De Algemene Administratie van Douane en Accijnzen publiceerde op 29/10/2024 de Circulaire 2024/C/68 betreffende het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie.
Inhoudstabel
2. Summiere aangifte bij binnenbrengen (art. 127 t/m 130 DWU)
2.1. Indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen
2.2. Termijn en plaats voor het indienen van een summiere aangifte bij binnenbrengen
2.2.1. Termijn voor het indienen van een summiere aangifte bij binnenbrengen
2.2.2. Plaats voor het indienen van een summiere aangifte bij binnenbrengen
2.3. Verantwoordelijke persoon voor het indienen van de summiere aangifte bij binnenbrengen
2.4. Inhoud van een summiere aangifte bij binnenbrengen
2.5. Registratie van de summiere aangifte bij binnenbrengen
2.7. Wijziging en ongeldigmaking van een summiere aangifte bij binnenbrengen
2.7.1. Wijziging van een summiere aangifte bij binnenbrengen
2.7.2. Ongeldigmaking van een summiere aangifte bij binnenbrengen
3. Binnenkomst van goederen in het douanegebied van de Unie (art. 133 t/m 137 DWU)
3.1. Kennisgeving van aankomst van een zeeschip of luchtvaartuig over zee of door de lucht
3.2. Uitwijking van een zeeschip of luchtvaartuig dat het douanegebied van de Unie binnenkomt
3.4. Vervoer naar de plaats van bestemming
3.5. Vervoer in bijzondere omstandigheden
3.6. Goederen die het douanegebied van de Unie tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten
4. Aanbrengen, lossen en onderzoek van goederen (art. 139 t/m 141 DWU)
4.1. Aanbrengen van goederen bij de douane
4.1.1. Plaats en verantwoordelijke persoon voor het aanbrengen van de goederen bij de douane
4.1.2. Indiening en inhoud van de kennisgeving van aanbrengen
4.2. Lossen en onderzoek van goederen
4.3. Goederen die onder douanevervoer zijn vervoerd
5. Tijdelijke opslag van goederen (art. 144 t/m 150 DWU)
5.1. Aangifte tot tijdelijke opslag
5.1.2. Inhoud van de aangifte tot tijdelijke opslag
5.1.3. Wijziging en ongeldigmaking van een aangifte tot tijdelijke opslag
5.2. Plaatsen voor tijdelijke opslag
5.3. Voorwaarden en verantwoordelijkheden voor de tijdelijke opslag van goederen
5.4. Vergunning voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag (RTO)
5.4.1. Aanvraag van een vergunning
5.4.5. Overbrenging van goederen in tijdelijke opslag
5.5. Opslag van Unie- en niet-Uniegoederen in een ruimte voor tijdelijk opslag
5.6. Beëindiging van de tijdelijke opslag
5.6.1. Plaatsing van goederen onder een douaneregeling
5.6.2. Wederuitvoer van niet-Uniegoederen
5.7. Samenvattende tabel betreffende tijdelijke opslag
6. Handelsverkeer met gebieden met een bijzonder fiscaal regime
7. Door de douaneautoriteiten te nemen maatregelen
8. Bescherming van de persoonlijke gegevens
Bijlage I : Artikelen 42 tot 49 IRTA
Bijlage III : Verstrekking van de gegevens van de ENS door andere personen dan de vervoerder
Bijlage IV : Risicoanalyse en controles met betrekking tot de summiere aangiften bij binnenbrengen
§ 1. Goederen moeten voldoen aan een reeks douanevoorschriften en -formaliteiten vanaf het ogenblik van het binnenbrengen in het douanegebied van de Unie tot de plaatsing onder een douaneregeling ervan of hun wederuitvoer. Deze douanevoorschriften en -formaliteiten zijn gebaseerd op een aantal processen die in grote lijnen als volgt kunnen worden samengevat:
Het doel van deze circulaire is het uiteenzetten van deze verschillende processen en het beschrijven van alle bijbehorende douanevoorschriften en -formaliteiten.
Hieronder vindt u een samenvattend schema van het proces van binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie.
§ 2. Het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie en het gebruik van de tijdelijke opslag zijn geregeld door de volgende Uniebepalingen of nationale bepalingen:
Referenties
§ 3. Voor de toepassing van deze circulaire worden de volgende letterwoorden gebruikt:
§ 4. Voor de toepassing van deze circulaire verstaat men onder:
a) goederen die geheel zijn verkregen in het douanegebied van de Unie zonder toevoeging van goederen die zijn ingevoerd uit landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie,
b) goederen die in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht uit landen of gebieden buiten dat gebied en die in het vrije verkeer zijn gebracht,
c) goederen die in het douanegebied van de Unie zijn verkregen of vervaardigd, hetzij uitsluitend uit goederen als bedoeld onder het tweede deelstreepje, hetzij uit goederen als bedoeld onder punt a) en b);
i) bij gecombineerd vervoer wordt onder "vervoerder" de persoon verstaan die het vervoermiddel bestuurt dat, nadat het op het douanegebied van de Unie is binnengebracht, zichzelf zal voortbewegen als actief vervoermiddel;
ii) in het geval van zee- of luchtvervoer in het kader van een charterovereenkomst of een overeenkomst voor het delen van laadruimte wordt onder "vervoerder" de persoon verstaan die een overeenkomst sluit en het cognossement of de luchtvrachtbrief afgeeft voor het feitelijke vervoer van de goederen naar het douanegebied van de Unie;
2.1. Indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen
§ 5. Voor goederen die het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, wordt een ENS gedaan.
§ 6. Een ENS wordt ingediend in het elektronisch systeem ICS2. Het elektronisch systeem, opgezet overeenkomstig artikel 16 § 1 DWU en artikel 182 DWU IA, wordt gebruikt voor:
a) de indiening, verwerking en opslag van gegevens van een ENS en andere informatie over die aangiften, die betrekking hebben op de douanerisicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden, inclusief ter ondersteuning van de veiligheid van de luchtvaart, en op de maatregelen die op basis van de resultaten van die analyse moeten worden genomen;
b) de uitwisseling van informatie over de gegevens van een ENS en de resultaten van de risicoanalyse van de ENS, over andere informatie die nodig is om die risicoanalyse uit te voeren en over maatregelen die zijn genomen op basis van risicoanalyse, inclusief aanbevelingen over de controleplaatsen en de resultaten van die controles;
c) de uitwisseling van informatie voor het toezicht op en de evaluatie van de uitvoering van de gemeenschappelijke veiligheidsrisicocriteria en -normen en van de controlemaatregelen en prioritaire controlegebieden bedoeld in artikel 46, lid 3 DWU.
§ 7. De wettelijke Europese bepalingen met betrekking tot de doelstellingen, de structuur en het gebruik van ICS2 zijn opgenomen in de artikelen 42 tot en met 49 van de IRTA (zie Bijlage I).
§ 8. Van de verplichting tot indiening van een ENS wordt afgezien:
a) in het geval van vervoermiddelen en de daarmee vervoerde goederen die uitsluitend door de territoriale wateren of het luchtruim van het douanegebied van de Unie worden vervoerd zonder dat er een tussenstop in dit gebied wordt gemaakt; en
b) in andere gevallen die naar behoren worden gerechtvaardigd door het soort goederen of het soort vervoer (zie Bijlage II) of die voortvloeien uit verplichtingen uit hoofde van internationale overeenkomsten.
§ 9. Havens, luchthavens en andere transport- of commerciële centra maken gebruik van elektronische platforms die meerdere systemen van verschillende partijen met elkaar verbinden.
De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat gebruik wordt gemaakt van deze systemen voor het indienen van een ENS, op voorwaarde dat:
§ 10. De douaneautoriteiten kunnen ermee instemmen dat in plaats van een ENS, een kennisgeving wordt ingediend en toegang wordt verleend tot de gegevens van de ENS in het computersysteem van de marktdeelnemer, op voorwaarde dat dit systeem:
§ 11. Het douanekantoor van eerste binnenkomst kan ontheffing verlenen voor het indienen van een ENS met betrekking tot goederen waarvoor, vóór het verstrijken van de termijn voor de indiening van die aangifte, een douaneaangifte is ingediend. In dat geval dient de douaneaangifte ten minste de voor de ENS benodigde gegevens te bevatten. Totdat de douaneaangifte is aanvaard overeenkomstig artikel 172 DWU, heeft zij de status van een ENS.
§ 12. Het douanekantoor van eerste binnenkomst kan ontheffing verlenen voor het indienen van een ENS met betrekking tot goederen waarvoor, vóór het verstrijken van de termijn voor de indiening van die aangifte, een aangifte tot tijdelijke opslag is ingediend. Deze aangifte bevat ten minste de voor de ENS benodigde gegevens. Tot het moment dat de aangegeven goederen bij de douane zijn aangebracht overeenkomstig de in de §§ 59 t/m70 opgenomen bepalingen, heeft de aangifte tot tijdelijke opslag de status van een ENS.
§ 13. Een ENS wordt binnen een specifieke termijn bij het douanekantoor van eerste binnenkomst ingediend voordat de goederen het douanegebied van de Unie binnenkomen.
De termijnen voor het indienen van een ENS, zoals opgenomen in de artikelen 105 t/m 109 DWU DA, kunnen als volgt worden samengevat:
§ 14. Wanneer de goederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht op een vervoermiddel dat zelf wordt vervoerd op een actief vervoermiddel, is de termijn voor de indiening van de ENS, de termijn die geldt voor het actieve vervoermiddel (artikel 110 DWU DA).
§ 15. De termijnen zoals opgenomen in § 13 zijn niet van toepassing in geval van overmacht (artikel 111 DWU DA).
§ 16. Een ENS wordt bij het douanekantoor van eerste binnenkomst ingediend voordat de goederen het douanegebied van de Unie binnenkomen.
§ 17. De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat een ENS wordt ingediend bij een ander douanekantoor, mits dit kantoor de benodigde gegevens onmiddellijk elektronisch doorgeeft aan of ter beschikking stelt aan het douanekantoor van eerste binnenkomst.
§ 18. Wanneer een ENS wordt ingediend door indiening van meer dan één gegevensset of door de indiening van de in artikel 106, lid 2 en lid 2 bis DWU DA bedoelde minimale gegevensset, doet de persoon die de gedeeltelijke of de minimale gegevensset indient dit bij het douanekantoor dat, naar zijn of haar weten, het douanekantoor van eerste binnenkomst moet zijn. Indien die persoon niet weet in welke plaats in het douanegebied van de Unie het vervoermiddel waarmee de goederen worden vervoerd naar verwachting als eerste aankomt, kan het douanekantoor van eerste binnenkomst worden bepaald op basis van de plaats waarnaar de goederen zijn verzonden.
§ 19. Een ENS wordt ingediend door de vervoerder.
Niettegenstaande de verplichtingen van de vervoerder kan de ENS in zijn plaats worden ingediend door een van de volgende personen:
a) de importeur of ontvanger van de goederen of een andere persoon in wiens naam of voor wiens rekening de vervoerder handelt;
b) eenieder die in staat is de goederen bij het douanekantoor van binnenkomst aan te brengen of te doen aanbrengen.
§ 20. De specifieke bepalingen met betrekking tot de mededeling van de ENS-gegevens door andere personen dan de vervoerder voor de verschillende soorten vervoer (over zee, over de binnenwateren, door de lucht, per post en per koeriersdienst) zijn opgenomen in bijlage III van deze circulaire.
§ 21. Elke persoon die een ENS indient in het douanegebied van de Unie moet worden geregistreerd en geïdentificeerd door zijn EORI-nummer (artikel 9 DWU en artikel 5, lid 1 b) DWU DA.) Dit nummer moet worden opgenomen in de ENS.
