De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Vennootschapsbelasting publiceerde op 01/04/2021 de Circulaire 2021/C/30 over het arrest nr. C-389/18 van 19.12.2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) over het regime van de definitief belaste inkomsten (DBI).
Deze circulaire bespreekt de draagwijdte van het bedoelde arrest met betrekking tot de volgorde van de overgedragen DBI-aftrek, de aftrek voor risicokapitaal (ook: notionele interestaftrek, NIA) van het belastbare tijdperk, de overgedragen NIA en de aftrek voor octrooi-inkomsten (AVO).
I. Inleiding
II. Arrest nr. C-389/18 van het HvJ
III. Gevolgen van het arrest op de NIA
A. Algemeen
B. Gevolgen
C. Herziening van de fiscale situatie
IV. Gevolgen van het arrest op de AVO
V. Tabellen per aj. met betrekking tot de volgorde van de aftrekken in de aangifte naar aanleiding van het arrest van het HvJ
VI. Administratieve beroepen
1. Deze circulaire bespreekt de gevolgen van het arrest nr. C-389/18 van 19.12.2019 van het HvJ met betrekking tot het DBI-regime.
2. Dat arrest heeft betrekking op een prejudiciële vraag die door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel op 26.01.2018 werd gesteld in het kader van een voorziening die door Brussels Securities SA werd ingediend. De prejudiciële vraag met betrekking tot een eventuele schending van art. 4, lid 1, van de richtlijn 90/435/EEG (1) werd door het HvJ als volgt samengevat:
'Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 4, lid 1, van richtlijn 90/435 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de door een moedermaatschappij van haar dochteronderneming ontvangen dividenden eerst worden opgenomen in de belastinggrondslag van de moedermaatschappij, dat vervolgens 95 % van het bedrag van die dividenden daar van kan worden afgetrokken, en het overschot daarna zonder beperking in de tijd kan worden overgedragen naar volgende belastingjaren, waarbij deze aftrek voorrang heeft op een andere belastingaftrek waarvan de overdracht wel in de tijd beperkt is.'
(1) Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten.
3. In dit deel worden enkel de relevante overwegingen van het arrest nr. C-389/18 van het HvJ bondig besproken.
4. Art. 4, lid 1, van de richtlijn 90/435/EEG bepaalt het volgende:
Wanneer een moedermaatschappij of haar vaste inrichting, op grond van de deelgerechtigheid van de moedermaatschappij in haar dochteronderneming, uitgekeerde winst ontvangt, anders dan bij de liquidatie van de dochteronderneming, moeten de lidstaat van de moedermaatschappij en de lidstaat van haar vaste inrichting:
- ofwel zich onthouden van het belasten van deze winst;
- ofwel de winst belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij en de vaste inrichting toestaan van de verschuldigde belasting af te trekken het gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op die winst en betaald is door de dochteronderneming en enigerlei kleindochteronderneming, op voorwaarde dat bij iedere schakel een vennootschap en haar kleindochteronderneming aan de in de artikelen 2 en 3 gestelde eisen voldoen, tot het bedrag van de overeenstemmende verschuldigde belasting (2).
(2) Richtlijn 90/435/EEG werd opgeheven door Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8 – 16, inwerkingtreding op 18.01.2012). Niettemin werden de bepalingen, die hier van belang zijn, niet gewijzigd.
5. Het HvJ herinnert eraan dat die richtlijn de fiscale neutraliteit wil verzekeren van de winstuitkering door een in een lidstaat gelegen dochteronderneming aan haar in een andere lidstaat gevestigde moedermaatschappij.
6. Zij bevestigt dat de richtlijn uitdrukkelijk aan de lidstaten de mogelijkheid overlaat om te kiezen tussen het stelsel van vrijstelling en dat van verrekening, zoals voorzien in respectievelijk het eerste en het tweede streepje van art. 4, lid 1, ervan (3).
(3) Zie nr. 31 van het arrest van het HvJ.
