• FR
  • NL
  • EN

De breedste schouders: objectieve ontleding van een Belgische fiscale mythe

Het debat over de zogenaamde “breedste schouders” duikt in België met regelmaat weer op, vooral in de aanloop naar nieuwe fiscale maatregelen zoals de belasting op meerwaarden.

Maar wat bedoelen we eigenlijk met die vage uitdrukking? Gaat het over de middenklasse, vaak aangehaald in politieke toespraken, of eerder over een kleine, maar vermogende bovenlaag?

Dit artikel biedt een objectieve analyse, gebaseerd op concrete cijfers, om het Belgische fiscale debat te verhelderen door de contouren van rijkdom, haar samenstelling, verdeling en evolutie in België te onderzoeken.

Middenklasse: moeilijk te definiëren, maar essentieel

Het begrip middenklasse is vaag, maar cruciaal vanwege haar politieke en economische gewicht. Volgens econoom Philippe Defeyt beschouwt ongeveer 70 % van de Belgen zich als lid van deze categorie, wat een eenduidige definitie bemoeilijkt¹. Een zinvolle benadering is het onderscheid in subcategorieën:

  • Een lagere middenklasse, dicht bij het bestaansminimum, zonder reële spaarcapaciteit;
  • Een mediane middenklasse, met beperkte spaarmogelijkheden en soms toegang tot eigendom;
  • Een hogere middenklasse, met een aanzienlijk vermogen, maar nog steeds afhankelijk van arbeidsinkomsten.

Volgens cijfers van Statbel bedroeg het mediaan bruto maandloon in 2022 3.728 euro², met het tweede deciel op 2.782 euro en het zevende op 4.398 euro. Dit toont aan hoe heterogeen de “middenklasse” is. Economen benadrukken bovendien dat lidmaatschap van de middenklasse niet enkel op inkomstenstromen gebaseerd is, maar ook op vermogenspositie, toegang tot diensten, opleidingsniveau en levensomstandigheden.

Vermogen in België: primair versus effectief vermogen

In België vormt de gezinswoning gemiddeld 45 % van het totale vermogen³. Dit betekent dat een groot deel van het zogenaamd primaire vermogen (zichtbaar via vastgoed) niet noodzakelijk liquide of inzetbaar is. Dit fenomeen is uitgesproken bij de middenklasse, waar het merendeel van het vermogen vastzit in bakstenen.

Uit een gezamenlijke enquête van Keytrade Bank en de Universiteit Gent blijkt dat het mediaan nettovermogen in één jaar tijd met 11,2 % is gestegen tot 291.641 euro eind 2024⁴. Maar die mediaan verbergt grote verschillen: bij de 20 % minst vermogende huishoudens bedraagt het mediaan vermogen slechts 5.450 euro, terwijl dit bij de 20 % meest vermogenden meer dan een miljoen euro is⁵. Kortom, bijna de helft van de bevolking bezit minder dan de gemiddelde waarde van een woning in België (ongeveer 300.000 euro), wat elke vermogensbelasting op bruto criteria problematisch maakt.

Een zorgwekkende vermogensconcentratie

De cijfers van de Nationale Bank van België spreken boekdelen: de 10 % rijksten bezaten eind 2024 maar liefst 54,95 % van het totale nettovermogen, tegenover slechts 8,3 % voor de onderste helft van de bevolking⁶. Het gemiddelde vermogen van het tiende deciel bedraagt ongeveer 3,2 miljoen euro per huishouden, met een grote concentratie in beursgenoteerde aandelen (80,3 % van deze aandelen is in handen van deze groep) en huurvastgoed.

De rijkste 1 % bezit bovendien evenveel als de armste 75 % van de bevolking samen⁷. Dit concentratieniveau ligt hoger dan in de jaren 1990, toen het aandeel van de top 1 % gedaald was van 40 % in de jaren 1930 naar 20 %, maar inmiddels weer is opgelopen tot 22 % in 2022⁸.

Rijkdom als relatief fenomeen beïnvloed door beleid

Op wereldniveau laat het World Wealth Report 2025 van Capgemini uiteenlopende evoluties zien. In Noord-Amerika steeg het aantal miljonairs met 7,3 %, en hun totale rijkdom met 8,9 %. In Azië-Pacific gaat het om respectievelijk +2,7 % en +4,8 %⁹. Continentale Europa daarentegen zag het aantal miljonairs met 2,1 % dalen en kende slechts een magere toename van 0,7 % in financieel vermogen.

Deze kloof wordt deels verklaard door het regulatoire en fiscale klimaat. Europa, waar tussen 2019 en 2024 maar liefst 13.000 reglementaire teksten zijn aangenomen, lijdt aan een overmaat aan regelgeving die als juridische onzekerheid wordt ervaren¹⁰. Dit ontmoedigt investeerders en stimuleert de uitstroom van kapitaal naar meer dynamische en fiscaal aantrekkelijke regio’s, met verarming van de Europese middenklasse als reëel risico.

De illusie van het debat over de “breedste schouders”

De voorgestelde belasting op meerwaarden zou volgens de beleidsmakers gericht zijn op de rijkste 10 %, of zelfs enkel de top 1 à 2 %, aldus de Nationale Bank. De hogere middenklasse, hoewel vermogender dan gemiddeld, blijft afhankelijk van arbeidsinkomsten en draagt vaak aanzienlijke schuldenlast (mediaan: 83.700 euro)⁵.

Géraldine Thiry (BNB) wijst erop dat meerwaarden vooral voorkomen bij aandelen, vennootschapsparticipaties en vastgoedverkoop buiten de gezinswoning – activa die voornamelijk geconcentreerd zijn bij de 10 % rijksten¹¹. In dat licht dreigt het discours over fiscale rechtvaardigheid niet enkel te simplificeren, maar ook onterecht onrust te zaaien bij een brede middenklasse die niet de juiste doelgroep vormt.


Conclusie

Wie de “breedste schouders” echt zijn, moet gebaseerd zijn op gegevens, niet op slogans. In België ligt deze groep niet in de brede middenklasse, maar in een kleine, financieel geprivilegieerde toplaag. Fiscale maatregelen moeten deze realiteit erkennen, en vermijden dat gezinnen met vastgoed en een beperkt belegd vermogen onterecht het gevoel krijgen te worden geviseerd. Want schijnbare rijkdom is niet altijd reële welvaart.

Bronnen

¹ Philippe Defeyt, L’Écho, juni 2025.
² Statbel, 2022.
³ Arthur Apostel, Nationale Bank van België, Working Paper 477, 2025.
⁴ Keytrade Bank & UGent, Onderzoek 2025.
⁵ Ibid.
⁶ Nationale Bank van België, DWA-statistieken, 2024.
⁷ Arthur Apostel, op. cit.
⁸ Ibid.
World Wealth Report 2025, Capgemini.
¹⁰ Capgemini Research Institute, 2025.
¹¹ Géraldine Thiry, Directeur Statistieken, NBB, 2025.

Mots clés