§ 22. In specifieke gevallen, wanneer alle de benodigde gegevens voor een risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden niet verstrekt kunnen worden door de in § 19 bedoelde personen, kunnen andere personen die over de die gegevens beschikken en deze mogen verstrekken, daarom worden verzocht (“multiple filing" systeem).
§ 23. Zoals bepaald in artikel 113 bis DWU DA, is elke persoon die de nodige informatie verstrekt voor de risicoanalyse, die wordt uitgevoerd voor veiligheidsdoeleinden, verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van de verstrekte informatie overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder a) en b), DWU.
§ 24. Een ENS bevat de informatie die nodig is voor een risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden.
De op een ENS te vermelden gegevens zijn opgenomen in de F-kolommen van de tabel met gegevensvereisten van de bijlage B van de DWU DA. Deze bijlage bevat eveneens de nodige aantekeningen op deze gegevens terwijl de formaten en codes voor deze gegevensvereisten geraadpleegd kunnen worden in de bijlage B van de DWU IA. De gegevens zijn toegankelijk via de AAD&A-website ‘Gegevensvereisten voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus’:
Toelichtingen voor de gegevenssets | FOD Financiën (belgium.be)[i].
§ 25. Hierna wordt nader ingegaan op een aantal G.E. die van groot belang zijn voor een ENS:
§ 26. Zoals opgenomen in artikel 185 DWU IA, registreren de douaneautoriteiten een ENS na de ontvangst ervan en stellen de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger onmiddellijk van de registratie in kennis en delen aan die persoon de MRN van de ENS en de datum van registratie mee.
§ 27. Wanneer de gegevens van een ENS worden verstrekt door de indiening van ten minste de minimale gegevensset of door de indiening van meer dan één gegevensset (“multiple filing”):
a) registreren de douaneautoriteiten na ontvangst elke indiening van gegevens van de ENS;
b) stellen zij de persoon die de gegevensset heeft ingediend onmiddellijk van de registratie in kennis en
c) delen zij deze persoon de MRN mee van elke indiening, evenals de datum van registratie van elke indiening.
§ 28. De douaneautoriteiten stellen de vervoerder onmiddellijk in kennis van de registratie, op voorwaarde dat de vervoerder heeft gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang heeft tot ICS2, in elk van de volgende gevallen:
a) wanneer de ENS wordt ingediend door een persoon zoals bedoeld in § 19;
b) wanneer gegevens van de ENS worden verstrekt in overeenstemming met § 22.
§ 29. Het douanekantoor van eerste binnenkomst zorgt ervoor dat binnen een specifieke termijn een risicoanalyse wordt uitgevoerd, hoofdzakelijk voor veiligheidsdoeleinden, op basis van de in § 5 bedoelde ENS of de in § 10 bedoelde gegevens, en neemt de nodige maatregelen op basis van de resultaten van die risicoanalyse.
§ 30. De termijnen waarbinnen een risicoanalyse moet worden uitgevoerd en de nodige maatregelen moeten worden getroffen, zijn opgenomen in artikel 186 DWU IA (zie bijlage 4).
2.7.1. Wijziging van een summiere aangifte bij binnenbrengen
§ 31. De aangever kan, op diens verzoek, worden toegestaan een of meer gegevens in een ENS te wijzigen nadat deze is ingediend.
Wijziging is niet meer mogelijk na een van de volgende feiten:
a) de douaneautoriteiten hebben de persoon die de ENS heeft ingediend, in kennis gesteld van hun voornemen de goederen te controleren;
b) de douaneautoriteiten hebben geconstateerd dat de gegevens van de ENS onjuist zijn;
c) de goederen zijn reeds bij de douane aangebracht.
§ 32. Uitsluitend de personen die de gegevens hebben ingediend, kunnen om een wijziging verzoeken.
§ 33. Een wijziging van een ENS heeft geen invloed op de uiterste termijn voor de indiening ervan.
§ 34. Wanneer een ENS wordt gewijzigd, wordt een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd op basis van de gewijzigde gegevenselementen.
§ 35. Indien de goederen waarvoor een ENS is ingediend, niet het douanegebied van de Unie binnenkomen, maken de douaneautoriteiten deze aangifte onmiddellijk ongeldig in elk van de volgende gevallen:
a) op verzoek van de aangever, of;
b) indien na de indiening van de ENS 200 dagen zijn verstreken.
§ 36. Artikel 188 DWU IA bepaalt dat ICS2 wordt gebruikt voor het indienen van een verzoek tot wijziging of ongeldigmaking van een ENS of van de gegevens daarin.
§ 37. Wanneer verschillende personen verzoeken om een wijziging of een ongeldigmaking van de gegevens van een ENS, mogen elk van deze personen alleen verzoeken om een wijziging of ongeldigmaking van de gegevens die zij zelf hebben ingediend.
§ 38. De douaneautoriteiten stellen onmiddellijk de indiener van het verzoek tot wijziging of ongeldigmaking in kennis van hun besluit om het te registreren of te weigeren.
Wanneer de wijzigingen of de ongeldigmaking van de gegevens van een ENS worden ingediend door een andere persoon dan de vervoerder, stellen de douaneautoriteiten ook de vervoerder in kennis, op voorwaarde dat de vervoerder heeft gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang heeft tot ICS2.
§ 39. In afwijking van § 36, kunnen de lidstaten toestaan dat verzoeken tot wijziging of ongeldigmaking van de gegevens van een ENS, die zijn ingediend met gebruikmaking van ICS2, worden gedaan met behulp van andere middelen dan de in artikel 6, lid 1, van het DWU bedoelde elektronische gegevensverwerkingstechnieken.
3.1. Kennisgeving van aankomst van een zeeschip of luchtvaartuig over zee of door de lucht
§ 40. De exploitant van een zeeschip of van een luchtvaartuig dat het douanegebied van de Unie binnenkomt, meldt, via ICS2, de aankomst aan het douanekantoor van eerste binnenkomst bij de aankomst van het vervoermiddel.
Wanneer de douaneautoriteiten beschikken over informatie over de aankomst van een schip of luchtvaartuig, kunnen zij ontheffing verlenen voor het in de eerste alinea bedoelde bericht.
§ 41. De kennisgeving van aankomst moet ten minste de gegevens bevatten die nodig zijn om de ENS te identificeren die voor de vervoerde goederen zijn ingediend. De op een kennisgeving van aankomst te vermelden gegevens zijn opgenomen in kolom G2 van de tabel met gegevensvereisten van de bijlage B van de DWU DA. Deze bijlage bevat eveneens de nodige aantekeningen op deze gegevens terwijl de formaten en codes voor deze gegevensvereisten geraadpleegd kunnen worden in de bijlage B van de DWU IA.
§ 42. De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat gebruik wordt gemaakt van haven- of luchthavensystemen of andere beschikbare informatiemethoden om de aankomst van een vervoermiddel te melden.
§ 43. Wanneer een luchtvaartuig is uitgeweken en in de eerste plaats is aangekomen bij een douanekantoor in een lidstaat die niet is vermeld als een land dat deel uitmaakt van het vervoerstraject in de ENS, vraagt het feitelijke douanekantoor van eerste binnenkomst de gegevens op van de ENS, via ICS2, de resultaten van risicoanalyses en de door het verwachte douanekantoor van eerste binnenkomst gedane controleaanbevelingen.
§ 44. Wanneer een zeeschip is uitgeweken en in de eerste plaats is aangekomen bij een douanekantoor in een lidstaat die niet is vermeld als een land dat deel uitmaakt van het vervoerstraject in de ENS, vraagt het feitelijke douanekantoor van eerste binnenkomst via dat systeem de gegevens op van de ENS, de resultaten van risicoanalyses en de door het verwachte douanekantoor van eerste binnenkomst gedane controleaanbevelingen.
§ 45. Goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen, zijn aan douanetoezicht onderworpen vanaf het tijdstip van binnenkomst en kunnen aan douanecontroles worden onderworpen.
Zij zijn in voorkomend geval onderworpen aan de verboden of beperkingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van, onder meer, de openbare zedelijkheid, de openbare orde of de openbare veiligheid, de bescherming van de gezondheid en het leven van mens, dier of plant, de bescherming van het milieu, de bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit en de bescherming van industriële en commerciële eigendom, inclusief controles op drugsprecursoren, goederen die inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en liquide middelen, alsmede aan de uitvoering van maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden en van handelspolitieke maatregelen.
§ 46. Deze goederen blijven onder dit toezicht zolang dit nodig is om de douanestatus ervan te bepalen en worden er niet aan onttrokken zonder toestemming van de douaneautoriteiten.
Onverminderd de bepalingen van de regeling bijzondere bestemming zijn Uniegoederen niet aan douanetoezicht onderworpen zodra de douanestatus ervan is vastgesteld zoals is bepaald in artikel 153 t/m 157 DWU.
Niet-Uniegoederen blijven aan douanetoezicht onderworpen totdat:
§ 47. De houder van goederen onder douanetoezicht kan, met toestemming van de douaneautoriteiten, op elk tijdstip de goederen onderzoeken of daarvan monsters nemen, met name om de tariefindeling, douanewaarde of douanestatus vast te stellen.
§ 48. De persoon die goederen het douanegebied van de Unie binnenbrengt, brengt deze onverwijld, in voorkomend geval via de door de douaneautoriteiten aangegeven route en op de door hen vastgestelde wijze, naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar enige andere door deze autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats.
§ 49. Eenieder die verantwoordelijk is voor het vervoer van goederen nadat deze het douanegebied van de Unie zijn binnengekomen, is tot de in de § 48 bedoelde verplichtingen gehouden.
§ 50. Goederen die, hoewel ze zich nog buiten het douanegebied van de Unie bevinden, door de douaneautoriteiten van een lidstaat aan douanecontroles kunnen worden onderworpen ingevolge een overeenkomst met een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie, worden op een dezelfde wijze behandeld als in het douanegebied van de Unie binnengekomen goederen.
§ 51 De bepalingen van § 48 laten de toepassing van bijzondere voorschriften met betrekking tot in het grensgebied vervoerde goederen of in pijpleidingen of via kabels vervoerde goederen evenals goederenverkeer van verwaarloosbaar economisch belang zoals brieven, briefkaarten, drukwerk en de elektronische equivalenten daarvan op andere media, of goederen die reizigers bij zich dragen, onverlet, voor zover het douanetoezicht en de mogelijkheden tot douanecontroles hierdoor niet in het gedrang komen.
§ 52. De bepalingen van § 48 zijn niet van toepassing op vervoermiddelen en daarmee vervoerde goederen die door de territoriale wateren of het luchtruim van het douanegebied van de Unie worden vervoerd zonder dat er een tussenstop in dit gebied wordt gemaakt.
§ 53. Indien de in § 48 bedoelde verplichting ten gevolge van niet te voorziene omstandigheden of overmacht niet kan worden nagekomen, stelt de persoon op wie deze verplichting rust of iedere andere persoon die voor zijn rekening handelt, de douaneautoriteiten hiervan onverwijld in kennis. Indien de goederen ondanks de niet te voorziene omstandigheden of de overmacht niet volledig zijn teloorgegaan, worden de douaneautoriteiten bovendien in kennis gesteld van de juiste plaats waar deze goederen zich bevinden.
§ 54. Indien een in § 52 bedoeld schip of luchtvaartuig ten gevolge van niet te voorziene omstandigheden of overmacht wordt gedwongen het douanegebied van de Unie aan te doen of daar tijdelijk te verblijven zonder aan de § 48 bedoelde verplichting te kunnen voldoen, stelt de persoon die dit schip of luchtvaartuig in het douanegebied van de Unie heeft gebracht, of ieder ander persoon die voor zijn rekening handelt, de douaneautoriteiten hiervan onverwijld in kennis.