7. Zij verduidelijkt dat het doel is te voorkomen dat uitgekeerde winst economisch gezien dubbel wordt belast, namelijk een eerste keer bij de dochteronderneming en een tweede keer bij de moedermaatschappij. Dat verbod geldt ook voor een nationale regeling waarbij weliswaar de door de moedermaatschappij ontvangen dividenden op zichzelf niet worden belast, maar die ertoe kan leiden dat de moedermaatschappij over die dividenden indirect wordt belast (4).
(4) Zie de nrs. 36 en 37 van het arrest van het HvJ.
8. Vervolgens stelt het HvJ vast dat, volgens de wetgeving die van toepassing is op het geschil dat is voorgelegd aan de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel, de belastinggrondslag van de moedermaatschappij wordt bepaald door van haar winst eerst de overgedragen DBI af te trekken, vervolgens, voor zover er nog belastbare winst is, de overgedragen ARK (wordt bedoeld: de NIA), indien de termijn voor het gebruik ervan nog niet is verstreken en, tot slot, de overgedragen verliezen. Ze leidt af dat de combinatie van de DBI-regeling voor ontvangen dividenden, de in de nationale regelgeving vastgestelde volgorde van aftrek en het feit dat de mogelijkheid om de ARK (wordt bedoeld: de NIA) te gebruiken beperkt is in de tijd, dus tot gevolg heeft dat de ontvangst van dividenden ertoe kan leiden dat de moedermaatschappij een ander door de nationale wetgeving toegekend belastingvoordeel verliest en dus zwaarder wordt belast dan als zij geen dividend had ontvangen van haar niet-ingezeten dochteronderneming of, zoals opgemerkt door de verwijzende rechter, als de dividenden eenvoudigweg waren uitgesloten van de belastinggrondslag van de moedermaatschappij (5) (6).
(5) Zie de nrs. 41 en 45 van het arrest van het HvJ.
(6) Als de dividenden onmiddellijk waren uitgesloten van de belastbare grondslag, dan zou het resultaat een over te dragen verlies naar de volgende belastbare tijdperken kunnen creëren (verhogen) en niet, zoals de Belgische wetgeving het voorziet, een overgedragen DBI-aftrek naar de volgende belastbare tijdperken. Aangezien de vorige verliezen voor het bedoelde aj. waarop het geschil betrekking heeft, werden afgetrokken na de overgedragen NIA, kan het DBI-regime het bedrag van de in de tijd beperkt overgedragen NIA, dat de vennootschap van haar belastbare grondslag kan aftrekken, verminderen.
9. Het HvJ heeft met de volgende bewoordingen geoordeeld dat de Belgische fiscale bepalingen strijdig zijn met de richtlijn 90/435/EEG:
'Artikel 4, lid 1, van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/123/EG van de Raad van 22 december 2003, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de door een moedermaatschappij van haar dochteronderneming ontvangen dividenden eerst worden opgenomen in de belastinggrondslag van de moedermaatschappij, dat vervolgens 95 % van het bedrag van die dividenden daar van kan worden afgetrokken, en dat het overschot daarna zonder beperking in de tijd kan worden overgedragen naar volgende belastingjaren, waarbij deze aftrek voorrang heeft op een andere belastingaftrek waarvan de overdracht in de tijd beperkt is.'
Het HvJ heeft dus geoordeeld dat de keuze van de Belgische wetgever om eerst de dividenden op te nemen in de belastbare grondslag en ze nadien af te trekken als DBI, gecombineerd met de volgorde van de fiscale aftrekken waarvan sommige beperkt zijn in de tijd, in sommige gevallen, kan leiden, tot een zwaardere globale belasting dan indien de dividenden onmiddellijk waren uitgesloten van de belastbare grondslag. In het geval dat werd voorgelegd aan het HvJ komt die situatie naar voor aangezien de overgedragen DBI wordt afgetrokken vóór de andere fiscale aftrekken waarvan de overdracht beperkt is in de tijd, terwijl de aftrek van de vorige verliezen gebeurt na die andere fiscale aftrekken. De voormelde situatie komt meer bepaald in het geval van de NIA tot uiting omdat de aftrek van de overgedragen DBI gebeurt vóór de NIA waarvan het saldo eventueel niet overdraagbaar is of waarvan de overdracht beperkt is in de tijd.
