Circulaire 2023/C/24 over de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor de opleiding van werknemers

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 02/03/2023 de Circulaire 2023/C/24 over de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor de opleiding van werknemers.

Addendum bij de circulaire 2022/C/69 over de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor de opleiding van werknemers – FAQ over de steunmaatregel 'vrijstelling van doorstoring van de bedrijfsvoorheffing voor de opleiding van werknemers'.

BIJLAGE: 1

Inhoudstafel

I. Inleiding

II. Wet van 05.07.2022 houdende diverse fiscale bepalingen

III. Wet van 20.11.2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen

IV. Gecoördineerde wettekst

I. INLEIDING

1. De circulaire 2022/C/69 van 15.07.2022 bespreekt de steunmaatregel 'vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor opleiding van werknemers' onder de vorm van FAQ's.

2. De wetten van 05.07.2022 houdende diverse fiscale bepalingen (Belgisch Staatsblad, 15.07.2022) (numac: 2022032714) en van 20.11.2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen (Belgisch Staatsblad, 30.11.2022) (numac: 2022034191) hebben nog een aantal wijzigingen aan deze steunmaatregel aangebracht.

Deze wijzigingen noodzaken een aanpassing van de voormelde circulaire 2022/C/69. De gecoördineerde versie van deze circulaire bevindt zich in bijlage 1.

3. In de circulaire 2022/C/69 wordt in titel I. Inleiding de laatste zin vervangen als volgt:

'De wet van 21.01.2022 houdende diverse fiscale bepalingen en de wet van 20.11.2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen hebben nog aanpassingen aan deze steunmaatregel aangebracht om het toepassingsgebied van deze maatregel te verduidelijken.

De wet van 05.07.2022 houdende diverse fiscale bepalingen heeft de maatregel aangepast aan het gewijzigde begrip ‘kleine vennootschap'.'

II. WET VAN 05.07.2022 HOUDENDE DIVERSE FISCALE BEPALINGEN

4. Artikel 2 van de wet van 05.07.2022 past de omschrijving van het begrip 'kleine vennootschap' in het WIB 92 aan om te verduidelijken dat rechtspersonen die vennootschapsrechtelijk niet als een vennootschap worden beschouwd, toch als 'kleine vennootschap' overeenkomstig artikel 2, § 1, 5°, WIB 92 kunnen worden aangemerkt wanneer ze voldoen aan de criteria opgenomen in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV). Opdat deze definitie zou doorwerken in het WIB 92, worden de artikelen van het WIB 92 die verwijzen naar artikel 1:24, §§ 1 tot 6, WVV, aangepast. Deze wijziging treedt in werking op 25.07.2022.

5. In de circulaire 2022/C/69 wordt na Titel IV. Wet van 21.01.2022 houdende diverse fiscale bepalingen (BS 28.01.2022) een nieuwe titel IVbis ingevoegd:

'IVbis. Wet van 05.07.2022 houdende diverse fiscale bepalingen (BS 15.07.2022)

Artikel 40

In artikel 27512, § 2, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 januari 2022, worden de woorden “als kleine vennootschap op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen of een natuurlijke persoon is die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria van het voormelde artikel 1:24, §§ 1 tot 6” vervangen door de woorden “als kleine vennootschap of een natuurlijk persoon is die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria opgenomen in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen”.’

6. In de circulaire 2022/C/69 worden in titel VII de FAQ nrs. 8 en 18 aangepast als volgt.

7. In FAQ 8. Wat is de minimale duurtijd van een opleiding? wordt verwijzing (3) vervangen als volgt:

‘(3) De werkgever wordt aangemerkt als een kleine vennootschap op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen of is een natuurlijke persoon die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria van het voormelde artikel 1:24, §§ 1 tot 6.
Vanaf 25.07.2022:
De werkgever wordt aangemerkt als kleine vennootschap of is een natuurlijk persoon die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria opgenomen in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Het begrip ‘kleine vennootschap’ wordt gedefinieerd in artikel 2, § 1, 5°, WIB 92.’