§ 55. De douaneautoriteiten stellen de maatregelen vast die in acht moeten worden genomen om het douanetoezicht op de in § 53 bedoelde goederen of, in de § 54 genoemde omstandigheden, op het schip of luchtvaartuig en de zich aldaar bevindende goederen mogelijk te maken en om er in voorkomend geval voor te zorgen dat deze goederen vervolgens naar een douanekantoor of een andere door hen aangewezen of goedgekeurde plaats worden overgebracht.
§ 56. De bepalingen betreffende de indiening van een ENS en de kennisgeving van aankomst zijn niet van toepassing in gevallen waar niet-Uniegoederen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht nadat zij dat gebied tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten en rechtstreeks zijn vervoerd zonder tussenstop buiten het douanegebied van de Unie.
§ 57. De bepalingen betreffende de indiening van een ENS en de kennisgeving van aankomst zijn niet van toepassing in gevallen waar Uniegoederen waarvan de douanestatus van Uniegoederen moet worden aangetoond overeenkomstig artikel 153, lid 2 DWU het douanegebied van de Unie worden binnengebracht nadat zij dat gebied tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten en rechtstreeks zijn vervoerd zonder tussenstop buiten het douanegebied van de Unie.
§ 58. De bepalingen betreffende de indiening van een ENS, de kennisgeving van aankomst, het aanbrengen van de goederen bij de douane en het lossen en onderzoek van de goederen zijn niet van toepassing in gevallen waar Uniegoederen die worden vervoerd zonder wijziging van hun douanestatus overeenkomstig artikel 155, lid 2 DWU het douanegebied van de Unie worden binnengebracht nadat zij dat gebied tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten en rechtstreeks zijn vervoerd zonder tussenstop buiten het douanegebied van de Unie.
4.1. Aanbrengen van goederen bij de douane
4.1.1. Plaats en verantwoordelijke persoon voor het aanbrengen van de goederen bij de douane
§ 59. Goederen die in het douanegebied van de Unie worden gebracht, worden onmiddellijk bij aankomst bij de douane aangebracht bij het aangewezen douanekantoor, of op een daartoe door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats, door een van de volgende personen:
a) de persoon die de goederen in het douanegebied van de Unie heeft gebracht;
b) de persoon in wiens naam of voor wiens rekening degene handelt die de goederen in het douanegebied van de Unie heeft gebracht;
c) de persoon die aansprakelijk is voor het vervoer van de goederen na het binnenbrengen in het douanegebied van de Unie.
§ 60. Niettegenstaande de verplichtingen van de in § 59 bedoelde persoon kunnen de goederen ook worden aangebracht door een van de volgende personen:
a) eenieder die de goederen onmiddellijk onder een douaneregeling plaatst;
b) de houder van een vergunning voor het beheer van een opslagruimte.
§ 61. Voor het aanbrengen van goederen kan een andere plaats dan het bevoegde douanekantoor worden goedgekeurd wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de vereisten die zijn vastgesteld in § 102 en 103 zijn vervuld;
b) de goederen worden niet later dan drie dagen nadat zij zijn aangebracht, aangegeven voor een douaneregeling of wederuitgevoerd, dan wel niet later dan zes dagen nadat zij zijn aangebracht in het geval van een toegelaten geadresseerde zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b) DWU, tenzij de douaneautoriteiten een onderzoek van de goederen eisen overeenkomstig §72.
Wanneer voor de plaats al een vergunning voor het beheer van een RTO is verleend, is die goedkeuring niet vereist.
§ 62. Goederen die het douanegebied van de Unie over zee of door de lucht binnenkomen en die aan boord blijven van hetzelfde vervoermiddel, worden alleen in de haven of luchthaven waar zij worden gelost of overgeladen bij de douane aangebracht. Goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen en die worden gelost om tijdens de reis op hetzelfde vervoermiddel te worden geladen teneinde het lossen of laden van andere goederen mogelijk te maken, worden echter niet bij de douane van die haven of luchthaven aangebracht.
§ 63. De bepalingen van § 59 laten de toepassing van bijzondere voorschriften met betrekking tot in het grensgebied vervoerde goederen of in pijpleidingen of via kabels vervoerde goederen evenals goederenverkeer van verwaarloosbaar economisch belang zoals brieven, briefkaarten, drukwerk en alle elektronische equivalenten daarvan op andere media, of goederen die reizigers bij zich dragen, onverlet, voor zover het douanetoezicht en de mogelijkheden tot douanecontroles hierdoor niet in het gedrang komen.
§ 64. Bij de douane aangebrachte goederen mogen niet zonder toestemming van de douaneautoriteiten worden weggevoerd van de plaats waar zij zijn aangebracht.
§ 65. De kennisgeving van aanbrengen wordt door de marktdeelnemer ingediend in de nationale elektronische toepassing PN TS - module PN.
§ 66. Het aanbrengen bij de douane is in § 4 gedefinieerd als de mededeling (kennisgeving) aan de douaneautoriteiten dat de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats zijn aangekomen en beschikbaar zijn voor douanecontrole.
§ 67. De op een kennisgeving van aanbrengen te vermelden gegevens zijn opgenomen in kolom G3 van de tabel met gegevensvereisten van de bijlage B van de DWU DA. Deze bijlage bevat eveneens de nodige aantekeningen op deze gegevens. De formaten en codes voor deze gegevensvereisten kunnen geraadpleegd worden in de bijlage B van de DWU IA.
De toelichting voor het aanbrengen van goederen bij de douane (G3) is beschikbaar op de AAD&A-website ‘Gegevensvereisten voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus’:
Toelichtingen voor de gegevenssets | FOD Financiën (belgium.be)[ii].
§ 68. De persoon die de goederen aanbrengt, verwijst naar de voor deze goederen ingediende ENS of, in de §§ 11 en 12 bedoelde gevallen, naar de douaneaangifte of aangifte tot tijdelijke opslag, tenzij ontheffing is verleend van de verplichting een ENS in te dienen.
§ 69. Indien bij de douane aangebrachte niet-Uniegoederen niet zijn gedekt door een ENS, en tenzij ontheffing is verleend van de verplichting een dergelijke aangifte in te dienen, dient een van de in § 19 bedoelde personen, onverminderd de bepalingen zoals opgenomen in § 22, onmiddellijk een dergelijke aangifte in dan wel in plaats daarvan, mits dit is toegestaan door de douaneautoriteiten, een douaneaangifte of een aangifte tot tijdelijke opslag. Indien in dergelijke omstandigheden een douaneaangifte of een aangifte tot tijdelijke opslag wordt ingediend, bevat de aangifte ten minste de voor de ENS benodigde gegevens.
§ 70. Overeenkomstig artikel 190 DWU IA kunnen de douaneautoriteiten het gebruik van haven- of luchthavensystemen of andere beschikbare informatiemethoden voor het aanbrengen van goederen bij de douane toestaan.
§ 71. Het lossen of overladen van goederen uit het vervoermiddel waarop zij zich bevinden, mag slechts met toestemming van de douaneautoriteiten en op de door deze autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen geschieden.
Deze toestemming is evenwel niet vereist in het geval van een dreigend gevaar dat ertoe noopt de goederen onverwijld geheel of gedeeltelijk te lossen. In dat geval worden de douaneautoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis gesteld.
§ 72. De douaneautoriteiten kunnen op ieder ogenblik eisen dat goederen worden gelost en uitgepakt teneinde deze te onderzoeken of te bemonsteren dan wel het vervoermiddel waarop zij zich bevinden, te controleren.
§ 73. De bepalingen betreffende het vervoer naar de plaats van bestemming (§§ 49 t/m 52), het aanbrengen van de goederen bij de douane (§§ 59 t/m 70), het lossen en het onderzoek van goederen (§§ 71 en 72) en de tijdelijke opslag (§§ 75 t/m132) zijn niet van toepassing op reeds onder een regeling douanevervoer geplaatste goederen die het douanegebied van de Unie worden binnengebracht.
§ 74. De bepalingen betreffende het lossen en het onderzoek van de goederen (§§ 71 en 72) en de tijdelijke opslag van de goederen (§§ 75 t/m 132) zijn van toepassing op niet-Uniegoederen die onder een regeling douanevervoer zijn vervoerd, zodra deze goederen overeenkomstig de voorschriften inzake de regeling douanevervoer zijn aangebracht bij het douanekantoor van bestemming in het douanegebied van de Unie.
§ 75. Niet-Uniegoederen zijn in tijdelijke opslag vanaf het moment dat zij bij de douane worden aangebracht.
5.1.1. Algemene bepalingen
§ 76. Bij de douane aangebrachte niet-Uniegoederen worden gedekt door een aangifte tot tijdelijke opslag die alle gegevens bevat die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor tijdelijke opslag.
Een aangifte voor tijdelijke opslag is geen douaneaangifte, maar een handeling waarmee een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze aangeeft dat de goederen zich in tijdelijke opslag bevinden.
§ 77. De documenten in verband met goederen in tijdelijke opslag worden aan de douaneautoriteiten verstrekt indien de Uniewetgeving dat vereist of indien dat met het oog op douanecontroles noodzakelijk is.
§ 78. De aangifte tot tijdelijke opslag wordt door één van de in § 59 of § 60 genoemde personen ingediend, in de nationale elektronische toepassing PN TS - module TS, ten laatste op het moment dat de goederen bij de douane worden aangebracht.
§ 79. De douaneautoriteiten mogen ook toestaan dat de aangifte tot tijdelijke opslag in één van de onderstaande vormen wordt gedaan:
a) een verwijzing naar elke ENS die is ingediend voor de betrokken goederen, aangevuld door de gegevens van een summiere aangifte tot tijdelijke opslag;
b) een manifest of ander vervoersdocument, mits dit de gegevens van een aangifte tot tijdelijke opslag bevat, waaronder een verwijzing naar elke ENS voor de betrokken goederen.
§ 80. Wanneer, zoals opgenomen in artikel 192 DWU IA, een douaneaangifte wordt ingediend vóór de verwachte aanbrenging van de goederen bij de douane in overeenstemming met artikel 171 DWU, kunnen de douaneautoriteiten deze aangifte als een aangifte tot tijdelijke opslag beschouwen.
§ 81. De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat gebruik wordt gemaakt van systemen voor handels-, haven- of vervoersinformatie voor het indienen van een aangifte tot tijdelijke opslag, op voorwaarde dat deze de nodige gegevens voor een dergelijke aangifte bevatten en dat deze gegevens overeenkomstig § 78 beschikbaar zijn.
§ 82. De bepalingen betreffende de verificatie van een douaneaangifte, het onderzoek van en monsterneming van goederen en de identificatiemaatregelen (artikelen 188 t/m 193 DWU) zijn van toepassing op de aangifte tot tijdelijke opslag.
§ 83. De aangifte tot tijdelijke opslag kan ook worden gebruikt voor:
a) het bericht (kennisgeving) van aankomst, zoals bedoeld in §§ 40 t/m 42; of
b) het aanbrengen van de goederen bij de douane, zoals bedoeld in §§ 59 t/m 70, voor zover dit voldoet aan de voorwaarden die in die bepalingen zijn vastgelegd.
§ 84. Een aangifte tot tijdelijke opslag is niet vereist indien, ten laatste op het moment van het aanbrengen van de goederen bij de douane, de douanestatus van Uniegoederen is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 153 t/m 156 DWU.
§ 85. De aangifte tot tijdelijke opslag wordt door de douaneautoriteiten bewaard of is voor hen toegankelijk, teneinde te kunnen verifiëren dat de goederen waarop deze aangifte betrekking heeft, onder een douaneprocedure worden geplaatst of worden wederuitgevoerd overeenkomstig § 124.
