Het consumentenvertrouwen neemt licht af in januari

Nadat de indicator voor het consumentenvertrouwen de afgelopen maand fors was verbeterd, viel hij in januari licht terug.


Voor het eerst sinds september 2020 zijn de vooruitzichten voor de algemene economische situatie en de verwachtingen over de ontwikkeling van de werkloosheid verslechterd.

Terwijl de gezinnen de afgelopen maand beduidend positiever waren over de toekomstige algemene economische situatie, nam dat optimisme in januari licht af. Tegelijkertijd nam de vrees voor een werkloosheidstoename in de komende twaalf maanden enigszins toe.


De verwachtingen van de consumenten over hun persoonlijke financiële situatie zijn gelijk gebleven. Hun spaarvooruitzichten hebben ze daarentegen naar beneden bijgesteld. Historisch gezien blijven die niettemin hoog.



Twee extra vragen naar aanleiding van COVID-19


Sinds april 2020 werd de consumentenenquête aangevuld met twee vragen die specifiek focussen op de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de financiële situatie van de gezinnen. De eerste vraag gaat over het potentiële inkomensverlies door de crisis, de tweede vraag polst naar de omvang van de spaarbuffer waarover de consumenten beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien.


Die twee extra vragen werden niet opgenomen in de indicator van het consumentenvertrouwen.


Vraag 1 ‘Lijdt uw gezin inkomensverlies als gevolg van de crisis? »


Uit de antwoorden op de vraag naar het inkomensverlies van de maand januari blijkt dat een groot percentage van de gezinnen (relatief) gespaard is gebleven door de crisis: 77 % van de respondenten in januari antwoordde geen enkel inkomensverlies te lijden en 7 % gaf een verlies van minder dan 10 % aan. Daarnaast meldde 9 % van de respondenten een inkomensverlies tussen 10 en 30 %, en leed 8 % een verlies van meer dan 30 %.


Vraag 2 ‘Hoe lang beschikt uw gezin over een spaarbuffer om de noodzakelijke uitgaven (huur, aankopen, enz.) te dekken en in uw levensonderhoud te voorzien ? »


In januari gaf een op de vier gezinnen aan over een relatief kleine spaarbuffer te beschikken (van minder dan een maand of tussen één en drie maanden). 16 % van de gezinnen beschikt over een spaarbuffer voor 3 tot 6 maanden, terwijl een meerderheid van de gezinnen (58 %) een spaarbuffer voor ruim 6 maanden heeft.


Het inkomensverlies en de omvang van de spaarbuffer in perspectief geplaatst


Door de ontwikkelingen in de omvang van de spaarbuffer veranderde het percentage van de gezinnen die tot de kwetsbaarste of tot de minst getroffene worden gerekend. Zo bedroeg het percentage van de kwetsbaarste gezinnen – die een inkomensverlies van minstens 10 % verwachten en over een spaarbuffer van maximaal drie maanden levensonderhoud beschikken – ongeveer 6 % in januari. Het percentage van de minst getroffen gezinnen – waarvan het inkomensverlies beperkt is tot maximaal 10 % en de spaarbuffer minstens drie maanden uitgaven dekt – bedraagt 64 %.


(*) Huishoudens die minstens 10 % inkomensverlies lijden en over een spaarbuffer van maximaal drie maanden beschikken.

(*) Huishoudens die hoogstens 10 % inkomensverlies lijden en over een spaarbuffer van minimaal drie maanden beschikken.




Bron: NBB

Mots clés

Articles recommandés

CSF-studie over werkgelegenheids- en promotievallen en verschillen in (para)fiscale druk afhankelijk van het soort bedrijf.

Werken op de dag van de verkiezingen of bijzitter zijn: wat kun je doen?

36% van de werklozen van het tweede kwartaal van 2023 is een jaar later aan het werk