10. Voor de DBI zoals bedoeld in de art. 202 tot 205, WIB 92, met uitzondering van diegene die bedoeld worden in art. 205, § 3, WIB 92, d.w.z. de DBI van het belastbare tijdperk, is er geen enkel probleem. Immers, indien de wetgever ervoor had gekozen om de dividenden onmiddellijk uit te sluiten van de belastbare grondslag en geen DBI-aftrek had voorzien, dan zouden zij het resultaat van de eerste bewerking hebben beïnvloed vóór elke aftrek. M.a.w. indien de dividenden (DBI) die worden verkregen in de loop van het belastbare tijdperk worden uitgesloten van de belastbare grondslag, dan zou de vennootschap eventueel een negatief resultaat hebben in de eerste bewerking en zou geen enkele NIA mogelijk zijn geweest.
De volgorde van de overgedragen DBI-aftrek zoals bedoeld in art. 205, § 3, WIB 92, en de volgorde van de NIA van het belastbare tijdperk en de overgedragen NIA moeten worden verwisseld. De overgedragen DBI-aftrek moet gebeuren zoals de aftrek van de vorige verliezen.
Door die aanpassing kan de vennootschap zowel de NIA van het belastbare tijdperk als de overgedragen NIA genieten. Dat gebeurt dan op dezelfde manier als wanneer de dividenden onmiddellijk uitgesloten zouden worden van de belastbare grondslag van het belastbare tijdperk waarin ze werden verkregen.
11. Art. 4, lid 1, van de richtlijn 90/435/EEG heeft een rechtstreekse werking en de administratie moet zich schikken naar de interpretatie die eraan wordt gegeven door het HvJ. De eventuele vereiste aanpassing heeft betrekking op alle wettelijke en reglementaire bepalingen die elkaar hebben opgevolgd sinds de inwerkingtreding van die richtlijn. Het stelsel van de NIA zoals bedoeld in het arrest van het HvJ is in werking getreden vanaf het aj. 2007. Bijgevolg moet, in voorkomend geval, vanaf dat aj. de fiscale situatie van de betrokken vennootschappen worden herzien.
12. Om de conclusies van dat arrest in de tijd te kunnen uitvoeren, is het nodig om een gedeeltelijke en functionele evolutie te geven van dat stelsel van de NIA sinds de inwerkingtreding ervan.
13. De overdracht van de NIA op de winst van de volgende belastbare tijdperken, zoals voorzien bij de inwerkingtreding, is van toepassing tot en met het aj. 2012. Art. 205quinquies, WIB 92, dat in de overdracht voorzag, werd immers opgeheven vanaf het aj. 2013 (7).
(7) Zie art. 48 van de wet van 13.12.2012 houdende fiscale en financiële bepalingen, BS 20.12.2012 (hierna W 13.12.2012).
14. Parallel met die opheffing van de overdracht van de NIA vanaf het aj. 2013 is een overgangsmaatregel ingevoerd in art. 536, WIB 92 (8). Het bedrag van de NIA dat bestond op het einde van het aj. 2012 kan achtereenvolgens in mindering worden gebracht van de winst van de zeven belastbare tijdperken volgend op dat waarin de NIA in eerste instantie niet kon worden in mindering gebracht. Er wordt opgemerkt dat de 'beperking tot 60 %' zoals voorzien in art. 536, tweede lid, WIB 92, tot gevolg heeft dat het bedrag van de voormelde NIA, dat niet kan worden afgetrokken door die toepassing, onbeperkt overdraagbaar is in de tijd.
(8) Zie art. 56, W 13.12.2012.
15. Om in overeenstemming te zijn met het arrest van het HvJ en rekening houdend met die evolutie van het stelsel van de NIA en de verwerking ervan in de aangifte in de VenB (of in de BNI/ven.), moet er als volgt worden gehandeld.
16. Vanaf het aj. 2007 tot en met het aj. 2012 wordt de overgedragen DBI afgetrokken vóór de NIA van het belastbare tijdperk en de overgedragen NIA, terwijl de aftrek van de vorige verliezen gebeurt na die NIA.