§ 86. Voor de doeleinden van de §§ 76 t/m 85 worden, voor niet-Uniegoederen die onder een regeling voor douanevervoer zijn vervoerd en bij de douane worden aangebracht bij een kantoor van bestemming binnen het douanegebied van de Unie, de gegevens over het vervoer beschouwd als aangifte tot tijdelijke opslag, voor zover zij aan de eisen voldoen. De houder van de goederen kan evenwel een aangifte tot tijdelijke opslag indienen na beëindiging van de regeling douanevervoer.
§ 87. De op een aangifte tot tijdelijke opslag te vermelden gegevens zijn opgenomen in kolom G4 van de tabel met gegevensvereisten van de bijlage B van de DWU DA. Deze bijlage bevat eveneens de nodige aantekeningen op deze gegevens. De formaten en codes voor deze gegevensvereisten kunnen geraadpleegd worden in de bijlage B van de DWU IA.
De toelichting voor de aangifte tot tijdelijke opslag (G4) is beschikbaar op de AAD&A-website ‘Gegevensvereisten voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus’:
Toelichtingen voor de gegevenssets | FOD Financiën (belgium.be) i
§ 88. Tenzij ontheffing is verleend van de verplichting om een ENS in te dienen, bevat de aangifte tot tijdelijke opslag een verwijzing naar elke ENS die voor de bij de douane aangebrachte goederen is ingediend, behalve indien deze goederen reeds in tijdelijke opslag waren of onder een douaneregeling zijn geplaatst en het douanegebied van de Unie niet hebben verlaten.
§ 89. De aangifte tot tijdelijke opslag bevat, onder andere, de gegevens waarmee de goederen kunnen worden geïdentificeerd en gelokaliseerd:
§ 90. De aangever wordt, op diens aanvraag, toegestaan een of meer gegevens in de aangifte tot tijdelijke opslag te wijzigen nadat deze is ingediend. De wijziging mag niet inhouden dat de aangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.
Wijziging is niet meer mogelijk na een van de volgende feiten:
a) de douaneautoriteiten hebben de persoon die de aangifte heeft ingediend, in kennis gesteld van hun voornemen de goederen te controleren;
b) de douaneautoriteiten hebben geconstateerd dat de gegevens van de aangifte onjuist zijn.
§ 91. Indien de goederen waarvoor een aangifte tot tijdelijke opslag is ingediend, niet bij de douane zijn aangebracht, maken de douaneautoriteiten die aangifte onmiddellijk ongeldig in elk van de volgende gevallen:
a) op verzoek van de aangever, of
b) indien na de indiening van de aangifte 30 dagen zijn verstreken.
§ 92. Goederen in tijdelijke opslag worden alleen in RTO’s opgeslagen zoals opgenomen in de §§ 98 t/m 104, of, indien gerechtvaardigd, op andere door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen.
§ 93. Artikel 115, lid 2 DWU DA voorziet dat voor de tijdelijke opslag van goederen een andere plaats dan een RTO kan worden goedgekeurd wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) er wordt voldaan aan de vereisten van de §§ 102 en 103;
b) de goederen worden niet later dan drie dagen nadat zij zijn aangebracht, aangegeven voor een douaneregeling of wederuitgevoerd, dan wel niet later dan zes dagen nadat zij zijn aangebracht in het geval van een toegelaten geadresseerde zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b) DWU, tenzij de douaneautoriteiten een onderzoek van de goederen eisen overeenkomstig § 72.
§ 94. Onverminderd de bepalingen opgenomen in § 47, mogen goederen die onder de regeling tijdelijke opslag zijn geplaatst, geen andere behandelingen ondergaan dan die welke noodzakelijk zijn om deze goederen in ongewijzigde staat te behouden zonder dat de presentatie of de technische kenmerken worden gewijzigd.
§ 95. De houder van de in § 98 bedoelde vergunning of de persoon die de goederen opslaat in de gevallen waarin de goederen zijn opgeslagen op andere door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen, is verantwoordelijk voor al het volgende:
a) het verzekeren dat de goederen in tijdelijke opslag niet aan het douanetoezicht worden onttrokken;
b) het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de opslag van goederen in tijdelijke opslag.
§ 96. Indien goederen om enigerlei reden niet langer in tijdelijke opslag kunnen worden gehouden, nemen de douaneautoriteiten onverwijld alle nodige maatregelen om de situatie van deze goederen te regulariseren overeenkomstig de artikelen 197 t/m 199 DWU (vernietiging, verbeurdverklaring en verkoop, afstand aan de staat).
§ 97. Ingevolge artikel 51 DWU, dient de betrokken persoon, met het oog op een douanecontrole, de bescheiden en gegevens gedurende ten minste drie jaren te bewaren op een wijze die toegankelijk en aanvaardbaar is voor de douaneautoriteiten. Voor goederen die in tijdelijke opslag zijn geplaatst, vangt deze termijn aan op het einde van het jaar waarin de tijdelijke opslag is beëindigd.
5.4.1. Aanvraag van een vergunning
§ 98. Voor het beheer van een RTO is een vergunning van de douaneautoriteiten vereist. Deze vergunning moet worden aangevraagd door de uitbater van de RTO, die de vergunninghouder is. Een dergelijke vergunning is niet vereist indien de beheerder van de RTO de douaneautoriteit zelf is.
§ 99. De bepalingen betreffende de aanvraag van een beschikking, het beheer van beschikkingen naar aanleiding van aanvragen, de nietigverklaring van gunstige beschikkingen en de intrekking en wijzigingen van gunstige beschikkingen zijn respectievelijk opgenomen in de artikelen 22, 23, 27 en 28 DWU. Deze bepalingen worden ook toegelicht in de Circulaire 2022/C/123 betreffende het nemen en het beheer van een beschikking inzake de toepassing van de douanewetgeving.
§ 100. De op te nemen gegevens in een aanvraag voor een vergunning voor het beheer van RTO’s zijn opgenomen in de kolom TST van de tabel met gegevensvereisten in de Bijlage A van DWU DA en DWU IA.
§ 101. Zoals opgenomen in artikel 117 DWU DA wordt een vergunning voor het beheer van een RTO wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
a) de RTO wordt niet gebruikt voor detailhandel;
b) wanneer de opgeslagen goederen een gevaar vormen, andere goederen kunnen bederven of om andere redenen bijzondere voorzieningen vereisen, wordt de RTO speciaal voor de opslag van die goederen ingericht;
c) de RTO wordt uitsluitend beheerd door de vergunninghouder.
§ 102. De vergunning voor het beheer van een RTO wordt uitsluitend verleend aan personen die aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:
a) zij zijn in het douanegebied van de Unie gevestigd;
b) zij bieden de nodige waarborgen voor het goede gebruik van de regeling; een AEOC wordt geacht aan die voorwaarde te voldoen indien in de vergunning AEOC rekening is gehouden met het beheer van de RTO;
c) zij stellen zekerheid overeenkomstig artikel 89 DWU.
Wanneer er een doorlopende zekerheid wordt gesteld, worden de aan die zekerheid verbonden verplichtingen op passende wijze gecontroleerd.
§ 103. De vergunning voor het beheer van een RTO wordt slechts toegekend indien de douaneautoriteiten douanetoezicht kunnen uitoefenen zonder administratieve maatregelen te hoeven nemen die niet in verhouding staan tot de economische behoeften.
§ 104. De voorwaarden waaronder het beheer van RTO’s is toegestaan, worden in de vergunning vastgesteld.
§ 105. De raadplegingsprocedure zoals bedoeld in artikel 14 DWU IA wordt gevolgd in overeenstemming met de §§ 106 en 107 voordat een besluit wordt genomen om een vergunning te verlenen voor het beheer van RTO’s waarbij meer dan één lidstaat is betrokken, tenzij de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit van mening is dat niet aan de voorwaarden voor het verlenen van een dergelijke vergunning is voldaan.
Vóór de afgifte van de vergunning dient de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit toestemming te verkrijgen van de geraadpleegde douaneautoriteiten.
§ 106. De beschikkingsbevoegde douaneautoriteit zendt de aanvraag en de ontwerpvergunning uiterlijk 30 dagen na de datum van aanvaarding van de aanvraag aan de geraadpleegde douaneautoriteiten.
§ 107. De geraadpleegde douaneautoriteiten delen binnen 30 dagen na de datum waarop zij in kennis zijn gesteld van de ontwerpvergunning hun bezwaren of goedkeuring mee. De bezwaren moeten naar behoren worden gemotiveerd.
Wanneer de bezwaren binnen deze termijn kenbaar worden gemaakt en er binnen 60 dagen na de datum waarop de ontwerpvergunning was meegedeeld, geen overeenstemming wordt bereikt tussen de geraadpleegde en raadplegende autoriteiten, wordt de vergunning alleen verleend voor het deel van de aanvraag waarop de bezwaren geen betrekking hadden.
Indien de geraadpleegde douaneautoriteiten geen bezwaren uiten binnen de termijn, worden zij geacht hun instemming te hebben gegeven.
§ 108. De houder van de vergunning voert een passende administratie in een door de douaneautoriteiten goedgekeurde vorm.
Aan de hand van de informatie en de gegevens in die administratie moeten de douaneautoriteiten in staat zijn toezicht uit te oefenen op het beheer van de RTO’s, met name wat de identificatie, de douanestatus en het verkeer van de opgeslagen goederen betreft.
Een AEOC wordt geacht aan de in de eerste en de tweede alinea vastgestelde verplichting te voldoen voor zover zijn administratie passend is met het oog op het beheer van de tijdelijke opslag.
§ 109. De in § 108 bedoelde administratie bevat de volgende informatie en gegevens:
a) een verwijzing naar de desbetreffende aangifte tot tijdelijke opslag van de opgeslagen goederen en een verwijzing naar de overeenkomstige beëindiging van de tijdelijke opslag;
b) de datum en gegevens ter identificatie van de douanedocumenten betreffende de opgeslagen goederen en alle andere documenten die betrekking hebben op de tijdelijke opslag van de goederen;
c) bijzonderheden, nummers, aantal en soort van de colli, de hoeveelheid en de gebruikelijke handelsomschrijving of technische beschrijving van de goederen en, eventueel, de op de containers aangebrachte merktekens aan de hand waarvan de goederen kunnen worden geïdentificeerd;
d) plaats van de goederen en gegevens over iedere overbrenging;
e) douanestatus van de goederen;
f) informatie over de in § 94 bedoelde behandelingen;
g) wat betreft de overbrenging van tijdelijk opgeslagen goederen RTO’s die in verschillende lidstaten zijn gelegen, de gegevens over de aankomst van de goederen in de RTO van bestemming.
Wanneer de administratie geen deel uitmaakt van de hoofdboekhouding voor douanedoeleinden, dient zij te verwijzen naar de hoofdboekhouding voor douanedoeleinden.
§ 110. De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat sommige van de in § 109 bedoelde gegevens niet moeten worden verstrekt wanneer dit geen nadelige invloed heeft op het douanetoezicht en de controle van de goederen. Deze ontheffing is evenwel niet van toepassing in het geval van overbrenging van goederen tussen RTO’s.
§ 111. Niet-Uniegoederen kunnen op twee manieren van de ene naar de andere RTO worden overgebracht. Enerzijds via de gebruikelijke regeling extern Uniedouanevervoer en anderzijds via de door de douaneautoriteiten toegestane werkwijze van artikel 148, lid 5 DWU, die hieronder wordt toegelicht.
