Vraag een bedrijfsadviseur eens hoe hij het laatste kwartaal van een kalenderjaar ervaart? Wedden dat hij iets antwoordt als “hectisch”. Elk jaar maakt een bijzondere ongerustheid zich meester van ondernemers en bedrijfsleiders rond vraag of de vrijstelling van meerwaarde op aandelen nog wel gehandhaafd zal blijven.
Vijf jaar geleden was het voor de regering-Michel duidelijk dat er in die legislatuur geen meerwaardebelasting zou komen. Als zoethoudertje werden enkele andere taksen ingevoerd. Zo was er de speculatietaks, die een snelle meerwaarde op aandelen in de personenbelasting belastbaar stelde. Die taks werd vrijwel onmiddellijk afgevoerd. Ook de effectentaks, versie 1.0, werd ingevoerd. Die werd vernietigd door het Grondwettelijk Hof. Intussen ligt de versie 2.0 ter beoordeling voor. Het feit dat de wetgever weinig greep krijgt op die taksen, voedt de gedachte dat een veel bredere meerwaardebelasting in de lijn der verwachtingen ligt.
Door de coronacrisis is de staatskas een zinkgat. Nu de crisis economisch min of meer onder controle lijkt, dringt zich de noodzaak op ons te bekommeren om de financiële gevolgen. Vroeg of laat moet een nieuw blik inkomsten worden opengetrokken. In bijna iedere discussie maakt een meerwaardebelasting op aandelen daar deel van uit. Die wordt gezien als een stevige bron van inkomsten, zonder dat andere torenhoge belastingen naar nog onaanvaardbare niveaus worden gestuwd.
Maar er is meer. Er bestaat al jaren een informele consensus rond de gedachte dat de personenbelastingen aan een grondige hervorming toe is. De fiscale overheidsdenktank van de Hoge Raad voor Financiën en de minister van Financiën schuwen daarbij de gedachte van het belasten van de meerwaarde op aandelen niet.
Nog een probleem is dat de vrijstelling van de meerwaarde op aandelen deel uitmaakt van de doctrine van ‘de normale verrichtingen van beheer van een privévermogen’. De internationale mensenrechtendoctrine ziet het heffen van belastingen als een vorm van onteigening. Een onteigening mag alleen als de regels heel duidelijk zijn. Het probleem is dat aan het begrip ‘normaal beheer’ heel uiteenlopende interpretaties kunnen worden gegeven. Zodoende kan de belastingplichtige de gevolgen van zijn handelen niet goed inschatten. Het begrip ‘normaal beheer’ doorstaat wellicht de mensenrechtelijke toetsing niet. Er kon al een fiscale rechter worden overtuigd dat als prejudiciële vraag voor te leggen aan het Grondwettelijke Hof. Als dat tot de conclusie komt dat het begrip onvoldoende precies is, dan moet er een nieuw belastingstelsel in het leven worden geroepen.
Er zijn nog wat fenomenen die als donkere wolken samenpakken boven de belastingvrijstelling. Wat te denken van cryptomunten? Eigenlijk is er geen reden om die anders te behandelen dan eender welk ander privaat vermogensbestanddeel. In principe zou de meerwaarde dan ook belastingvrij moeten zijn. De overheid en de fiscus zien dat niet zo. Ook de waardestijging van kunst en genschijnlijk banale zaken zoals Panini-collecties moeten worden genoemd. Het is niet denkbeeldig dat het scheppen van een duidelijker wettelijk kader rond cryptomunten ook de vrijstelling van de meerwaarde op aandelen en andere private vermogensbestanddelen in zijn val meesleurt.
Het ziet er niet naar uit dat de eerder genoemde bedrijfsadviseur een rustig jaar tegemoet gaat. Hij zal nog meer vragen krijgen over de bescherming tegen een mogelijke meerwaardebelasting. Er dienen zich op dat vlak mogelijkheden aan, maar tegelijk moet voorzichtigheid gepredikt worden. De fiscus heeft verschillende doctrines ontwikkeld om in bepaalde gevallen toch tot taxatie te kunnen overgaan. Taxeren is voor de fiscus blijkbaar een natuur die sterker is dan zichzelf.
Bron : Tuerlinckx Tax Layers, januari 2022