Om de conclusies van het HvJ te kunnen uitvoeren, moet de volgorde van die aftrekken worden herzien. Na de DBI-aftrek van het belastbare tijdperk en de AVO moet de NIA van het belastbare tijdperk en de overgedragen NIA worden afgetrokken vóór de overgedragen DBI-aftrek.
Samengevat gebeuren die aftrekken, voor de vaststelling van de belastbare grondslag, in de onderstaande volgorde:
- de DBI-aftrek van het belastbare tijdperk
- de AVO (9)
- de NIA van het belastbare tijdperk
- de overgedragen NIA
- de overgedragen DBI-aftrek.
(9) Zie titel IV. hierna.
17. Vanaf het aj. 2013 tot en met het aj. 2019 (10) wordt de overgedragen DBI steeds afgetrokken vóór de NIA van het belastbare tijdperk, terwijl de vorige verliezen worden afgetrokken na de NIA van het belastbare tijdperk. De overgedragen NIA wordt op zijn beurt afgetrokken na de vorige verliezen.
(10) Aj. 2019 dat verbonden is met een belastbaar tijdperk dat aanvangt vóór 01.01.2018.
Om de conclusies van het HvJ te kunnen uitvoeren, moet de volgorde van die aftrekken worden herzien. Na de DBI-aftrek van het belastbare tijdperk en de AVO (in voorkomend geval, de aftrek voor innovatie-inkomsten (AVI)) moet eerst de NIA van het belastbare tijdperk worden afgetrokken en vervolgens de overgedragen DBI-aftrek. Aangezien de overgedragen NIA gebeurt na de aftrek van de vorige verliezen en het arrest van het HvJ daarop geen betrekking heeft, kan de overgedragen NIA haar plaats behouden in de volgorde van de aftrekken.
Samengevat gebeuren de DBI-aftrek (DBI van het belastbare tijdperk en de overgedragen DBI) en de NIA van het belastbare tijdperk, voor de vaststelling van de belastbare grondslag, in de onderstaande volgorde:
- de DBI-aftrek van het belastbare tijdperk
- de AVO (11)
- de AVI (12)
- de NIA van het belastbare tijdperk
- de overgedragen DBI-aftrek.
(11) Zie titel IV. hierna.
(12) Die aftrek is van toepassing op de inkomsten die zijn verkregen vanaf 01.07.2016.
18. Vanaf het aj. 2019 dat verbonden is met een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 01.01.2018 wordt de NIA van het belastbare tijdperk afgetrokken vóór de overgedragen DBI en worden de vorige verliezen afgetrokken van de belastbare grondslag vóór de overgedragen NIA (13).
(13) Art. 207, WIB 92, werd gewijzigd door art. 53 van de wet van 25.12.2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting, BS 29.12.2017 en errata in het BS 26.03.2018. Er wordt een nieuwe volgorde voor de aanrekening van de aftrekken in de VenB vastgelegd.
Aangezien enerzijds de NIA van het belastbare tijdperk wordt afgetrokken vóór de overgedragen DBI-aftrek en anderzijds de aftrek van de vorige verliezen gebeurt vóór de overgedragen NIA is de bepaling die wordt voorzien in het Belgische recht (14) voortaan niet meer in strijd met art. 4, lid 1 van de richtlijn 90/435/EEG. Bijgevolg moet er geen enkele aanpassing gebeuren van de volgorde van de aftrekken zoals bedoeld in art. 207, WIB 92.
(14) Er wordt aan herinnerd dat volgens die bepaling de dividenden eerst worden opgenomen in de belastbare grondslag om ze nadien als DBI af te trekken. Ze worden dus niet onmiddellijk uitgesloten.
19. Vennootschappen die zich benadeeld voelen door de draagwijdte van het arrest van het HvJ hebben het recht om ten vroegste vanaf het aj. 2007 een herziening te vragen van hun fiscale situatie. M.a.w. zij zullen een 'herberekening' moeten maken van hun belastbare grondslag per aj. rekening houdend met de nieuwe volgorde van de aftrekken die voortvloeit uit het arrest van het HvJ (zie de nrs. 16 en 17). Elke andere aftrek behoudt zijn plaats voor de vaststelling van die belastbare grondslag.