8. FAQ 18. Kan een feitelijke vereniging of vzw gebruik maken van de uitzonderingsbepaling voor kmo’s? wordt aangevuld als volgt:

‘Vanaf 25.07.2022 geldt het volgende:

De uitzonderingsbepaling voor kmo’s geldt enkel voor werkgevers die:

  • ofwel worden aangemerkt als een kleine vennootschap op grond van artikel 2, § 1, 5°, c)bis, WIB 92, d.w.z. enigerlei vennootschap in de zin van artikel 2, § 1, 5°, a), WIB 92 die op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen als kleine vennootschap wordt aangemerkt of die, wanneer dit artikel 1:24 niet op haar van toepassing is, op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria opgenomen in dit artikel 1:24, §§ 1 tot 6
  • ofwel een natuurlijke persoon zijn die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria van het voormelde artikel 1:24, §§ 1 tot 6.

Indien de vzw’s en feitelijke verenigingen beantwoorden aan de definitie van vennootschap opgenomen in artikel 2, § 1, 5°, a) WIB 92 en aan de criteria opgenomen in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, kunnen zij aanspraak maken op de uitzonderingsbepaling die in een verkorte opleidingsduur van 38 uren gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen voorziet.
In principe heeft een feitelijke vereniging naar Belgisch recht echter geen rechtspersoonlijkheid en kan ze bijgevolg niet als vennootschap in de zin van artikel 2, § 1, 5°, a), WIB 92 worden aangemerkt. Dergelijke vereniging zal dus in principe geen recht hebben op de uitzonderingsbepaling voor kmo's.’.

III. WET VAN 20.11.2022 HOUDENDE DIVERSE FISCALE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

9. Artikel 51 van de wet van 20.11.2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen heeft nog drie beperkte wijzigingen aan deze steunmaatregel aangebracht.

Aangezien deze wijzingen enkel tot doel hebben om verduidelijkingen aan te brengen, zonder het actueel geldende stelsel te wijzigen, is er geen specifieke inwerkingtredingsbepaling voorzien (1).

(1) Zie memorie van toelichting bij voormelde wet van 20.01.2022, DOC 55 2899/001, pag. 39.

10. In de circulaire 2022/C/69 wordt na de titel 'IVbis. Wet van 05.07.2022 houdende diverse fiscale bepalingen (BS 15.07.2022)' (ingevoegd door nr. 5, hierboven) volgende titel ingevoegd:

'IVter. Wet van 20.11.2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen (BS 30.11.2022)

Artikel 51

In artikel 27512 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 december 2020 en gewijzigd bij de wetten van 27 juni 2021 en 21 januari 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden "WIB 92" opgeheven;

2° paragraaf 3, tweede lid, wordt aangevuld met de zin "Opleidingen die geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd via een door de overheid gesubsidieerd opleidingsverlof, komen niet in aanmerking.";

3° in paragraaf 4, derde lid, worden de woorden "de totale bezoldiging" vervangen door de woorden "de in deze paragraaf bedoelde belastbare bezoldigingen".’

11. In de circulaire 2022/C/69 worden in titel VII de FAQ nrs. 5, 13 en 22 aangepast als volgt.

12. In FAQ 5. Welke opleidingen komen in aanmerking? wordt het derde streepje aangevuld met volgende zin:

'Opleidingen die geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd via een door de overheid gesubsidieerd opleidingsverlof, komen niet in aanmerking.'

13. FAQ 13. Wat houdt de voorwaarde dat ‘de volledige kost van de opleiding en de volledige loonkost die verschuldigd is in geval de opleiding tijdens werktijd gevolgd wordt, gedragen moet worden door de werkgever’ in? wordt aangevuld met volgende zin:

'Opgelet! Opleidingen die geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd via een door de overheid gesubsidieerd opleidingsverlof, komen niet in aanmerking.'