§ 112. De douaneautoriteiten kunnen de houder van de vergunning, op voorwaarde dat het frauderisico daardoor niet toeneemt, toestaan goederen in tijdelijke opslag over te brengen tussen de verschillende RTO’s, op de volgende manieren:
a) de overbrenging vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van één douaneautoriteit (één lidstaat);
b) de overbrenging vindt plaats onder dekking van één vergunning afgegeven aan een AEOC; of
c) in andere gevallen van overbrengingen.
§ 113. De RTO-vergunning moet de voorwaarden vermelden voor de overbrenging van de goederen in tijdelijke opslag (bv. adres, plaats en identificatie van de RTO(’s) van bestemming, het EORI-nummer van de vergunninghouder van de RTO van bestemming, enz.) Een afzonderlijke vergunning voor de overbrenging is niet vereist.
Indien een marktdeelnemer al een RTO-vergunning heeft en de douaneautoriteiten goedkeuring verlenen voor het overbrengen van de goederen in tijdelijke opslag, moet de bestaande RTO-vergunning worden gewijzigd om de toelating tot overbrengen erin op te nemen.
§ 114. Artikel 193 DWU IA specifieert dat wanneer de overbrenging plaatsvindt tussen RTO’s die onder de verantwoordelijkheid van verschillende douaneautoriteiten vallen, stelt de houder van de vergunning voor het beheer van de RTO van waaruit de goederen worden overgebracht:
a) de douaneautoriteit die belast is met het toezicht op de RTO van waaruit de goederen zullen worden overgebracht, in kennis van de beoogde overbrenging op de in de vergunning vastgestelde wijze alsook, bij aankomst van de goederen in de RTO’s van bestemming, van de voltooiing van de overbrenging op de in de vergunning vastgestelde wijze;
b) de houder van de vergunning voor de ruimten waarnaar de goederen zijn overgebracht, ervan in kennis dat de goederen zijn verzonden.
§ 115. Wanneer de overbrenging plaatsvindt tussen RTO’s die onder de verantwoordelijkheid van verschillende douaneautoriteiten vallen, stelt de houder van de vergunning voor de ruimten waarnaar de goederen worden overgebracht:
a) de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor deze ruimten, in kennis van de aankomst van de goederen, en
b) bij aankomst van de goederen in de RTO’s van bestemming, de houder van de vergunning van de RTO’s van vertrek daarvan in kennis.
§ 116. In de gevallen b) en c) van § 112 betreffende de overbrenging van de goederen tussen lidstaten moet, in het geval van de overbrenging van goederen in tijdelijke opslag, een kennisgeving van aankomst worden ingediend in het PN-TS-systeem, die een verwijzing naar de betreffende aangifte tot tijdelijke opslag en de einddatum van de tijdelijke opslag bevat.
§ 117. De op de in § 116 bedoelde kennisgeving te vermelden gegevens zijn opgenomen in kolom G5 van de tabel met gegevensvereisten van de bijlage B van de DWU DA. Deze bijlage bevat eveneens de nodige aantekeningen op deze gegevens. De formaten en codes voor deze gegevensvereisten kunnen geraadpleegd worden in de bijlage B van de DWU IA.
De toelichting voor de kennisgeving van aankomst bij overbrenging van goederen in tijdelijke opslag (G5) is beschikbaar op de AAD&A-website ‘Gegevensvereisten voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus’:
Toelichtingen voor de gegevenssets | FOD Financiën (belgium.be)i.
§ 118. Hieronder vindt u een samenvattende tabel betreffende de overbrenging van goederen in tijdelijke opslag:
§ 119. De in § 124 bedoelde termijn van 90 dagen loopt gewoon verder tijdens de overbrenging tussen de RTO's. De termijn begint dus niet opnieuw vanaf nul wanneer de goederen aankomen in de RTO van bestemming. De termijn van 90 dagen kan in geen enkel geval worden verlengd.
§ 120. Wanneer een overbrenging van de goederen in tijdelijke opslag plaatsvindt, blijven de goederen onder de verantwoordelijkheid van de houder van de vergunning voor het beheer van de RTO’s van waaruit de goederen worden overgebracht, totdat de goederen zijn ingeschreven in de administratie van de houder van de vergunning voor het beheer van de RTO’s waarnaar de goederen worden overgebracht, tenzij anders is bepaald in de vergunning.
§ 121. Aan accijns onderworpen goederen zijn uitgesloten van overbrenging tussen RTO’s. De wettelijke bepalingen met betrekking tot overbrenging onder schorsing van accijns van aan accijns onderworpen goederen blijven strikt van toepassing.
§ 122. Bij een economische behoefte en op voorwaarde dat het douanetoezicht niet wordt gehinderd, kunnen de douaneautoriteiten vergunning geven voor de opslag van Uniegoederen in een RTO. Deze goederen worden niet als goederen in tijdelijke opslag beschouwd.
§ 123. Gecombineerde opslag van Uniegoederen en niet-Uniegoederen in een RTO is enkel mogelijk wanneer de Uniegoederen geïdentificeerd kunnen worden.
Het systeem van gescheiden boekhouding is niet toegestaan in RTO's (dit systeem is enkel toegelaten voor de regeling douane-entrepot, zoals opgenomen in artikel 177 DWU DA).
Voorbeeld: de opslag van niet-Unie-suiker en Unie-suiker in één silo is niet toegestaan onder tijdelijke opslag.
§ 124. Niet-Uniegoederen in tijdelijke opslag worden binnen 90 dagen onder een douaneregeling geplaatst of wederuitgevoerd.
Er dient te worden opgemerkt dat deze termijn de in § 93 genoemde termijnen niet beïnvloedt.
§ 125. Indien aan het einde van de tijdelijke opslag de goederen niet onder een douaneregeling geplaatst zijn of wederuitgevoerd zijn, dan:
5.6.1. Plaatsing van goederen onder een douaneregeling
§ 126. Voor alle goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, moet een douaneaangifte tot plaatsing onder de desbetreffende regeling worden gedaan.
§ 127. Tenzij anders is bepaald, staat het de aangever vrij de douaneregeling te kiezen waaronder de goederen, onder de voorwaarden van die regeling, ongeacht hun aard of hoeveelheid dan wel hun land van oorsprong, van verzending of van bestemming, worden geplaatst.
§ 128. In het geval van niet-Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten, wordt bij het bevoegde douanekantoor een aangifte tot wederuitvoer ingediend als aangifte vóór vertrek. Dit is niet van toepassing op goederen in tijdelijke opslag die rechtstreeks worden weder uitgevoerd uit een RTO (artikel 270, lid 3 c) DWU).
§ 129. Zoals opgenomen in artikel 271, lid 1 DWU; indien goederen het douanegebied van de Unie verlaten, en er geen aangifte tot wederuitvoer is ingediend als aangifte vóór vertrek, wordt bij het douanekantoor van uitgang een summiere aangifte bij uitgaan ingediend.
§ 130. De summiere aangifte bij uitgaan bevat de gegevens die zijn opgenomen in de kolommen A1 en A2 van de tabel met gegevensvereisten van bijlage B DWU DA. Deze bijlage bevat eveneens de nodige aantekeningen op deze gegevens. De formaten en codes voor deze gegevensvereisten kunnen geraadpleegd worden in de bijlage B van de DWU IA.
De toelichtingen voor de EXS (A1 en A2) zijn beschikbaar op de AAD&A-website ‘Gegevensvereisten voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus’:
Toelichtingen voor de gegevenssets | FOD Financiën (belgium.be)i § 131. Ingevolge artikel 274 DWU, indien niet-Uniegoederen in tijdelijke opslag het douanegebied van de Unie verlaten d.m.v. een rechtstreekse wederuitvoer uit een RTO en er wordt ontheffing verleend van de verplichting om voor die goederen een summiere aangifte bij uitgaan in te dienen, dan wordt een kennisgeving van wederuitvoer ingediend.
De op een kennisgeving van wederuitvoer te vermelden gegevens zijn opgenomen in de kolom A3 van de tabel met gegevensvereisten van de bijlage B van de DWU DA. Deze bijlage bevat eveneens de nodige aantekeningen op deze gegevens. De formaten en codes voor deze gegevensvereisten kunnen geraadpleegd worden in de bijlage B van de DWU IA.
De toelichting voor de kennisgeving van wederuitvoer (A3) is beschikbaar op de AAD&A-website ‘Gegevensvereisten voor aangiften, kennisgevingen en bewijs van douanestatus’:
Toelichtingen voor de gegevenssets | FOD Financiën (belgium.be)i De bepalingen met betrekking tot de kennisgeving van wederuitvoer van niet-Uniegoederen zijn opgenomen in de informatienota over de kennisgeving van wederuitvoer op de website van de AAD&A: Informatienota D.D. 019.830 van 19 oktober 2023 (PDF, 266.48 KB)[iii] (Belgium.be)
§ 132. Hieronder vindt u een samenvattende tabel betreffende de bepalingen voor tijdelijke opslag.
§ 133. Zoals opgenomen in artikel 114 DWU DA passen de lidstaten de bepalingen betreffende de aankomst van goederen, het aanbrengen bij de douane en tijdelijke opslag toe op Uniegoederen die worden binnengebracht vanuit een gebied met een bijzonder fiscaal regime naar een ander deel van het douanegebied van de Unie dat geen gebied met een bijzonder fiscaal regime is en niet in dezelfde lidstaat is gelegen, of omgekeerd.
§ 134. Wanneer Uniegoederen worden verzonden van een gebied met een bijzonder fiscaal regime naar een ander deel van het douanegebied van de Unie dat geen gebied met een bijzonder fiscaal regime is, maar wel in dezelfde lidstaat is gelegen, worden zij onmiddellijk bij aankomst in dat andere deel van het douanegebied van de Unie bij de douane aangebracht. Mits de douaneautoriteit van de betrokken lidstaat daarvoor goedkeuring heeft gegeven, mogen de goederen evenwel vóór hun vertrek uit het gebied met een bijzonder fiscaal regime bij het aangewezen douanekantoor of een andere door die douaneautoriteit aangewezen of goedgekeurde plaats worden aangebracht.
De goederen worden bij de douane aangebracht door de persoon die de goederen naar het andere deel van het douanegebied overbrengt of door de persoon in wiens naam of voor wiens rekening de goederen naar dat andere deel van het douanegebied van de Unie worden overgebracht.
§ 135. Wanneer Uniegoederen worden verzonden van een deel van het douanegebied van de Unie dat geen gebied met een bijzonder fiscaal regime is, naar een gebied met een bijzonder fiscaal regime binnen dezelfde lidstaat, worden zij onmiddellijk bij aankomst in het gebied met een bijzonder fiscaal regime bij de douane aangebracht. Mits de douaneautoriteit van de betrokken lidstaat daarvoor goedkeuring heeft gegeven, mogen de goederen evenwel vóór hun vertrek op de plaats van verzending bij het aangewezen douanekantoor of een andere door die douaneautoriteit aangewezen of goedgekeurde plaats worden aangebracht.
De goederen worden aangebracht door de persoon die de goederen naar het gebied met een bijzonder fiscaal regime overbrengt of door de persoon in wiens naam of voor wiens rekening de goederen naar het gebied met een bijzonder fiscaal regime worden overgebracht.
§ 136. De in de §§ 134 en 135 bedoelde Uniegoederen zijn uitsluitend onderworpen aan de douanebepalingen in overeenstemming met artikel 134 DWU DA.
§ 137. In overeenstemming met artikel 198, lid 1, a) nemen de douaneautoriteiten alle nodige maatregelen, inclusief verbeurdverklaring en verkoop, of vernietiging, voor de verwijdering van goederen indien een van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet is nagekomen of de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken.
