De Belgische ondernemingen melden een stevig herstel van hun omzet. Toch wegen de aanbodbeperkingen, m.n. de bevoorradingsproblemen, de gestegen inputprijzen en het tekort aan arbeidskrachten, momenteel op het herstel. Het tekort aan arbeidskrachten doet zich vooral voor in het Vlaams Gewest, waar de werkloosheid lager is. Dat leidt ook tot een grotere opwaartse druk op de lonen. Dat blijkt uit een nieuwe enquête bij de Belgische ondernemingen van de NBB en diverse federaties die de ondernemingen en zelfstandigen vertegenwoordigen.
Tussen 25 en 27 oktober 2021 hebben diverse federaties die de ondernemingen en zelfstandigen vertegenwoordigen (BECI, NSZ, UCM, UNIZO, UWE en VOKA) een ad-hoc enquête gehouden bij de Belgische ondernemingen. Het initiatief wordt gecoördineerd door de NBB en het VBO. Het doel van deze enquête is de perceptie van de ondernemingen in het huidige klimaat en de moeilijkheden waarmee ze kampen bij het economisch herstel, te meten. [1] De aanpak was dezelfde als voor de ERMG-enquêtes, die tussen maart 2020 en juni 2021 werden afgenomen. In totaal hebben 2 287 ondernemingen en zelfstandigen aan de enquête deelgenomen.
De Belgische ondernemingen melden een stevig herstel van hun omzet. Deze was 9 % groter in oktober 2021 dan in oktober 2019. Er wordt nog steeds een aanzienlijke heterogeniteit vastgesteld, zowel naar bedrijfstakken als naar ondernemingsgrootte. Toch wegen de aanbodbeperkingen, m.n. de bevoorradingsproblemen, de gestegen inputprijzen en het tekort aan arbeidskrachten, momenteel op het herstel. Het tekort aan arbeidskrachten doet zich vooral voor in het Vlaams Gewest, waar de werkloosheid lager is. Dat leidt ook tot een grotere opwaartse druk op de lonen. Dat blijkt uit een nieuwe enquête bij de Belgische ondernemingen van de NBB en diverse federaties die de ondernemingen en zelfstandigen vertegenwoordigen. Verder verwachten de meeste ondernemingen dat de bevoorradingsproblemen tot medio of eind 2022 zullen duren en dat de sterke stijging van de verkoopprijzen zich de komende 6 maanden zal verderzetten.
Rekening houdend met de sectorale samenstelling en de ondernemingsgrootte, zou de omzet van de ondervraagde ondernemingen in oktober 2021 (nominaal) gemiddeld 9 % hoger liggen dan twee jaar geleden, in oktober 2019. Dit wijst dus op een stevig herstel en staat in contrast met de omzetverliezen die tijdens de COVID-19-crisis werden opgetekend, ook al is een deel van de omzetstijging toe te schrijven aan een stijging van de prijzen.[2] Dit bevestigt ook het beeld dat wordt geschetst door de meest recente kwartaalstatistieken, waaruit blijkt dat het Belgische bbp naar volume op het einde van het derde kwartaal van 2021 het niveau van vóór de crisis al heeft overschreden.
Hoewel het herstel krachtig oogt, is dat niet noodzakelijk het geval voor alle ondernemingscategorieën en blijft een asymmetrie tussen de bedrijfstakken en ondernemingsgroottes prominent aanwezig. Over het algemeen geven de ondernemingscategorieën die het zwaarst door de COVID-19-crisis werden getroffen - de zelfstandigen, de kleinste ondernemingen en de bedrijfstakken waarin sociale contacten de kern van de activiteit vormen - aan dat hun omzet momenteel nog steeds lager ligt dan twee jaar geleden, wellicht omdat de opleving nog steeds wordt afgeremd door veranderingen in de gewoonten of door de angsten van de consumenten. Dit geldt met name voor de reisbureaus (‑49 %), de horeca (-32 %), de niet-voedingswinkels (-9 %), de bedrijfstak kunst, amusement en recreatie (-5 %) en de niet-medische contactberoepen (-4 %). Anderzijds was het herstel zeer sterk in de sector informatie en communicatie (+38 %) en in de vastgoedactiviteiten (+33 %). Uit de gedetailleerde resultaten van de enquête blijkt bovendien dat de omzetontwikkelingen binnen elke bedrijfstak zeer heterogeen zijn.
