De COVID-crisis en de redding van ondernemingen in moeilijkheden : wat is de fiscale impact?

Gelet op de huidige crisis worden in dit artikel de fiscale gevolgen besproken van twee gekende technieken om ondernemingen in moeilijkheden te helpen : de afstand van schuldvordering en de kapitalisatie van schuldvordering.


1. Afstand van schuldvordering

Neem een moedervennootschap die een schuldvordering heeft ten aanzien van haar dochter in moeilijkheden. Om het eigen vermogen van haar dochter te herstellen kan de moedervennootschap overwegen om afstand te doen van haar schuldvordering. De afstand zorgt in beginsel voor (i) een aftrekbare kost bij de moedervennootschap en (ii) een uitzonderlijke financiële opbrengst die belastbaar is bij de dochtervennootschap. Deze belasting van de dochter is over het algemeen zuiver theoretisch omdat deze opbrengst zal worden opgeslorpt door haar overgedragen fiscale verliezen. Deze saneringstechniek is op het eerste zicht aantrekkelijk : de moedervennootschap kan een verlies aftrekken zonder dat de dochter in moeilijkheden dienovereenkomstig belast zou worden. Dit komt er enigszins op neer dat men de Schatkist voor een kwart (zijnde de besparing van de vennootschapsbelasting) laat bijdragen aan de redding van de dochter in moeilijkheden.


Dergelijke afstand is wettelijk wanneer deze wordt gerechtvaardigd door de financiële moeilijkheden waarin de dochter zich bevindt. Wanneer de afstand daarentegen is ingegeven door zuiver fiscale doeleinden zou de fiscus kunnen proberen om (i) de aftrek van de afstand te verwerpen (artikel 49 van het WIB) of (ii) te voorkomen dat de dochtervennootschap haar fiscale verliezen kan verrekenen met de financiële opbrengst (artikel 207 van het WIB). De Dienst Voorafgaande Beslissingen heeft op 31 oktober 2019 een modelaanvraag van voorafgaande beslissing betreffende de kwijtschelding van schuldvordering gepubliceerd. Er wordt op gewezen dat de fiscus geneigd is om de afstand toe te staan, in het bijzonder wanneer deze gepaard gaat met een voorwaarde van terugkeer naar betere toestand.


2. Inbreng van de schuldvordering in het kapitaal

De moedervennootschap kan ook bijdragen aan de afbouw van de schuldenlast van haar dochter door een inbreng te doen van haar schuldvordering. De schuldvordering kan worden ingebracht aan haar nominale waarde of aan haar economische waarde.

Indien de schuldvordering wordt ingebracht aan haar nominale waarde zal de verrichting fiscaal neutraal gebeuren zowel bij de moeder (geen verliesaftrek) als bij de dochter (geen belastbare winst).


De inbreng van de schuldvordering aan haar economische waarde (er van uitgaande dat deze lager is dan haar nominale waarde) zal gelijkaardige fiscale gevolgen hebben als de afstand van schuldvordering : aftrek van een verlies bij de moedervennootschap en het ontstaan van een belastbare winst bij haar dochter, ten bedrage van het verschil tussen de nominale waarde van de schuldvordering en de economische waardering van de inbreng. De inbreng aan economische waarde is interessanter voor de moedervennootschap want het verlies op de schuldvordering wordt afgetrokken van haar belastbaar resultaat. De dochtervennootschap is daarentegen niet veilig voor de toorn van de fiscus. Fiscalisten herinneren zich ongetwijfeld nog het arrest van het hof van beroep te Brussel van 18 mei 2001, dat een ware nachtmerrie is geworden voor een vennootschap die begunstigde was van een inbreng van een schuldvordering aan economische waarde. In deze zaak had een moedervennootschap een schuldvordering van 60 miljoen BEF ten aanzien van haar dochter ; ze had haar schuldvordering ingebracht in het kapitaal van haar dochter aan haar economische waarde, zijnde 10.000 BEF. De dochter had haar fiscale verliezen afgetrokken van haar belastbare opbrengst (zijnde 59.990.000 BEF). De fiscus beschouwt de inbreng aan economische waarde immers als een abnormaal en goedgunstig voordeel en verzet zich tegen de verrekening van de fiscale verliezen van de dochter met de belastbare opbrengst (artikel 207 van het WIB). Hierdoor wordt de dochter uiteindelijk belast op een winst « op papier » !


Om een gelijkaardige discussie te vermijden, wordt de inbreng van de schuldvordering aan nominale waarde, die geen enkele winst doet ontstaan bij de vennootschap die de inbreng ontvangt, over het algemeen aangeraden in de praktijk. Deze techniek is echter niet in het voordeel van de inbrengende vennootschap, die geen aftrekbaar verlies op haar schuldvordering mag boeken.


Volgens een arrest van het Hof van Cassatie van 11 juni 2020 moeten – in het geval van een inbreng van een schuldvordering aan nominale waarde – de in ruil ontvangen aandelen eveneens aan de nominale waarde worden gewaardeerd, en niet aan de werkelijke (veel lagere) waarde. Het Hof verwerpt zodoende de theorie van de asymmetrische waardering, die wordt verdedigd door bepaalde fiscalisten, die de deur zou hebben opengezet voor de aftrek van een verlies op schuldvordering bij de inbrengende vennootschap, en het uitblijven van enige belastbare opbrengst bij de inbrenggenietende vennootschap.


Het is moeilijk om in de fiscaliteit het beste van twee werelden te krijgen !


Denis-Emmanuel Philippe
Advocaat-vennoot (Bloom Law)
Docent Universiteit van Luik


Bron: Bloom

Mots clés

Articles recommandés

30% minder werknemers overwegen carrièreswitch in vergelijking met 3 jaar geleden

Tijdelijke werkloosheid om economische redenen stijgt

Aanpassing van de groottecriteriums voor KMO's en micro-ondernemingen