Familiewoning: wie krijgt de voorkeursrechtelijke toewijzing bij scheiding en echtscheiding?

Het Burgerlijk Wetboek voorziet, wanneer het huwelijk eindigt door echtscheiding, dat elk van de echtgenoten tijdens de liquidatieverrichtingen de familierechtbank kan verzoeken om hem het onroerend goed toe te wijzen dat als gezinswoning heeft gediend (inclusief het meubilair indien van toepassing).

Dit stelt de financieel capabele echtgenoot in staat om het onroerend goed over te nemen en zo de verkoop van het goed te vermijden.

Het is dus noodzakelijk om getrouwd te zijn, waarbij begrepen wordt dat de voorkeursrechtelijke toewijzing alleen betrekking heeft op de gezinswoning (en niet op een ander onroerend goed).

Deze mogelijkheid die aan echtgenoten wordt geboden, strekt zich volgens het Burgerlijk Wetboek niet uit tot wettelijke samenwonenden noch tot feitelijke samenwonenden.

Het Grondwettelijk Hof, dat zich moest uitspreken over een prejudiciële vraag gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg van Luik, afdeling Verviers, moest bepalen of het discriminatoir was om deze mogelijkheid alleen aan echtgenoten te bieden en niet aan wettelijke samenwonenden.

Het Grondwettelijk Hof werd dus bevraagd over het verschil in behandeling tussen echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen en wettelijke samenwonenden, in die zin dat de eersten de voorkeursrechtelijke toewijzing van de gezinswoning kunnen vragen na de echtscheiding, terwijl de laatsten van deze mogelijkheid zijn uitgesloten na het beëindigen van de wettelijke samenwoning.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde, bij arrest van 20 juni 2024, dat de voorkeursrechtelijke toewijzing van de gezinswoning kan worden gevraagd door een wettelijke samenwonende.

Het Hof meent dat er een “bepaling moet bestaan die voorziet dat wettelijke samenwonenden die gezamenlijk een goed hebben verworven dat als gezinswoning dient, na het beëindigen van de wettelijke samenwoning de voorkeursrechtelijke toewijzing van dit goed kunnen vragen”.

Bij gebrek hieraan, in afwachting van een wetswijziging, past het Hof een analoge toepassing toe en verleent het wettelijke samenwonenden het recht om de voorkeursrechtelijke toewijzing te vragen.

Het Hof voegt eraan toe dat “De bovengenoemde doelstellingen die de voorkeursrechtelijke toewijzing van de gezinswoning rechtvaardigen, gelden voor elke geïnstitutionaliseerde vorm van samenleven”, wat doet vermoeden dat feitelijke samenwonenden niet onder deze mogelijkheid vallen om het onroerend goed over te nemen.

Als je nog vragen hebt of verdere vertalingen nodig hebt, laat het me dan gerust weten!

Mots clés

Articles recommandés

Welke feestdagen staan voor de deur van 2025?

De drie basisrentetarieven van de ECB worden met 25 basispunten opnieuw verlagen.

Nieuw e-book over Mobility as a Service