§ 138. Persoonlijke gegevens moeten worden verwerkt in overeenstemming met de wettelijke bepalingen inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Wat de verwerking van persoonlijke gegevens betreft, worden de in de elektronische systemen ICS2 en PN-TS geregistreerde persoonlijke gegevens verwerkt met het oog op de toepassing van de douanewetgeving en andere wetgevingsbesluiten waarnaar wordt verwezen in het DWU.
§ 139. Artikel 112 IRTA definieert de verwerkingsverantwoordelijke en verwerker voor de door de Europese Commissie ontwikkelde systemen:
a) treden de lidstaten op als verwerkingsverantwoordelijke zoals omschreven in artikel 4, punt 7, van Verordening (EU) 2016/679[iv] en leven zij de in die verordening vastgestelde verplichtingen na. In België is de Federale Overheidsdienst Financiën verantwoordelijk voor de gegevensverwerking;
b) treedt de Commissie op als verwerker zoals omschreven in artikel 3, punt 12, van Verordening (EU) 2018/1725[v] en leeft zij de in die verordening vastgestelde verplichtingen na;
c) treedt de Commissie, in afwijking van punt b), samen met de lidstaten op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke in het ICS2 systeem
§ 140. Voor het elektronisch systeem PN-TS treden de lidstaten op als verwerkingsverantwoordelijke zoals omschreven in artikel 4, punt 7, van Verordening (EU) 2016/679iii en leven zij de in die verordening vastgestelde verplichtingen na. In België is de Federale Overheidsdienst Financiën verantwoordelijk voor de gegevensverwerking.
§ 141. De Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en de Wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van zijn opdrachten zijn eveneens van toepassing.
§ 142. De bewaartermijn is 10 jaar voor gegevens van ICS2 waarvoor de Commissie en de lidstaten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de verwerking, en dit vanaf het moment dat de gegevens voor het eerst in het centrale systeem zijn verwerkt.
Deze circulaire vervangt en heft de “Circulaire 2017/C/42 betreffende het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie – Tijdelijke opslag van goederen” van 01/07/2017 op.
Voor de Administrateur generaal van de douane en accijnzen :
De Adviseur generaal,
Jo Lemaire
_______
Interne ref. D.I. 531.11 – OEO/DD 020.867
Artikel 42 : Doel en structuur van het ICS2
1. Het ICS2 ondersteunt de communicatie tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten en de Commissie en tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten en marktdeelnemers en andere personen voor de volgende doeleinden:
a) naleving van de vereisten betreffende de summiere aangifte bij binnenbrengen;
b) risicoanalyse door de douaneautoriteiten van de lidstaten, hoofdzakelijk voor veiligheidsdoeleinden en met het oog op douanemaatregelen die tot doel hebben relevante risico’s te beperken, daaronder begrepen douanecontroles;
c) communicatie tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten ten behoeve van de naleving van de vereisten betreffende summiere aangifte bij binnenbrengen;
d) waarborging van een uniforme toepassing van de douanewetgeving en de maximale beperking van risico’s, onder andere door middel van verwerking, vergelijking en analyse van gegevens door de lidstaten en de Commissie, waarbij gegevens worden verrijkt en doorgegeven aan de lidstaten.
2. Het ICS2 bestaat uit de volgende gemeenschappelijke componenten:
a) een gedeelde ondernemersinterface;
b) een gemeenschappelijk register.
3. Elke lidstaat ontwikkelt zijn nationale systeem voor binnenbrengen als een nationale component.
4. Een lidstaat kan zijn nationale ondernemersinterface ontwikkelen als een nationale component.
Artikel 43 : Gebruik van het ICS2
1. Het ICS2 wordt voor de volgende doeleinden gebruikt:
a) de indiening, verwerking en opslag van de gegevens van summiere aangiften bij binnenbrengen, verzoeken om wijziging en ongeldigmaking als bedoeld in de artikelen 127 en 129 van het wetboek;
b) de ontvangst, verwerking en opslag van de gegevens van summiere aangiften bij binnenbrengen die afkomstig zijn uit aangiften als bedoeld in artikel 130 van het wetboek;
c) de indiening, verwerking en opslag van informatie over kennisgevingen van aankomst van een zeeschip of luchtvaartuig als bedoeld in artikel 133 van het wetboek;
d) de ontvangst, verwerking en opslag van informatie over het aanbrengen van goederen bij de douane als bedoeld in artikel 139 van het wetboek;
e) de ontvangst, verwerking en opslag van informatie over verzoeken om risicoanalyse en de resultaten daarvan, controleaanbevelingen, besluiten over controles, en controleresultaten als bedoeld in artikel 46, leden 3 en 5, en artikel 47, lid 2, van het wetboek;
f) de ontvangst, verwerking, opslag en verstrekking van informatie alsook kennisgevingen aan marktdeelnemers of andere personen als bedoeld in artikel 186, lid 2, punt e), en artikel 186, leden 3 tot en met 6, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 en artikel 24, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446;
g) de ontvangst, verwerking en opslag van door douaneautoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 186, leden 3 en 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 gevraagde informatie door marktdeelnemers of andere personen.
2. Het ICS2 wordt gebruikt ter ondersteuning van het door de Commissie en de lidstaten uitgeoefende toezicht op en de door hen verrichte evaluatie van de implementatie van de gemeenschappelijke veiligheidsrisicocriteria en -normen en de controlemaatregelen en prioritaire controlegebieden als bedoeld in artikel 46, lid 3, van het wetboek.
3. Ter verdere ondersteuning van risicobeheerprocessen wordt, naast de in lid 1 bedoelde gegevens, het ICS2 gebruikt voor de verzameling, opslag, verwerking en analyse van de volgende informatie-elementen:
a) andere in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie;
b) de overeenkomstig artikel 46, lid 5, van het wetboek uitgewisselde informatie betreffende risico’s en resultaten van risicoanalyses;
c) overeenkomstig artikel 47, lid 2, van het wetboek uitgewisselde gegevens;
d) door de lidstaten of de Commissie verzamelde gegevens op basis van internationale, Unie- en nationale bronnen overeenkomstig artikel 46, lid 4, tweede alinea, van het wetboek.
Artikel 44 : Authenticatie en toegang tot het ICS2
1. De authenticatie en de toegangscontrole van marktdeelnemers en andere personen met het oog op de toegang tot de gemeenschappelijke componenten van het ICS2 geschieden met behulp van het UUM&DS-systeem.
2. De authenticatie en de toegangscontrole van de douaneautoriteiten van de lidstaten met het oog op de toegang tot de gemeenschappelijke componenten van het ICS2 geschieden met behulp van de netwerkdiensten die de Commissie beschikbaar stelt.
3. De authenticatie en de toegangscontrole van het personeel van de Commissie met het oog op de toegang tot de gemeenschappelijke componenten van het ICS2 geschieden met behulp van het UUM&DS-systeem of de netwerkdiensten die de Commissie beschikbaar stelt.
Artikel 45 : Gedeelde ondernemersinterface
1. De gedeelde ondernemersinterface fungeert als toegangspunt tot het ICS2 voor marktdeelnemers en andere personen voor de toepassing van artikel 182, lid 1 bis, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447.
2. De gedeelde ondernemersinterface communiceert met het in artikel 46 van deze verordening bedoelde gemeenschappelijke ICS2-register.
3. De gedeelde ondernemersinterface wordt gebruikt voor indieningen, verzoeken om wijziging, verzoeken om ongeldigmaking, verwerking en opslag van de gegevens van summiere aangiften bij binnenbrengen en kennisgevingen van aankomst, alsmede voor de uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten en marktdeelnemers en andere personen.
Artikel 46 : Gemeenschappelijk ICS2-register
1. Het gemeenschappelijke ICS2-register wordt door de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten gebruikt voor de verwerking, opslag en uitwisseling van de gegevens van summiere aangiften bij binnenbrengen, verzoeken om wijziging, verzoeken om ongeldigmaking, kennisgevingen van aankomst, informatie over het aanbrengen van goederen, informatie over verzoeken om en resultaten van risicoanalyses, controleaanbevelingen, controlebesluiten en met marktdeelnemers of andere personen uitgewisselde controleresultaten en informatie.
2. Het gemeenschappelijke ICS2-register wordt door de Commissie en de lidstaten gebruikt voor statistische en evaluatiedoeleinden en voor de uitwisseling van informatie betreffende summiere aangiften bij binnenbrengen tussen de lidstaten en tussen de Commissie en de lidstaten.
3. Het gemeenschappelijke ICS2-register wordt door de Commissie en de lidstaten gebruikt voor de verzameling, opslag,
verwerking en analyse van aanvullende informatie-elementen in samenhang met summiere aangiften bij binnenbrengen, ter ondersteuning van risicobeheerprocessen als bedoeld in artikel 43, lid 3, van deze verordening via de ICS2-veiligheidsanalysefunctie.
4. Het gemeenschappelijke ICS2-register communiceert met de gedeelde ondernemersinterface, de nationale ondernemersinterfaces daar waar deze door de lidstaten ontwikkeld zijn, en de nationale systemen voor binnenbrengen.
Artikel 47 : Uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten via het gemeenschappelijke ICS2-register
Een douaneautoriteit van een lidstaat gebruikt het gemeenschappelijke ICS2-register om informatie uit te wisselen met een douaneautoriteit van een andere lidstaat overeenkomstig artikel 186, lid 2, punt a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 alvorens zij de hoofdzakelijk voor veiligheidsdoeleinden verrichte risicoanalyse voltooit.
Een douaneautoriteit van een lidstaat gebruikt het gemeenschappelijke ICS2-register ook om informatie uit te wisselen met een douaneautoriteit van een andere lidstaat over de aanbevolen controles en de met betrekking tot aanbevolen controles en resultaten van douanecontroles genomen besluiten overeenkomstig artikel 186, leden 7 en 7 bis, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447.
Artikel 48 : Nationale ondernemersinterface
1. De nationale ondernemersinterface fungeert, daar waar deze door lidstaten ontwikkeld is, als toegangspunt tot het ICS2 voor marktdeelnemers en andere personen overeenkomstig artikel 182, lid 1 bis, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 wanneer de indiening gericht is aan de lidstaat die de nationale ondernemersinterface exploiteert.
2. Met betrekking tot indiening, wijziging, ongeldigmaking, verwerking, opslag van de gegevens van de summiere aangiften bij binnenbrengen en kennisgevingen van aankomst, alsmede uitwisselingen van informatie tussen de douaneautoriteiten en marktdeelnemers en andere personen, kunnen marktdeelnemers en andere personen ervoor kiezen de nationale ondernemersinterface, daar waar deze ontwikkeld is, dan wel de gedeelde ondernemersinterface te gebruiken.
3. De nationale ondernemersinterface communiceert, daar waar deze ontwikkeld is, met het gemeenschappelijke ICS2-register.
4. Wanneer een lidstaat een nationale ondernemersinterface ontwikkelt, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.
Artikel 49 : Nationaal systeem voor binnenbrengen
1. Een nationaal systeem voor binnenbrengen wordt door de douaneautoriteit van de betrokken lidstaat gebruikt voor de volgende doeleinden:
a) de uitwisseling van gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen die afkomstig zijn uit de aangiften als bedoeld in artikel 130 van het wetboek;
b) de uitwisseling van informatie en kennisgevingen met het gemeenschappelijke ICS2-register voor informatie over de aankomst van zeeschepen of luchtvaartuigen;
c) de uitwisseling van informatie over het aanbrengen van goederen;
d) de verwerking van verzoeken om risicoanalyse, de uitwisseling en verwerking van informatie over de resultaten van risicoanalyse en van controleaanbevelingen, controlebesluiten en controleresultaten.
Het wordt ook gebruikt in de gevallen waarin een douaneautoriteit nadere informatie van de marktdeelnemers en andere personen ontvangt.