14. In FAQ 22. Hoe wordt het van doorstorting vrijgesteld bedrag berekend? worden na de zin 'In voorkomend geval zal het nodig zijn om de bedrijfsvoorheffing te berekenen die kan worden verrekend met het maximumbedrag van 3.500 euro.' volgende zinnen toegevoegd:

'De wettekst legt een proportionele omdeling in functie van de in aanmerking komende bezoldigingen vast. De loonbestanddelen die geen deel uitmaken van de berekeningsgrondslag (zie hierboven), worden niet mee genomen in die proportionele omdeling.'

15. FAQ 22. Hoe wordt het van doorstorting vrijgesteld bedrag berekend? wordt aangevuld met volgend voorbeeld:

‘Voorbeeld 4

Werknemer A is voltijds tewerkgesteld bij werkgever Z. Werkgever Z betaalt de bezoldigingen van de betrokken maand op de voorlaatste werkdag van die maand.

Werknemer A heeft een in aanmerking komende opleiding van ten minste 76 uren gevolgd in een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen. De laatste dag van de opleiding lag in de maand april 2022.

De bezoldigingen en de daarop verschuldigde bedrijfsvoorheffing voor de maand april 2022 bedragen:

Bezoldigingen betaald in de maand april 2022 aan werknemer A

Verschuldigde bedrijfsvoorheffing

Maandbezoldiging

8.000

2.500


Achterstallige bezoldigingen

2.000

800







De in aanmerking komende bezoldigingen zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, WIB 92 vastgestelde belastbare bezoldigingen met uitzondering van:

  • het dubbel vakantiegeld
  • de eindejaarspremie
  • de achterstallige bezoldigingen
  • de inkomsten die niet aan de bedrijfsvoorheffing worden onderworpen of bij verdrag zijn vrijgesteld.

De berekening van de vrijstelling, op basis van de in aanmerking komende bezoldigingen, gebeurt als volgt:

3.500 (maximumbedrag) x 11,75 %

= 411,25 euro.

Dit laatste bedrag moet eventueel nog beperkt worden tot het bedrag van de bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het maximumbedrag van de bezoldigingen van 3.500 euro.

Om de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op het maximumbedrag van 3 500 euro te bepalen, wordt overgegaan tot een proportionele omdeling van de bedrijfsvoorheffing die rust op de in aanmerking komende bezoldigingen (zie hierboven), zijnde 8.000 euro:
(2.500 x 3.500/8.000) = 1.093,75 euro.

De vrijstelling van 411,25 euro moet dus niet beperkt worden.’

IV. GECOÖRDINEERDE WETTEKST

16. In de circulaire 2022/C/69 wordt titel V. Gecoördineerde wettekst vervangen als volgt:

'V. Gecoördineerde wettekst

Artikel 27512 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92)

'§ 1. De in het tweede lid bedoelde werkgevers die bij toepassing van artikel 270, eerste lid, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing, worden ervan vrijgesteld een deel van de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de in paragraaf 4 bedoelde belastbare bezoldigingen van de in paragraaf 2 bedoelde werknemers in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.

De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op:

- werkgevers onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;

- de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus en de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;

- de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail met uitzondering van het door haar ter beschikking gesteld personeel aan de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel in het kader van hun activiteiten van openbare dienstverlening.

§ 2. Voor de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde vrijstelling, komen enkel de werknemers in aanmerking die sinds ten minste 6 maanden bij de werkgever zijn tewerkgesteld, die geen in artikel 2756 bedoelde sportbeoefenaars zijn en die één of meerdere opleidingen hebben gevolgd zoals omschreven in paragraaf 3, die in hun geheel een minimale duurtijd hebben van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen.

De in het eerste lid bedoelde minimale duurtijd van 76 uren is van toepassing op de werknemer die voltijds wordt tewerkgesteld volgens de op de betrokken onderneming toepasselijke wetgeving. Deze minimale duurtijd wordt verminderd naar verhouding tot de arbeidsregeling die van toepassing is op de betrokken werknemer, op de dag waarop de laatste van deze opleidingen werd beëindigd.