Hoewel het herstel krachtig was, wordt het momenteel afgeremd door aanbodbeperkingen. De ondervraagde bedrijven melden dat het tekort aan arbeidskrachten en de bevoorradingsproblemen de productie of de dienstverlening deze maand met respectievelijk 5 % en 4 % hebben beperkt. Dit wijst erop dat de economie zonder deze aanbodbeperkingen de COVID-19-crisis veel gemakkelijker zou hebben kunnen verteren en het groeipad dat vóór de crisis werd verwacht reeds opnieuw zou hebben bereikt of overschreden. Over het geheel genomen melden alle sectoren dat ze negatieve gevolgen ondervinden van de aanbodbeperkingen, maar de prevalentie van het ene of het andere type aanbodbeperking verschilt van sector tot sector. De bevoorradingsproblemen treffen de groothandel, de niet-voedingswinkels, de landbouw, de bouwnijverheid en de verwerkende nijverheid sterker. Het tekort aan arbeidskrachten heeft een grotere impact op de bouwnijverheid, de landbouw en, opvallend, sommige bedrijfstakken die sinds maart 2020 zwaar getroffen zijn door de COVID-19-crisis (de horeca, de reisbureaus en de niet-medische contactberoepen).[3]
Op de arbeidsmarkt is de situatie sinds juni veranderd: er wordt minder gebruik gemaakt van tijdelijke werkloosheid en er wordt meer op kantoor gewerkt, maar het tekort aan arbeidskrachten is nog groter geworden. Minder dan één procent van de werknemers in de private sector is nu tijdelijk werkloos, tegen 2,4 % in juni. Daarnaast is het aandeel van voltijdse telewerkers geslonken (2 % in oktober tegen 22 % in juni), en wordt het werk nu vaker met een combinatie van thuiswerk en werk op kantoor georganiseerd (37 % in oktober tegen 16 % in juni).[4]
Bovendien is het tekort aan arbeidskrachten toegenomen en treft het bijna zes op de tien ondernemingen (ongerekend zelfstandigen): 17 % van de ondervraagde ondernemingen kampt met een ernstig tekort, 22 % met een matig tekort en 19 % met een licht tekort. Afgezien van het krachtige herstel en de toegenomen vraag wordt het tekort aan arbeidskrachten ook veroorzaakt door zowel een groter aantal vrijwillige uittredingen als de moeilijkheid om nieuwe werknemers aan te werven. Van de ondervraagde ondernemingen is 27 % immers van mening dat er de afgelopen zes maanden meer vrijwillige uittredingen zijn geweest dan gewoonlijk, terwijl slechts 13 % vindt dat het er minder zijn dan anders. Het verschil is nog groter in de horeca, de landbouw en de niet-medische contactberoepen. Dit bevestigt de hypothese dat tal van werknemers in de zwaarst getroffen bedrijfstakken een andere baan hebben gezocht en gevonden. Bovendien zijn er ook aanzienlijke problemen om nieuwe werknemers te vinden, en dat in alle bedrijfstakken. Volgens de ondervraagde ondernemingen houden de wervingsproblemen vooral verband met de kandidaten: een op de twee ondernemingen meldt dat er zich te weinig kandidaten aanbieden en een op de drie bedrijven vindt dat de kandidaten over onvoldoende vaardigheden beschikken. Op te merken valt dat het tekort aan kandidaten veel groter is in Vlaanderen. Daarentegen wordt het niet aanvaarden van de aangeboden salarisvoorwaarden en van de werkomstandigheden door de kandidaat beide door slechts zowat 1 op 10 bedrijven gerapporteerd. Dat cijfer omvat echter allicht enkel de ondernemingen waar er kandidaten waren die het selectieproces hebben doorlopen en de reden van weigering hebben opgegeven.
