Je bent jong en je wilt wat, luidt de slogan. In ons land krioelt het van jobaanbiedingen voor jobstudenten. En studenten werken lange dagen – en soms nachten, bijvoorbeeld in de horeca – om voldoende inkomsten te hebben. Maar er is een veel gemakkelijkere weg. Al jong wordt de weg gewezen naar de sociale bijstand. In 2023 kregen 52.000 jongeren een leefloon. Dat is een derde van het aantal leefloners. Leefloners zijn dus jong en bovendien is de helft van die jongeren student.
Met 28.000 zijn ze, studenten die aan het OCMW zijn. Dat is 6 procent van alle studenten. Ze hebben een speciaal statuut, het Geïndividualiseerd Project voor Maatschappelijke Integratie (GPMI). Vijftien jaar geleden waren er 8.000, nu meer dan driemaal zo veel: 7.500 in Brussel, 12.400 in Wallonië en 8.500 in Vlaanderen. In Brussel komt dat neer op één op de zes studenten (15,3%), in Wallonië op één op de twaalf (7,2%) en in Vlaanderen op vijf op de honderd (5%). Driemaal zoveel Brusselse studenten krijgen dus steun van het OCMW dan Vlaamse.
Niet alleen regionaal, ook op gemeentelijk vlak zijn de verschillen gigantisch. In Kasteelbrakel is 80 procent van de OCMW-begunstigden student, tegenover 58 procent in Schaarbeek en 8 procent in Terhulpen. En Gent telt het hoogste aantal leefloonstudenten in Vlaanderen, zijnde 1.100. De verschillen tussen de OCMW’s zijn dus gigantisch. Dat betekent dat de gemeente waar iemand is gedomicilieerd doorslaggevend is om te bepalen of die persoon al of niet OCMW-gerechtigd is. Ontegensprekelijk speelt de lokale politiek hier een rol.
Drie kwart van de jongeren combineert zijn studie met een studentenjob, tijdens de vakantie of tijdens het academisch jaar. Dat is niet alleen een goede zaak voor hun inkomsten en voor hun werkervaring, maar oogt ook goed op hun curriculum als ze later solliciteren. Het is natuurlijk gemakkelijker om bij het OCMW aan te kloppen. Maar is het wel normaal dat hun aantal verdrievoudigd is? Is het normaal dat jongeren op jonge leeftijd, en dan vooral in Brussel, al proeven van een bestaan in de sociale bijstand? Een maandbedrag van 1.300 euro voor een niet-samenwonende student is natuurlijk wel mooi meegenomen.
Het lijkt mij beter dat er duidelijke regels worden gemaakt op federaal of regionaal niveau om de invloed van gemeentepolitiek te beperken. Daarnaast zou het beter zijn een flexibeler reglementering te hebben inzake studentenarbeid. De student die bijvoorbeeld meer dan 600 uur per jaar werkt, betaalt voor extra uren gewone sociale bijdragen. Zowat zes op de tien studenten zouden graag nog meer dan 600 uur per jaar werken. Dus waarom dat beperken? De vakbonden verzetten zich echter tegen de verdere flexibilisering van de reglementering inzake jobstudenten.
En ook de kinderbijslag kan in het gedrang komen, maar daar verschilt de regeling van gewest tot gewest. In Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest komt boven op de 600 uur 240 uur extra per kwartaal. In de Oostkantons is er geen beperking op het aantal uren. In Vlaanderen krijg je boven de 600 uur 80 uur extra per maand.
Jongeren voorbereiden op de ondernemerswereld lijkt mij beter via studentenjobs dan via sociale bijstand. Ja, we willen allemaal dat iedereen die daartoe bekwaam is kan studeren. Maar dat daarbij zoveel studenten een beroep doen op de sociale bijstand, lijkt mij geen gezonde evolutie. Laat een gezonde student toch bijklussen en reserveer het leefloonstatuut voor wie het écht nodig heeft, bijvoorbeeld door ziekte.
Studies tonen overigens aan dat bijklussen een gunstig effect heeft op de latere carrière. Werkgevers vinden kandidaten die studentenarbeid gedaan hebben aantrekkelijker. Dat is mijns inziens een betere voorbereiding op het bedrijfsleven dan steeds meer studenten naar het OCMW te oriënteren. En nee, het is niet bewezen dat omdat een student bijklust dat hij of zij slechtere schoolprestaties neerzet.