiviteit uit hoofde waarvan het pensioen wordt betaald, geen in België belastbare beroepsinkomsten heeft opgebracht.


Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

Vlaams Opleidingsverlof: naar een definitieve verankering van het gemeenschappelijk initiatiefrecht

Al gedacht aan starten door overname?

Ziekte en vakantiedagen : hervorming!