Hoe moet in het kader van een erfopvolging de waarde van roerende goederen worden bepaald?

Voor de berekening van de successierechten wordt de waarde van de netto activa van het vermogen van de overledene als basis genomen. Met het oog daarop moeten de erfgenamen (via een “aangifte van nalatenschap”) aan de belastingadministratie een lijst overmaken van de activa waaruit het vermogen van de overledene bestaat, alsook de waarde van elk van die activa.
De aan te geven waarde moet in principe overeenstemmen met de “marktwaarde op de dag van het overlijden”. Het gaat dan om de verkoopwaarde van een goed, de prijs die men er in geval van verkoop in normale marktomstandigheden voor zou kunnen krijgen.
De regionale (Vlaams, Waalse en Brusselse) wetgevers hebben voor bepaalde activa en vooral voor wat de financiële instrumenten betreft, echter bijzondere regels voorzien.



Bijzondere regel van toepassing op in de EER genoteerde effecten
Over welke effecten gaat het?

De wet voorziet een afwijkende regel voor financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt (of een MTF) of in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER). Dit dekt met andere woorden in de EER genoteerde effecten als:

  • aandelen in vennootschappen van ondernemingen en andere daarmee gelijk te stellen effecten;
  • obligaties en andere schuldinstrumenten, met inbegrip van de certificaten aangaande die instrumenten;
  • aandelen in obligatiefondsen en aandelenfondsen en “dakfondsen”;
  • allerhande financiële instrumenten die op de beursmarkten toegelaten zijn (optiecontracten, futures, swaps, munteenheden, financiële indexen, enz.).
Beurswaarde, maar op welke datum?

Voor deze effecten moet de beurswaarde worden opgegeven (met “beurswaarde” bedoelt de wet de slotkoers).

Door de schommelingen van de beurskoersen zou zich echter een lastige situatie kunnen voordoen, wanneer de waarde van een effectenportefeuille na het overlijden is gedaald. De erfgenamen zouden in dat geval immers successierechten moeten betalen die werden berekend op een waarde die niet representatief is voor de werkelijk ontvangen erfenis.

Om die reden biedt de wet aan de erfgenamen de mogelijkheid om te kiezen voor de beurswaarde op een van de volgende drie momenten:

  • datum van overlijden;
  • zelfde datum een maand na het overlijden;
  • zelfde datum twee maanden na het overlijden.

De erfgenamen kunnen echter maar een van de hoger genoemde data kiezen (de “referentie­datum”). Dat is de datum die zal gelden voor alle in de EER genoteerde effecten uit de erfopvolging.

Als er op een van die data geen beurswaardering was, wordt de beurswaarde van de volgende handelsdag aangegeven.


Voorbeeld

Meneer Jan is op 5 maart 2020 overleden en had een effectenportefeuille bij financiële instelling Z. Deze effectenportefeuille bevat de onderstaande waarden (allemaal genoteerd in de EER): :

  • 50 aandelen A
  • 30 aandelen B

De erfgenamen van Jan stellen pas na het overlijden van deze man vast dat sommige van deze effecten door de Covid 19-crisis fors in waarde gedaald zijn. De erfgenamen vragen financiële instelling Z dan welke beurswaarde de effecten hebben op (i) de dag van overlijden, (ii) de dag van overlijden + 1 maand en (iii) en de dag van overlijden + 2 maanden.

De financiële instelling deelt aan de erfgenamen van de heer Jan de volgende waarden mee:

  • Beurswaarde op de datum van overlijden (nl. 5 maart):
    • 50 aandelen A = 30.000 €
    • 30 aandelen B = 20.000 €
    • TOTALE WAARDE: 50.000 €
  • Beurswaarde op de datum van overlijden + 1 maand (hetzij 6 april, want 5 april was een zondag):
    • 50 aandelen A = 25.000 €
    • 30 aandelen B = 15.000 €
    • TOTALE WAARDE: 40.000 €
  • Beurswaarde op de datum van overlijden + 2 maanden (hetzij 5 mei):
    • 50 aandelen A = 28.000 €
    • 30 aandelen B = 14.000 €
    • TOTALE WAARDE: 42.000 €

In dit voorbeeld hebben de erfgenamen er met andere woorden alle belang bij om de beurswaarde op 6 april te weerhouden voor de waardeschatting van de effectenportefeuille. Zoals hierboven reeds werd aangehaald, kunnen ze echter slechts één referentiedatum kiezen (ze kunnen dus niet 6 april weerhouden voor aandelen A en 5 mei voor aandelen B).



Niet-genoteerde effecten en effecten genoteerd buiten de EER

Voor niet-genoteerde effecten (bijvoorbeeld de effecten van een kmo waarvan de overledene bedrijfsleider was) en effecten die in België of in een lidstaat van de EER niet zijn toegelaten tot de verhandeling, wordt – bij gebrek aan een bijzondere regeling – de aan te geven waarde berekend volgens het algemene beginsel van “marktwaarde op de dag van overlijden”.


Effecten genoteerd buiten de EER

De erfgenamen kunnen deze effecten aangeven volgens de beurswaarde op de dag van overlijden. Ze beschikken voor deze effecten echter niet over de mogelijkheid om een datum van waardering te kiezen, en kunnen bijgevolg niets ondernemen in geval van waardeverlies na het overlijden.


Niet-genoteerde effecten

Om de marktwaarde van niet-genoteerde effecten te bepalen kunnen de erfgenamen zich baseren op de waarde die voortvloeit uit extrinsieke aktes of documenten van de onderneming (bijvoorbeeld een schenking van effecten, een wijziging van het vermogen of een verslag van een bedrijfsrevisor). Dat kan alleen als de in deze aktes of documenten vermelde waarde geldt voor een situatie die vóór het overlijden niet is veranderd.

Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de overledene enkele maanden vóór zijn overlijden door toedoen van een notariële akte effecten heeft geschonken. Indien de waarde die voor de effecten in de schenking werd weerhouden, nog actueel was op de dag van overlijden, kan deze waarde als basis dienen voor de aangifte van nalatenschap.

Bij ontstentenis van beschikbare aktes of documenten moet bij de raming van niet-genoteerde effecten van vennootschappen rekening worden gehouden met de volgende drie elementen:

  • de balansgegevens en de rekeningen;
  • de vooruitzichten van de onderneming;
  • de eventuele beperkingen voor de overdraagbaarheid van de effecten (overeenkomst tussen aandeelhouders, statutaire bepalingen, gereglementeerde activiteit, enz.).

Op die basis worden doorgaans vier waardetypes weerhouden: intrinsieke waarde, rendements­waarde, rentabiliteitswaarde en cashflowwaarde. Deze waarden kunnen naargelang van de omstandigheden van elke situatie met elkaar gecombineerd worden.

De marktwaarde bepalen is bijvoorbeeld voor een familiebedrijf dan ook vaak een hersenbreker, met een subjectief en onzeker resultaat tot gevolg.


Om die reden verdient het aanbeveling om de hulp van een deskundige in te roepen, zoals een bedrijfsrevisor of een erkend accountant.

Mots clés

Articles recommandés

Trust in de Bahama’s: wat met de successierechten bij een uitkering?

Het Vlaams Regeerakkoord en de erfbelasting. De moeizame weg naar fiscale rechtvaardigheid.

Nieuw regeerakkoord in Vlaanderen