Om die schaarste aan arbeidskrachten op te vangen, hebben de ondernemingen verschillende strategieën ontwikkeld. Meer dan twee op de drie ondernemingen (ongerekend zelfstandigen) heeft de afgelopen zes maanden extra inspanningen geleverd om het huidig personeel te behouden of om nieuwe werknemers aan te werven, namelijk door de werkomstandigheden te verbeteren, het loon van bestaande werknemers te verhogen, een premie toe te kennen, minder geschikte kandidaten te aanvaarden, arbeidskrachten uit nieuwe geografische gebieden aan te trekken, het aangeboden loon voor nieuwe werknemers te verhogen of het werkgeversimago te verbeteren. Daarbij moet worden opgemerkt dat de opwaartse druk op de lonen groter blijkt in het Vlaams Gewest, terwijl in het Waals Gewest het loon in mindere mate wordt beschouwd als de oorzaak van wervingsproblemen. Daarnaast hebben de ondernemingen ingezet op meer overwerk (28 %) en aanvullende opleidingen voor het bestaande personeel (13 %). Ten slotte waren er ondernemingen die een groter beroep deden op consultants, uitzendkrachten of jobstudenten (25 %) of die een deel van hun activiteit hebben uitbesteed (15 %).
De bevoorrading was reeds in juni verstoord, maar het huidige klimaat heeft de problemen voor tal van bedrijven nog verergerd; dit komt des te meer tot uiting in de bedrijfstakken waarvan de activiteit sterk afhankelijk is van bevoorrading. Zo ondervindt meer dan 80 % van de ondervraagde ondernemingen uit de groothandel, de detailhandel (levensmiddelen en niet-levensmiddelen), de industrie en de bouwnijverheid bevoorradingsproblemen, en dat geldt ook voor meer dan 60 % van de bedrijven in de landbouw en de horeca. Veruit de vaakst genoemde reden voor die bevoorradingsproblemen is de schaarste bij de leveranciers, hoewel ook transportproblemen regelmatig worden aangehaald in de groothandel, de niet-voedingswinkels en de industrie.
Om de bevoorradingsproblemen aan te pakken zijn verscheidene strategieën denkbaar en de antwoorden op de enquête vertonen een relatief grote heterogeniteit. Sommige ondernemingen deden de afgelopen zes maanden een beroep op extra leveranciers. Daarnaast verkozen bepaalde ondernemingen hun bestaande voorraden aan te spreken of strategische reserves op te bouwen. Andere ondernemingen, ten slotte, hebben hun aanbod van producten of diensten aangepast of de samenstelling van hun producten veranderd.
De meeste ondervraagde ondernemingen verwachten dat de bevoorradingsproblemen nog tot medio of eind 2022 zullen duren. Van de ondernemingen met bevoorradingsproblemen verwacht namelijk slechts 13 % dat die verstoringen tegen eind 2021 opgelost zullen zijn, terwijl drie vierde van hen een oplossing verwacht in de loop van 2022 en 11 % van hen op een nog later tijdstip.
De bevoorradingsproblemen gingen, in combinatie met een stijging van de energieprijzen, gepaard met een sterke toename van de inputkosten (dat zijn de kosten voor energiedragers, halffabricaten, grondstoffen, vervoer en verpakking). De meeste bedrijfstakken waarvan de activiteit sterk afhankelijk is van inputs, achten de kosten hiervan hoger dan in juni: ze vinden deze gemiddeld 22 % hoger dan gebruikelijk in de industrie en de landbouw (tegen 17 % in juni), 22 % hoger dan gebruikelijk in de bouwnijverheid (tegen 13 % in juni), 20 % hoger dan gewoonlijk in de klein- en groothandel (tegen 10 % in juni) en 21 % hoger dan anders in de horeca (tegen 10 % in juni).