Wanneer de werkgever een onderneming is waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betaalt of toekent en die krachtens artikel 270, eerste lid, 1°, schuldenaar is van de bedrijfsvoorheffing op die premie, wordt de minimale duurtijd van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen bedoeld in het eerste en het tweede lid vervangen door een minimale duurtijd van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 60 kalenderdagen voor de werknemer die begunstigde is van de voormelde premie tijdens de voormelde ononderbroken periode van 60 dagen.

Wanneer de werkgever wordt aangemerkt als kleine vennootschap of een natuurlijk persoon is die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria opgenomen in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, wordt de minimale duurtijd van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen bedoeld in het eerste en het tweede lid vervangen door een minimale duurtijd van 38 uren gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen.

Een bezoldiging van een werknemer komt niet in aanmerking voor de toepassing van dit artikel wanneer eerdere bezoldigingen van deze werknemer reeds tien keer eerder door dezelfde werkgever in toepassing van paragrafen 4 en 5 in de vrijstellingsgrondslag werd opgenomen.

De periode van 30 kalenderdagen, de periode van 60 kalenderdagen of de periode van 75 kalenderdagen wordt niet onderbroken door de gebeurtenissen die de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schorsen. Ze wordt verlengd met zoveel dagen als de schorsing duurt.

§ 3. Om in aanmerking te komen, moet de in paragraaf 2 bedoelde opleiding:

- beantwoorden aan de in artikel 9 van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, vermelde definities;

- niet verplicht zijn gesteld door een wettelijke of reglementaire bepaling of door een collectieve arbeidsovereenkomst;

- (…)

Om in aanmerking te komen moet de volledige kost van de in paragraaf 2 bedoelde opleiding evenals de volledige loonkost die verschuldigd is in geval de opleiding tijdens werktijd gevolgd wordt, door de werkgever worden gedragen. Opleidingen die geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd via een door de overheid gesubsidieerd opleidingsverlof, komen niet in aanmerking.

Voor de berekening van de duurtijd van de opleiding, wordt één volledige werkdag opleiding geacht overeen te komen met 7,6 uren opleiding.

De informele opleidingen in de zin van artikel 9 van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk mogen niet meer dan 10 % van de minimale duur van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen of 60 kalenderdagen uitmaken, of 20 % van de minimale duur van 38 uren gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen.

§ 4. De in paragraaf 1 bedoelde vrijstelling wordt berekend met inachtneming van al de belastbare bezoldigingen van de kalendermaand waarin de opleiding is beëindigd.

De in het eerste lid bedoelde belastbare bezoldigingen zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers, met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de achterstallige bezoldigingen en van de inkomsten die niet aan de bedrijfsvoorheffing worden onderworpen of bij verdrag zijn vrijgesteld. Voor de toepassing van deze paragraaf, worden deze bezoldigingen slechts in aanmerking genomen ten belope van 3.500 euro belastbaar per werknemer. Dit bedrag is van toepassing op de werknemer die voltijds wordt tewerkgesteld volgens de op de betrokken onderneming toepasselijke wetgeving. Het wordt verminderd naar verhouding tot de op de betrokken werknemer van toepassing zijnde arbeidsregeling. Het wordt niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de in het tweede lid bedoelde grens geacht een evenredig deel uit te maken van de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de in deze paragraaf bedoelde belastbare bezoldigingen van de betrokken werknemer.

§ 5. De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 11,75 % van het totaal van de in paragraaf 4 bedoelde bezoldigingen van alle in paragraaf 2 bedoelde werknemers samen.

§ 6. De Koning bepaalt de nadere regels en modaliteiten in verband met de wijze waarop bij de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing het bewijs wordt geleverd dat aan de in paragrafen 2 tot 4 vermelde voorwaarden voldaan is.'.'

Interne ref.: 727.673/3

Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

Verplicht flexiloongegevens uploaden via ‘Flexi at work’

Federal Learning Account: uitstel of blijvende verplichtingen?

Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor onderzoek en ontwikkeling: het hof van beroep te Antwerpen zet de puntjes op de i!