2. Het nationale systeem voor binnenbrengen communiceert met het gemeenschappelijke ICS2-register.
3. Het nationale systeem voor binnenbrengen communiceert met de op nationaal niveau ontwikkelde systemen om de in lid 1 bedoelde informatie op te vragen.
1. Voor de volgende goederen wordt afgezien van de verplichting om een summiere aangifte bij binnenbrengen in te dienen:
a) elektrische energie;
b) goederen die via een pijpleiding binnenkomen;
c) brievenpost;
d) roerende goederen en voorwerpen zoals omschreven in artikel 2, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, mits zij niet op grond van een vervoersovereenkomst worden vervoerd;
e) goederen waarvoor een mondelinge douaneaangifte mag worden gedaan overeenkomstig artikel 135 en artikel 136, lid 1, mits zij niet op grond van een vervoersovereenkomst worden vervoerd;
f) goederen zoals bedoeld in artikel 138, onder b) tot en met d), en h), of in artikel 139, lid 1, die worden geacht te zijn aangegeven overeenkomstig artikel 141, mits zij niet op grond van een vervoersovereenkomst worden vervoerd;
g) goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers;
h) goederen die worden vervoerd of gebruikt in het kader van militaire activiteiten onder dekking van een NAVO-formulier 302 of een EU-formulier 302;
i) wapens en militaire uitrusting die door de met de militaire verdediging van een lidstaat belaste autoriteiten het douanegebied van de Unie worden binnengebracht in het kader van een militair vervoer of een uitsluitend voor de militaire autoriteiten bestemd vervoer;
j) de volgende goederen die het douanegebied van de Unie rechtstreeks worden binnengebracht vanaf offshore installaties die door een in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon worden geëxploiteerd:
i) goederen die bij de bouw, het herstellen, het onderhoud of de verbouwing van deze offshore installaties daarin zijn opgenomen;
ii) goederen die voor de uitrusting van de offshore installaties zijn gebruikt;
iii) provisie die op de offshore installaties wordt gebruikt of verbruikt;
iv) ongevaarlijke afvalproducten van de genoemde offshore installaties;
k) goederen die in aanmerking komen voor vrijstelling op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke betrekkingen van 18 april 1961, het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 24 april 1963, andere consulaire verdragen of het Verdrag van New York inzake bijzondere missies van 16 december 1969;
l) de volgende goederen aan boord van schepen en luchtvaartuigen:
i) goederen die zijn geleverd om als onderdeel of toebehoren in die schepen en luchtvaartuigen te worden gemonteerd;
ii) goederen voor de werking van de motoren, machines en andere uitrusting van die schepen of luchtvaartuigen;
iii) voor consumptie of verkoop aan boord bestemde levensmiddelen en andere artikelen;
m) goederen die het douanegebied van de Unie worden binnengebracht vanuit Ceuta en Melilla, Gibraltar, Helgoland, de Republiek San Marino, Vaticaanstad of de gemeente Livigno;
n) producten van de zeevisserij en andere door EU-vissersvaartuigen uit de zee gewonnen producten buiten het douanegebied van de Unie;
o) vaartuigen, en de daarmee vervoerde goederen, die de territoriale wateren van een lidstaat binnenkomen, uitsluitend met het doel om provisie in te slaan zonder dat verbinding wordt gemaakt met een van de havenfaciliteiten;
p) goederen onder dekking van een ATA- of CPD-carnet, mits zij niet op grond van een vervoersovereenkomst worden vervoerd;
q) afval van schepen, op voorwaarde dat de afvalvooraanmelding als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn (EU) 2019/883 is gedaan in het nationaal maritiem éénloketsysteem of via andere meldingskanalen die voor de bevoegde autoriteiten met inbegrip van de douane aanvaardbaar zijn.
2. Voor goederen in postzendingen wordt als volgt afgezien van de verplichting om een summiere aangifte bij binnenbrengen in te dienen:
a) wanneer de postzendingen door de lucht worden vervoerd en een lidstaat als eindbestemming hebben, tot de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 van de Commissie voor de uitrol van release 1 van het systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447;
b) wanneer de postzendingen door de lucht worden vervoerd en een derde land of gebied als eindbestemming hebben, tot de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 2 van het systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447;
c) wanneer de postzendingen over zee, over de weg of per spoor worden vervoerd, tot de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 3 van het systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447.
4. Er wordt ontheffing verleend van de verplichting om een summiere aangifte bij binnenbrengen in te dienen voor goederen in een zending waarvan de intrinsieke waarde niet meer dan 22 EUR bedraagt, mits de douaneautoriteiten ermee instemmen dat, met goedkeuring van de marktdeelnemer, een risicoanalyse wordt verricht op basis van de informatie die is vervat in het door de marktdeelnemer gebruikte systeem of wordt geleverd door dit systeem:
a) wanneer de goederen zich in expreszendingen bevinden die door de lucht worden vervoerd, tot de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 1 van het systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447;
b) wanneer de goederen door de lucht worden vervoerd in andere zendingen dan post- of expreszendingen, tot de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 2 van het systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447;
c) wanneer de goederen over zee, over de binnenwateren, over de weg of per spoor worden vervoerd, tot de datum die is vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 voor de uitrol van release 3 van het systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447.
Verstrekking van de gegevens van de ENS door andere personen in specifieke gevallen van vervoer over zee of over de binnenwateren
§ 1. In overeenstemming met artikel 112 DWU DA, wanneer, in het geval van vervoer over zee of over de binnenwateren, voor dezelfde goederen door een of meer andere personen dan de vervoerder een of meer aanvullende vervoersovereenkomsten zijn gesloten die worden gedekt door een of meer cognossementen, en de persoon die het cognossement afgeeft, de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet meedeelt aan zijn contractuele partner die een cognossement afgeeft aan hem of aan zijn contractuele partner met wie hij een overeenkomst voor het delen van laadruimte heeft gesloten, verstrekt de persoon die de vereiste gegevens niet meedeelt, deze gegevens aan het douanekantoor van eerste binnenkomst overeenkomstig artikel 127, lid 6, van het DWU.
§ 2. Indien de geadresseerde die is vermeld op het cognossement dat geen onderliggende cognossementen heeft, de voor de summiere aangifte bij binnenbrengen vereiste gegevens niet meedeelt aan de persoon die dit cognossement afgeeft, verstrekt hij deze gegevens aan het douanekantoor van eerste binnenkomst.
§ 3. In het geval bedoeld in § 1 hierboven, in overeenstemming met artikel 184, leden 1 en 2 DWU IA, vermeldt de vervoerder en eenieder die een cognossement afgeeft in de gegevens van de ENS de identiteit van eenieder die een vervoersovereenkomst met hen heeft gesloten en de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet aan hen heeft verstrekt.
§ 4. De persoon die het cognossement afgeeft stelt de persoon die de vervoersovereenkomst met hem heeft gesloten in kennis van de afgifte van dit cognossement. In het geval van een gezamenlijke ladingovereenkomst voor goederen stelt de persoon die het cognossement afgeeft, de persoon met wie hij deze overeenkomst sluit in kennis van de afgifte van dit cognossement.
§ 5. In het geval bedoeld in § 2 hierboven, wanneer de geadresseerde die is vermeld op het cognossement als iemand die geen onderliggende cognossementen heeft, de vereiste gegevens niet ter beschikking stelt aan de persoon die het cognossement afgeeft, vermeldt deze persoon de identiteit van de geadresseerde in de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen.
§ 6. De bepalingen van § 1 tot 5 hierboven zijn alleen van toepassing vanaf de ingebruikname van versie 3 van ICS2.
Verstrekking van de gegevens van de ENS door andere personen in specifieke gevallen van vervoer per spoor
§ 7. In overeenstemming met artikel 112 bis DWU DA, wanneer, in het geval van vervoer per spoor, voor dezelfde goederen door een of meer andere personen dan de vervoerder een of meer aanvullende vervoersovereenkomsten zijn gesloten die worden gedekt door een of meer vrachtbrieven, en de persoon die de vrachtbrief afgeeft, de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet meedeelt aan zijn of haar contractuele partner die een vrachtbrief afgeeft aan hem of haar of aan zijn of haar contractuele partner met wie hij of zij een overeenkomst voor het delen van laadruimte heeft gesloten, verstrekt de persoon die de vereiste gegevens niet meedeelt, deze gegevens aan het douanekantoor van eerste binnenkomst overeenkomstig artikel 127, lid 6, van het DWU.
§ 8. Indien de geadresseerde die is vermeld op de vrachtbrief die geen onderliggende vrachtbrief heeft, de voor de summiere aangifte bij binnenbrengen vereiste gegevens niet meedeelt aan de persoon die deze vrachtbrief afgeeft, verstrekt hij of zij deze gegevens aan het douanekantoor van eerste binnenkomst.
§ 9. In het geval bedoeld in § 7 hierboven, in overeenstemming met artikel 184, leden 6 et 7 DWU IA, vermeldt de vervoerder en eenieder die een vrachtbrief afgeeft, in de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen de identiteit van eenieder die een vervoersovereenkomst met hen heeft gesloten, samen met de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen.
§ 10. De persoon die de vrachtbrief afgeeft, stelt de persoon die de vervoersovereenkomst met hem heeft gesloten, in kennis van de afgifte van deze vrachtbrief. In het geval van een gezamenlijke ladingovereenkomst voor goederen stelt de persoon die de vrachtbrief afgeeft, de persoon met wie hij die overeenkomst heeft gesloten, in kennis van de afgifte van de vrachtbrief.
§ 11. De bepalingen van § 7 tot 10 hierboven zijn alleen van toepassing vanaf de ingebruikname van versie 3 van ICS2.
Verstrekking van de gegevens van de ENS door andere personen in specifieke gevallen van vervoer door de lucht
§ 12. In overeenstemming met artikel 113 DWU DA, wanneer, in het geval van vervoer door de lucht, voor dezelfde goederen door een of meer andere personen dan de vervoerder een of meer aanvullende vervoersovereenkomsten zijn gesloten die worden gedekt door een of meer luchtvrachtbrieven, en de persoon die de luchtvrachtbrief afgeeft, de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet meedeelt aan zijn contractuele partner die een luchtvrachtbrief afgeeft aan hem of aan zijn contractuele partner met wie hij een overeenkomst voor het delen van laadruimte heeft gesloten, verstrekt de persoon die de vereiste gegevens niet meedeelt, deze gegevens aan het douanekantoor van eerste binnenkomst overeenkomstig artikel 127, lid 6, van het DWU.
§ 13. In het geval bedoeld in § 12 hierboven, in overeenstemming met artikel 184, leden 3 en 4 DWU IA, vermeldt de vervoerder en eenieder die een luchtvrachtbrief afgeeft in de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen de identiteit van eenieder die een vervoersovereenkomst met hen heeft gesloten of een luchtvrachtbrief voor dezelfde goederen heeft afgegeven, en de vereiste gegevens voor de summiere
§ 14. De persoon die een luchtvrachtbrief afgeeft stelt de persoon die de vervoersovereenkomst met hem heeft gesloten in kennis van de afgifte van deze luchtvrachtbrief. In het geval van een gezamenlijke ladingovereenkomst voor goederen stelt de persoon die de luchtvrachtbrief afgeeft, de persoon met wie hij deze overeenkomst sluit in kennis van de afgifte van deze luchtvrachtbrief.
Verstrekking van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen door andere personen– Post- en expresvervoer
§ 15. Artikel 113 bis DWU DA bepaalt dat :
§ 16. In de gevallen bedoeld in § 15 hierboven, in overeenstemming met artikel 184, lid 5 DWU IA, vermeldt de vervoerder in de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen de identiteit van de postaanbieder, de postaanbieder in een derde land of de koeriersdienst die de vereiste gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen niet aan hem beschikbaar stelt.