De ondernemingen kunnen een stijging van de inputkosten, in principe minstens gedeeltelijk, doorberekenen in hun verkoopprijzen. De enquête van oktober peilde daarnaar bij de ondernemingen, zowel voor de afgelopen zes maanden als voor de komende zes maanden. De ondervraagde ondernemingen rapporteren een gemiddelde stijging van hun verkoopprijzen met 6 % gedurende de afgelopen zes maanden en ze verwachten nog een vergelijkbare stijging tijdens de komende zes maanden. Uiteraard melden de bedrijfstakken waarvan de activiteit sterk afhankelijk is van inputs, een sterkere toename van hun gecumuleerde prijzen over de afgelopen zes maanden en voor de komende zes maanden: 30 % in de groothandel, 22 % in de landbouw en de bouwnijverheid, 20 % in de verwerkende nijverheid, 19 % in de detailhandel in niet-levensmiddelen en 16 % in de horeca en in het vervoer en de logistiek.
Tussen oktober 2021 en oktober 2022 verwachten de ondervraagde ondernemingen een omzetgroei van 8 %. Dat nominale cijfer kan ook prijsverhogingen weerspiegelen. In vergelijking met de raming van de groei tijdens de voorbije twee jaar is de spreiding naar bedrijfstak aanzienlijk geringer. De ondernemingen die momenteel nog zwaar getroffen zijn, verwachten immers enige verbetering, en de ondernemingen die een sterk herstel lieten optekenen, verwachten dat de situatie zich in de komende maanden zal normaliseren.
Gelet op de duidelijke economische opleving wordt het faillissementsrisico lager geacht dan bij de in het begin van het jaar gehouden enquêtes. Het aandeel van de ondervraagde ondernemingen die verwachten dat ze binnen de zes maanden failliet zullen gaan, is teruggelopen van 3,2 % in juni 2021 tot 1,6 % in oktober 2021. De bezorgdheid over de gevolgen van de huidige situatie voor de handelsactiviteiten, gemeten op een schaal van 1 (weinig bezorgd) tot 10 (zeer bezorgd), bleef dicht bij de niveaus van mei en juni 2021 voor de kleinere ondernemingen, maar nam sterk toe voor de grotere ondernemingen, waarschijnlijk omdat deze laatste gevoeliger zijn voor de vermelde aanbodbeperkingen.
[1] Deze enquête is gebaseerd op de beoordeling van de ondernemingen die aan de enquête deelnemen. De vergelijking in de tijd van de resultaten moet met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, aangezien de ondervraagde ondernemingen kunnen verschillen van de ene enquête tot de andere. Enerzijds is het mogelijk dat de federaties die de enquêtes bij hun leden houden, niet dezelfde zijn. Anderzijds nemen de ondernemingen niet systematisch aan elke enquête deel. Hoewel elke oververtegenwoordiging in de steekproef van ondernemingen uit bepaalde bedrijfstakken wordt gecorrigeerd, is het dus mogelijk dat de ondervraagde ondernemingen in de tijd verschillen in andere kenmerken. Ten slotte moet worden opgemerkt dat het openbaar bestuur en defensie, onderwijs en de gezondheidszorg niet in de resultaten zijn opgenomen.
[2] De vraag over de ontwikkeling van de omzet is niet identiek aan de vraag in de ERMG-enquêtes, aangezien in deze enquête de vergelijking niet wordt gemaakt met een hypothetisch scenario zonder de coronacrisis, maar met de situatie vóór de crisis.
[3] De resultaten voor de landbouw en de reisbureaus moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd omdat het aantal respondenten zeer klein is.
[4] Gezien het tijdstip van de enquête weerspiegelen de resultaten wellicht niet, of althans niet volledig, de beslissingen van het Overlegcomité van 26 oktober, waarin telewerk opnieuw sterk werd aanbevolen.