20. Zoals hiervoor werd verduidelijkt, moeten die vennootschappen dus twee periodes onderscheiden:
De vennootschappen die overgedragen DBI hebben afgetrokken alvorens rekening te houden met de NIA van het belastbare tijdperk en de overgedragen NIA, zodat de aftrek van het geheel of een gedeelte van die NIA verloren gaat na het verstrijken van de periode van zeven jaar zoals voorzien in art. 205quinquies, WIB 92, moeten een nieuwe berekening maken van hun belastbare grondslag volgens de richtlijnen die zijn opgenomen in nr. 16.
Die berekening houdt natuurlijk rekening met alle aftrekken die van toepassing zijn bij de vaststelling van de belastbare grondslag en die hun plaats behouden bij de vaststelling van die grondslag.
De stock aan overgedragen NIA op 30.12.2012 (zie nr. 14) die voortvloeit uit de opeenvolgende 'herberekening' (15) van de verschillende belastbare grondslagen, met inbegrip van de NIA die betrekking heeft op het aj. 2012, is de stock aan overgedragen NIA zoals bedoeld in art. 536, WIB 92. Het bedrag van die stock wordt 'bevroren' in de zin dat het vanaf het aj. 2013 niet meer onderworpen is aan de gevolgen van het arrest van het HvJ. Dat bedrag zal uiteraard nog van belang zijn voor de vaststelling van de belastbare grondslag voor het aj. 2013 en volgende aangezien het als overgedragen NIA, onder de voorwaarden van art. 536, WIB 92, kan worden afgetrokken na de aftrek van de vorige verliezen (zie nr. 16).
(15) Bij de opeenvolgende 'herberekening' zal waarschijnlijk een domino-effect optreden van het ene belastbare tijdperk op het volgende aangezien de gevolgen van het arrest van het HvJ niet alleen betrekking hebben op de aftrek van de NIA en de overgedragen DBI maar ook op eventuele andere aftrekken en overdrachten.
De vennootschappen die overgedragen DBI hebben afgetrokken alvorens rekening te houden met de NIA van het belastbare tijdperk, moeten een nieuwe berekening maken van hun belastbare grondslag volgens de richtlijnen die zijn opgenomen in nr. 17.
Zoals hiervoor werd verduidelijkt, moet die berekening rekening houden met alle aftrekken die van toepassing zijn bij de vaststelling van de belastbare grondslag en die hun plaats behouden in de volgorde van de aftrekken.
21. De hiervoor beschreven 'herberekening' zal voor beide periodes niet noodzakelijk leiden tot een herziening van de verschuldigde belasting, maar zal de opsplitsing van de bedragen die zijn afgetrokken en de overgedragen bedragen voor elke categorie van aftrekken zoals bedoeld in de art. 199 tot 206, 536 en 543, WIB 92, beïnvloeden. Er zal dus voor elk aj. een herberekening moeten gebeuren waarbij rekening wordt gehouden met het resultaat van de herberekening van de belastbare grondslag van het vorige aj.
Enkel de aj. waarvoor de belastbare grondslag wordt verminderd, zal het voorwerp kunnen uitmaken van een bezwaarschrift of een ambtshalve ontheffing, onder de voorwaarden zoals omschreven in titel VI. Administratieve beroepen.
Wanneer de herberekening van de NIA leidt tot een wijziging van de overgedragen DBI-aftrek en de overgedragen NIA op het einde van het aj. 2020, dan zal de vennootschap het saldo van de overdrachten verbeteren in de aangifte van het aj. 2021 door een verklarende bijlage toe te voegen.
22. Het HvJ oordeelt dat de bepalingen van het interne recht strijdig zijn met de richtlijn 90/435/EEG aangezien ze voorzien dat de overgedragen DBI-aftrek, die onbeperkt overdraagbaar is in de tijd, eerst wordt afgetrokken in vergelijking met een andere fiscale aftrek waarvan de overdracht in de tijd beperkt is (zie nr. 9).
Het stelsel van de AVO voorziet geen overdracht van de aftrek wanneer er onvoldoende winst is. Uit het arrest van het HvJ kan bijgevolg worden afgeleid dat, om dezelfde hiervoor aangehaalde reden, de aftrek van de overgedragen DBI vóór de toepassing van de AVO discriminerend is in de zin van de bepalingen van de voormelde richtlijn.
23. Er wordt aan herinnerd dat de AVO van toepassing is vanaf het aj. 2008 voor de inkomsten uit octrooien die niet zijn gebruikt vóór 01.01.2007. Aangezien die aftrek werd opgeheven vanaf 01.07.2016 voorziet een overgangsregeling, die is opgenomen in art. 543, eerste lid, WIB 92, in het behoud van dat stelsel voor de tot en met 30.06.2021 verkregen inkomsten uit octrooien waarvan de aanvragen zijn ingediend vóór 01.07.2016 (16).
(16) Zie de wet van 03.08.2016 houdende dringende fiscale bepalingen (BS 11.08.2016, Ed. 2) en de commentaar op die wet in de circulaire AAFisc nr. 41/2016 (nr. Ci.707.658) d.d. 02.12.2016.
24. In dat geval heeft het arrest van het HvJ gevolgen voor de periode die loopt vanaf het aj. 2008 tot en met het aj. 2019 dat verbonden is met een belastbaar tijdperk dat aanvangt vóór 01.01.2018. De invoering van de 'korf' en de nieuwe volgorde voor de aanrekening van de aftrekken door de W 25.12.2017 (17) maakt inderdaad een einde aan dat probleem aangezien de aftrek van de overgedragen DBI gebeurt na de AVO.
(17) Zie verwijzing (13).
25. Zoals ook werd uiteengezet voor de NIA, kunnen vennootschappen die zich benadeeld voelen door de draagwijdte van het arrest van het HvJ een herziening vragen van hun fiscale situatie. Daarvoor passen zij op overeenkomstige wijze de modaliteiten toe die werden aangehaald in titel III. C. Herziening van de fiscale situatie, rekening houdend met de volgorde voor de aanrekening van de aftrekken zoals voorzien in de nrs. 16 en 17.
26. Voor een vlottere behandeling van de vraag tot herziening van de fiscale situatie zal de vennootschap gebruik kunnen maken van tabellen, waarvan de modellen zijn toegevoegd in titel V. hierna.
27.
18) Aj. 2019 dat verbonden is met een belastbaar tijdperk (b.t.) dat aanvangt vóór 01.01.2018.
(19) De AVI is van toepassing op de inkomsten die zijn verkregen vanaf 01.07.2016. Voor de inwerkingtreding kan worden verwezen naar de wet van 09.02.2017 tot invoering van een aftrek voor innovatie-inkomsten (BS 20.02.2017).
28. In de administratieve fase beschikken de vennootschappen die zich in dezelfde situatie bevinden over de gewone bezwaartermijn zoals bedoeld in art. 371, WIB 92, en over de termijn van vijf jaar zoals bedoeld in art. 376, § 1, WIB 92. De publicatie van het arrest van 19.12.2019 van het HvJ vormt immers een nieuw bewijskrachtig feit.
De toepassing van art. 376, § 1, WIB 92, is evenwel onderworpen aan de voorwaarde dat 'de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond'.
De beslissingen tot verwerping van de bezwaarschriften of van vragen tot ambtshalve ontheffing die eerder werden ingediend op grond van dezelfde grief, zijn evenwel onherroepelijk bij gebreke van het instellen van een vordering in rechte bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de termijn voorgeschreven door art. 1385undecies, Gerechtelijk Wetboek (zie de art. 375, § 1, tweede lid, en 376ter, derde lid, WIB 92).
De nog hangende administratieve of gerechtelijke geschillen moeten het voorwerp uitmaken van, respectievelijk, beslissingen of conclusies overeenkomstig de hiervoor vermelde richtlijnen.
NAMENS DE MINISTER:
Voor de Administrateur-generaal van de Fiscaliteit,
Danny DELVAUX
Adviseur-generaal
Bron: Fisconetplus