Artikel 186 DWU IA
(Artikel 46, leden 3 en 5, artikel 47, lid 2, en artikel 128 van het wetboek)
1. De risicoanalyse wordt voltooid vóór de aankomst van de goederen bij het douanekantoor van eerste binnenkomst, op voorwaarde dat de summiere aangifte bij binnenbrengen is ingediend binnen de in de artikelen 105 tot en met 109 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vastgestelde termijnen, tenzij een risico wordt vastgesteld of een aanvullende risicoanalyse moet worden uitgevoerd.
Onverminderd de eerste alinea wordt zo snel mogelijk na ontvangst van de minimale gegevensset van de summiere aangifte bij binnenbrengen als bedoeld in artikel 106, leden 2 en 2 bis, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 een eerste risicoanalyse uitgevoerd betreffende goederen die door de lucht in het douanegebied van de Unie worden gebracht.
2. Het douanekantoor van eerste binnenkomst voltooit de hoofdzakelijk voor veiligheidsdoeleinden verrichte risicoanalyse na de volgende uitwisseling van informatie via het in artikel 182, lid 1, bedoelde systeem:
a) Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt onmiddellijk na registratie de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen beschikbaar aan de douaneautoriteiten van de lidstaten die in deze gegevens zijn vermeld en aan de douaneautoriteiten van de andere lidstaten die in het systeem informatie hebben opgenomen over veiligheidsrisico’s die in overeenstemming zijn met de gegevens van die summiere aangifte bij binnenbrengen.
b) Binnen de in de artikelen 105 tot en met 109 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 vastgestelde termijnen, verrichten de onder a) van dit lid bedoelde douaneautoriteiten van de lidstaten een risicoanalyse hoofdzakelijk voor veiligheidsdoeleinden en indien zij een risico vaststellen, stellen zij de resultaten beschikbaar aan het douanekantoor van eerste binnenkomst.
c) Het douanekantoor van eerste binnenkomst houdt rekening met de informatie over de resultaten van de risicoanalyse die is verstrekt door de onder a) bedoelde douaneautoriteiten van de lidstaten, om de risicoanalyse te voltooien.
d) Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt de resultaten van de voltooide risicoanalyse beschikbaar aan de douaneautoriteiten van de lidstaten die aan de risicoanalyse hebben bijgedragen en aan diegenen die mogelijk betrokken zijn bij de overbrenging van de goederen.
e) Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt de volgende personen in kennis van de voltooiing van de risicoanalyse, op voorwaarde dat zij hebben gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang hebben tot het elektronische systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1:
i) de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger;
ii) de vervoerder, indien dit niet de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger is.
3. Wanneer het douanekantoor van eerste binnenkomst nadere informatie over de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen nodig heeft voor de voltooiing van de risicoanalyse, wordt deze analyse voltooid nadat die informatie is verstrekt.
Daartoe verzoekt het douanekantoor van eerste binnenkomst de indiener van de summiere aangifte bij binnenbrengen om deze informatie, of, indien van toepassing, de persoon die de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen heeft ingediend. Wanneer deze persoon niet de vervoerder is, stelt het douanekantoor van eerste binnenkomst de vervoerder in kennis, op voorwaarde dat de vervoerder heeft gevraagd in kennis te worden gesteld en toegang heeft tot het elektronische systeem zoals bedoeld in artikel 182, lid 1.
4. Wanneer het douanekantoor van eerste binnenkomst gegronde redenen heeft om te vermoeden dat door de lucht gebrachte goederen een ernstige bedreiging vormen voor de luchtvaart, verlangt het dat de zending alvorens in een luchtvaartuig te worden geladen dat het douanegebied van de Unie tot bestemming heeft, wordt doorgelicht als hoogrisicovracht en -post in overeenstemming met punt 6.7 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie (1) en punt 6.7.3 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 final van de Commissie van 16 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging, zoals vermeld in artikel 18, onder a), van Verordening (EG) nr. 300/2008.
************************************************************************************************
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart.
*************************************************************************************************
Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt de volgende personen in kennis, op voorwaarde dat zij toegang hebben tot het elektronische systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van deze verordening:
a) de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger;
b) de vervoerder, indien dit niet de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger is.
Na deze kennisgeving verstrekt de indiener van de summiere aangifte bij binnenbrengen of, indien van toepassing, de persoon die de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen heeft ingediend, het douanekantoor van eerste binnenkomst de resultaten van die screening en alle andere bijbehorende relevante informatie. De risicoanalyse wordt pas voltooid nadat deze informatie is verstrekt.
5. Wanneer het douanekantoor van eerste binnenkomst redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de door de lucht gebrachte goederen of de in containers vervoerde goederen die over zee worden gebracht, als bedoeld in artikel 105, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, een zodanig ernstig veiligheidsrisico inhouden dat onmiddellijk optreden is vereist, gelast het dat de goederen niet op het desbetreffende vervoermiddel worden geladen.
Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt de volgende personen in kennis, op voorwaarde dat zij toegang hebben tot het elektronische systeem als bedoeld in artikel 182, lid 1, van deze verordening:
a) de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger;
b) de vervoerder, indien dit niet de aangever of zijn of haar vertegenwoordiger is.
Die kennisgeving geschiedt onmiddellijk na de ontdekking van het desbetreffende risico en, in geval van in containers vervoerde goederen die over zee worden gebracht, als bedoeld in artikel 105, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, uiterlijk 24 uur na ontvangst van de summiere aangifte bij binnenbrengen of, indien van toepassing, van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen door de vervoerder.
Het douanekantoor van eerste binnenkomst stelt tevens onmiddellijk de douaneautoriteiten van alle lidstaten van die kennisgeving in kennis en stelt de relevante gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen aan hen beschikbaar.
6. Wanneer is vastgesteld dat een zending een zodanige bedreiging vormt dat bij aankomst van het vervoermiddel een onmiddellijk optreden is vereist, gaat het douanekantoor van eerste binnenkomst bij aankomst van de goederen over tot actie.
7. Na voltooiing van de risicoanalyse kan het douanekantoor van eerste binnenkomst via het in artikel 182, lid 1, bedoelde elektronische systeem de meest geschikte plaats en maatregelen voor het uitvoeren van een controle aanbevelen.
Het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats die is aanbevolen als de meest geschikte plaats voor de controle, besluit over de controle en stelt de resultaten van dat besluit via het in artikel 182, lid 1, bedoelde elektronische systeem beschikbaar aan alle douanekantoren die mogelijk bij de overbrenging van de goederen zijn betrokken, ten laatste op het moment van het aanbrengen van de goederen bij het douanekantoor van eerste binnenkomst.
7 bis. In de gevallen als bedoeld in artikel 46, lid 5, en artikel 47, lid 2, van het wetboek, stellen de douanekantoren de resultaten van hun douanecontroles beschikbaar aan de andere douaneautoriteiten van de lidstaten via het in artikel 182, lid 1, van deze verordening bedoelde elektronische systeem, en wisselen zij de risicorelevante informatie uit via het in artikel 36 van deze verordening bedoelde systeem.
8. Wanneer goederen waarvoor in overeenstemming met artikel 104, lid 1, onder c) tot en met k), m), en n), en artikel 104, leden 2, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 een ontheffing van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen is verleend, het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, wordt bij aanbrenging van de goederen een risicoanalyse uitgevoerd.
9. Bij de douane aangebrachte goederen kunnen voor een douaneregeling worden vrijgegeven of wederuitgevoerd zodra de risicoanalyse is uitgevoerd en de resultaten van de risicoanalyse en, in voorkomend geval, de maatregelen die zijn genomen, dit mogelijk maken.
10. De risicoanalyse wordt ook uitgevoerd als de gegevens van de summiere aangifte voor binnenbrengen in overeenstemming met artikel 129 van het wetboek zijn gewijzigd. In dat geval wordt, onverminderd de in de derde alinea van lid 5 van dit artikel neergelegde termijn voor in containers vervoerde goederen die over zee worden gebracht, de risicoanalyse onmiddellijk na ontvangst van de gegevens voltooid, tenzij een risico wordt vastgesteld of een aanvullende risicoanalyse moet worden uitgevoerd.
1
VERVOER OVER ZEE | TERMIJN - uiterlijk: | |
| 24 uur voordat zij in het vaartuig worden geladen waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen worden binnengebracht | |
| 4 uur voor de aankomst van het vaartuig in de eerste haven van binnenkomst in het douanegebied van de Unie | |
| 2 uur voor de aankomst van het vaartuig in de eerste haven van binnenkomst in het douanegebied van de Unie | |
| 2 uur voor de aankomst in de eerste haven van binnenkomst in het douanegebied van de Unie | |
VERVOER DOOR DE LUCHT | TERMIJN – uiterlijk: | |
De minimale gegevensset | Voordat de goederen in het vliegtuig worden geladen waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen worden binnengebracht | |
+ de overige gegevens voor vluchten met een reistijd van MINDER dan 4 uur; of | Op het werkelijke vertrekuur van het luchtvaartuig | |
+ de overige gegevens voor vluchten met een reistijd van 4 uur of MEER | 4 uur voor de aankomst van het luchtvaartuig op de eerste luchthaven in het douanegebied van de Unie | |
VERVOER PER SPOOR | TERMIJN - uiterlijk: |
| 1 uur voor de aankomst van de goederen op de plaats waarvoor het douanekantoor van eerste binnenkomst bevoegd is |
| 2 uur voor de aankomst van de goederen op de plaats waarvoor het douanekantoor van eerste binnenkomst bevoegd is |
VERVOER OVER DE WEG
| Uiterlijk 1 uur voor de aankomst van de goederen op de plaats waarvoor het douanekantoor van eerste binnenkomst bevoegd is |
VERVOER OVER DE BINNENWATEREN | Uiterlijk 2 uur voor de aankomst van de goederen op de plaats waarvoor het douanekantoor van eerste binnenkomst bevoegd is |
Wettelijke basis | Aantal betrokken lidstaten | Aantal vergunninghouders tijdelijke opslag | Voorwaarden |
Art. 148 § 5 (a) DWU | Eén | Eén of twee | Geen bijzondere voorwaarde te vervullen |
Art. 148 § 5 (b) DWU | Twee | Eén | Vergunninghouder tijdelijke opslag moet AEOC zijn |
Art. 148 § 5 (c) DWU | Twee | Twee | Beide vergunninghouders moeten AEOC zijn |
| RTO | Goedgekeurde plaats | Aangewezen plaats |
Aanvraag | Ja | Ja
| Nee |
Vergunning | Ja | Ja | Nee |
Waarborg | Ja | Ja | Nee |
Termijn | Maximum 90 dagen | Maximum 3/6 dagen | Maximum 90 dagen |
Einde tijdelijke opslag | Goederen onder een douaneregeling plaatsen of wederuitvoer | ||
Bijhouden van een boekhouding | Ja | Nee | Nee |
Aangifte tijdelijke opslag | Ja |
[i] https://financien.belgium.be/nl/douane_accijnzen/ondernemingen/douane/aangiften-kennisgeving-douanestatus/gegevenssets
[ii] https://financien.belgium.be/nl/douane_accijnzen/ondernemingen/douane/aangiften-kennisgeving-douanestatus/gegevenssets
[iii] https://financien.belgium.be/sites/default/files/Customs/Ondernemingen/Douane/aangiften-kennisgeving-douanestatus/documentatie/14.%20D.D.%20019.830_Infonota%20kennisgeving%20wederuitvoer.pdf
[iv] Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)
[v] Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG