Circulaire 2022/C/81 over de grensbedragen inzake aanvullende pensioenen

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Vennootschapsbelasting publiceerde op 01/09/2022 de Circulaire 2022/C/81 over de grensbedragen inzake aanvullende pensioenen.

Deze circulaire gaat over het belastingstelsel van de bijdragen gestort in uitvoering van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood of van een aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen met het oog op de vorming van een rente of van een kapitaal:

- vaststelling van het wettelijke rustpensioen waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van het globaal bedrag van de toekenning bij leven dat gevestigd kan worden d.m.v. bijdragen die aftrekbaar zijn als beroepskosten

- indexering van de lopende renten.

Bedragen van toepassing voor het jaar 2021.

Inhoudstafel

I. Inleiding

II. Grens van de brutobezoldigingen – wettelijk rustpensioen

A. Werknemers

B. Bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn

III. Indexering van de lopende renten

I. INLEIDING

1. Deze circulaire geeft, voor het jaar 2021, de bedragen die van toepassing zijn inzake de beperking van de toekenningen bij leven die kunnen worden verzekerd door middel van bijdragen die volgens artikel 59, WIB 92, als beroepskosten aftrekbaar zijn.

II. GRENS VAN DE BRUTOBEZOLDIGINGEN – WETTELIJK RUSTPENSIOEN

A. Werknemers

2. De in nr. 59/40 en 59/Bijlage/1, Com.IB 92, beoogde grens van de brutobezoldigingen die in aanmerking komen voor de vaststelling van het wettelijke rustpensioen, bedraagt 63.944,74 euro voor het jaar 2021.

B. Bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn

3. Ingevolge de afschaffing van de harmonisatiecoëfficiënt wordt vanaf 2021 met betrekking tot de raming van het wettelijke rustpensioen voor de berekening van de 80 %-grens in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders, die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn, de nieuwe berekeningswijze toegepast zoals opgenomen in de circulaire 2022/C/33 (1). Dat houdt in dat het geraamde wettelijke rustpensioen wordt berekend door proportioneel, voor de volledige loopbaan, rekening te houden met de jaren waarvoor de harmonisatiecoëfficiënt al dan niet van toepassing is (2). M.a.w.:

- voor de jaren vóór 2021 waarin de bedrijfsleider zijn activiteit heeft uitgeoefend als zelfstandige mag het wettelijke rustpensioen worden geraamd op 25 % van het bruto-inkomen van het jaar 2020, zonder dat het resultaat lager of hoger mag zijn dan respectievelijk het vast te stellen minimum- of maximumpensioen voor het betreffende jaar, d.w.z. het jaar waarvoor de 80 %-grens wordt berekend

- voor de andere jaren (d.w.z. de jaren waarin de activiteit werd uitgeoefend als werknemer en de jaren vanaf 2021 waarin de activiteit werd uitgeoefend als zelfstandige) mag het wettelijke rustpensioen worden geraamd op 50 % van het bruto-inkomen dat in aanmerking moet worden genomen voor het belastbare tijdperk, in voorkomend geval beperkt tot de grens van het inkomen (brutobezoldigingen).

(1) Circulaire 2022/C/33 van 31.03.2022 over de vaststelling van het wettelijke rustpensioen in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn.
(2) Zie ook het voorbeeld in de voormelde circulaire 2022/C/33.

4. Als alternatief voor die nieuwe berekeningswijze mag het wettelijke rustpensioen steeds worden geraamd op 50 % van het bruto-inkomen dat in aanmerking moet worden genomen voor het belastbare tijdperk, in voorkomend geval beperkt tot het maximumpensioen. In dat verband wordt verwezen naar het addendum 2022/C/79 van 29.08.2022 aan de circulaire 2022/C/33.

5. Die nieuwe methode en het alternatief voor de berekening van het geraamde wettelijke rustpensioen zijn van toepassing vanaf het aj. 2022.

6. Het bedrag van het wettelijke rustpensioen dat in aanmerking moet worden genomen kan nooit lager zijn dan het vast te stellen minimumpensioen voor het betreffende jaar.

7. Voor het jaar 2021 bedraagt het wettelijke minimumpensioen 15.911,02 euro. Het maximumpensioen is vastgesteld op 35.896,43 euro.

III. INDEXERING VAN DE LOPENDE RENTEN

8. Met betrekking tot de in nr. 59/Bijlage/2, Com.IB 92, uiteengezette berekening van het maximumbedrag van de indexering, gelden voor het jaar 2021 de volgende bedragen (zie ook de nrs. 59/67 en 68, Com.IB 92):

1° beperking van het aanvangsbedrag van de lopende jaarrente: 81.622,85 euro voor renten die in 2021 zijn ingegaan
2° indexeringscoëfficiënten met betrekking tot de voor het jaar 2021 verschuldigde renten:

Renten ingegaan in

Indexeringscoëfficiënt

1985 of vroeger

1986, 1987 of 1988

1989

1990

1991

1992

1993

1994

1995 of 1996

1997

1998 of 1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007 of 2008

2009 of 2010

2011

2012

2013 tot 2016

2017

2018

2019 of 2020

2021

0,92220

0,8476

0,8114

0,7758

0,7069

0,6406

0,6084

0,5769

0,5460

0,5157

0,4859

0,4568

0,4282

0,4003

0,3728

0,3459

0,3195

0,2936

0,2682

0,1951

0,1717

0,1487

0,1040

0,0824

0,0612

0,0404

0,02

3° toe te voegen bedrag (m.b.t. vóór 1992 ingegane renten): 4.025,14 euro, voor renten betaald in 2021.

NAMENS DE MINISTER:
Voor de Administrateur-generaal van de Fiscaliteit,

Danny DELVAUX
Adviseur-generaal

Bron: Fisconetplus

Mots clés