De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 27/05/2021 de Circulaire 2021/C/48.
Eerste commentaar op de steunmaatregel 'vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor de opleiding van werknemers’.
4. Hoe wordt het van doorstorting vrijgesteld bedrag berekend?
5. Hoe wordt deze vrijstelling van doorstorting verwerkt in de aangifte in de bedrijfsvoorheffing?
6. Welke bewijsstukken moet de werkgever kunnen voorleggen?
1. Artikel 13 van de programmawet van 20.12.2020 voert een nieuwe steunmaatregel in, met name de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor de opleiding van werknemers.
Deze maatregel heeft tot doel de werkgevers uit de privésector aan te moedigen om meer te investeren in de opleiding van hun werknemers dan reeds reglementair verplicht is.
2. De werkgevers moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de werkgever is onderworpen aan de wet van 05.12.1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités
- de werkgever is overeenkomstig artikel 270, eerste lid, 1° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing op de betrokken bezoldigingen
- de werkgever houdt de volledige bedrijfsvoorheffing op de betrokken bezoldigingen in.
3. De werknemers voor wie deze steunmaatregel wordt toegepast, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de werknemer is ten minste 6 maanden bij de werkgever tewerkgesteld
- de werknemer heeft een opleiding gevolgd die:
* beantwoordt aan de definities vermeld in artikel 9 van de wet van 05.03.2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk
* niet verplicht is gesteld door een wettelijke of reglementaire bepaling of door een collectieve arbeidsovereenkomst
* een beroepskost is in hoofde van de werkgever
* een minimale duurtijd van 10 dagen heeft gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen.
4. De minimale duurtijd van 10 dagen is van toepassing op de werknemer die voltijds wordt tewerkgesteld volgens de op de betrokken onderneming toepasselijke wetgeving. Deze minimale duurtijd wordt verminderd naar verhouding tot de op de betrokken werknemer van toepassing zijnde arbeidsregeling.
5. Wanneer de werkgever een onderneming is waarin ploegen- of nachtarbeid wordt verricht, een ploegenpremie betaalt of toekent en krachtens artikel 270, eerste lid, 1°, WIB 92 schuldenaar is van de bedrijfsvoorheffing op die premie, bedraagt de minimale duurtijd van de opleiding 10 dagen gedurende een ononderbroken periode van 60 kalenderdagen voor de werknemer die begunstigde is van de voormelde premie tijdens de ononderbroken periode van 60 dagen.
6. Wanneer de werkgever een kmo is (1), bedraagt de minimale duurtijd van de opleiding 5 dagen gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen.
(1) De werkgever wordt aangemerkt als een kleine vennootschap op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen of is een natuurlijke persoon die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria van het voormelde artikel 1:24, §§ 1 tot 6.
7. De periode van 30, 60 of 75 kalenderdagen wordt niet onderbroken door de gebeurtenissen die de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schorsen. Ze wordt verlengd met zoveel dagen als de schorsing duurt.
8. Voor de berekening van de duurtijd van de opleiding, komt één dag opleiding overeen met 7,6 uren opleiding.
9. De informele opleidingen in de zin van artikel 9 van de wet van 05.03.2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, mogen niet meer uitmaken dan:
- 10 % van de minimale duur van 10 dagen gedurende een ononderbroken periode van 30 of 60 kalenderdagen, of
- 20 % van de minimale duur van 5 dagen gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen.
10. Het aantal ononderbroken periodes van 30, 60 of 75 kalenderdagen waarin een in aanmerking komende opleiding is gevolgd, wordt beperkt tot tien periodes voor eenzelfde werknemer bij eenzelfde werkgever.
11. De van doorstorting vrijgestelde bedrijfsvoorheffing bedraagt in principe 11,75 % van het totaal van de in aanmerking komende bezoldigingen van alle betrokken werknemers samen.
12. Die bezoldigingen bestaan uit de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, WIB 92 vastgestelde belastbare bezoldigingen van de betrokken werknemers van de kalendermaand waarin de opleiding is beëindigd, met uitzondering van:
- het dubbel vakantiegeld
- de eindejaarspremie
- de achterstallige bezoldigingen
- de inkomsten die niet aan de bedrijfsvoorheffing worden onderworpen of bij verdrag zijn vrijgesteld.
13. Deze bezoldigingen komen slechts in aanmerking ten belope van 3.500 euro belastbaar per werknemer.
Dit bedrag is van toepassing op de werknemer die voltijds wordt tewerkgesteld volgens de op de betrokken onderneming toepasselijke wetgeving. Het wordt verminderd naar verhouding tot de op de betrokken werknemer van toepassing zijnde arbeidsregeling.
Dit bedrag wordt niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, WIB 92.
14. De van doorstorting vrijgestelde bedrijfsvoorheffing is bovendien beperkt tot de bedrijfsvoorheffing die voor die bepaalde maand of dat bepaald kwartaal verschuldigd is op de in aanmerking komende bezoldigingen van de betrokken werknemers.
15. In voorkomend geval zal het nodig zijn om de bedrijfsvoorheffing te berekenen die kan worden verrekend met het maximumbedrag van 3.500 euro. De bedrijfsvoorheffing die hierop verschuldigd is, wordt geacht een evenredig deel uit te maken van de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de totale bezoldiging van de betrokken werknemer.
16. Er moeten twee aangiftes in de bedrijfsvoorheffing worden opgesteld.
Eerste aangifte
In de eerste aangifte die betrekking heeft op alle werknemers komt in het vak 'belastbare inkomsten' de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen en in het vak 'verschuldigde bedrijfsvoorheffing' de ingehouden bedrijfsvoorheffing.
Tweede aangifte
De tweede aangifte heeft betrekking op de werknemers waarvoor de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor de opleiding van werknemers gevraagd wordt.
In het vak 'belastbare inkomsten' komen de belastbare bezoldigingen die in aanmerking komen voor deze steunmaatregel van de werknemers die voldoen aan de toepassingsvoorwaarden.
In het vak 'verschuldigde bedrijfsvoorheffing' komt een negatief bedrag, gelijk aan 11,75 % van het totaal van de in aanmerking komende belastbare bezoldigingen van alle betrokken werknemers samen.
De te gebruiken code in het vak 'aard inkomen' is 64.
17. De werkgever die aanspraak wenst te maken op deze steunmaatregel draagt de bewijslast ervan. De werkgever moet dus het bewijs kunnen leveren van de feitelijke elementen die aanleiding geven voor deze vrijstelling.
18. De werkgever moet ook een nominatieve lijst ter beschikking van de administratie houden met daarin, voor elke betrokken werknemer:
- de volledige identiteit
- het nationaal nummer
- de gevolgde opleiding
- de data waarop de opleiding werd gevolgd
- het bedrag van de in aanmerking komende betaalde of toegekende bruto belastbare bezoldigingen
- het bedrag van de op die bezoldigingen ingehouden bedrijfsvoorheffing en een gedetailleerde berekening van die bedrijfsvoorheffing.
19. De nieuwe maatregel treedt in werking op 01.01.2021.
- Artikelen 13 en 14 van de programmawet van 20.12.2020 (Belgisch Staatsblad van 30.12.2020).
- Artikel 27512 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
- Artikelen 1 tot 5 van het koninklijk besluit van 14.03.2021 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in toepassing van artikel 27512 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (Belgisch Staatsblad van 18.03.2021).
- Artikel 952, bijlage IIIbis en bijlage IIIter van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Bron: Fisconetplus