Jaarlijkse taks op de effectenrekeningen - Beheer door de fiscale administratie

In zijn verslag aan het federale parlement over de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen (JTER) wijst het Rekenhof op een aantal belangrijke moeilijkheden bij de toepassing van deze complexe wetgeving. Het benadrukt daarbij ook het belang voor de fiscale administratie (de Algemene Administratie van de Fiscaliteit, AAFisc) om over betrouwbare meetinstrumenten te beschikken om de resultaten van de effectentaks op te volgen en te analyseren

Samenvatting

Met de invoering van een jaarliijse taks op effectenrekeningen (JTER) in februari 2021 ondernam de wetgever een nieuwe poginge om een belasting te effen op effectenrekeningen, nadat het Grondwettelijk Hof in oktober 2019 de wet tot invoering van een dergelijke taks hard vernietigd.

Volgens de wetgever moet deze nieuwe JTER worden gezien als een abonnementstaks met een louter budgétair doel. Het bestaan zelf van de effectenrekening vormt het belastbare feit van de nieuwe taks, waarbij het tarief op hetzelfde niveau (0,15 %) werd behouden, maar de drempelwaarde van de effectenrekening werd opgetrokken van 500.000 euro naar 1.000.000 euro.

Om de ontwijking van de effectentaks via bepaalde verrichtingen tegen te gaan, voorzag de wetgever aanvankelijk in twee specifieke antimisbruikbepalingen naast een algemene antimisbruikbepaling.

Daarbij gold een onweerlegbaar vermoeden van misbruik in twee situaties: in geval van splitsing van een effectenrekening in meerdere rekeningen bij dezelfde tussenpersoon en in geval van omzetting van de belastbare effecten in effecten op naam. In oktober 2022 vernietigde het Grondwettelijk Hof deze twee specifieke antimisbruikbepalingen echter, zodat de Algemene Administratie van de Fiscaliteit (AAFisc, hierna ook ‘fiscus’ of ‘fiscale administratie’), bij een vermoeden van fiscaal misbruik, enkel nog kan terugvallen op de algemene antimisbruikbepaling.

Het Rekenhof is nagegaan of de fiscus de correcte toepassing van de JTER effectief en op efficiënte wijze kan controleren en of de initieel geraamde opbrengsten van de JTER ook effectief worden gehaald.

> Wetgeving

Via overleg met de voornaamste beroepsverenigingen (Febelfin voor de financiële sector en Assuralia voor de verzekeringssector) en de publicatie door de fiscus van een rubriek veel voorkomende vragen, konden problemen worden opgelost.

Bij gebrek aan een duidelijk wettelijk kader doen zich in de praktijk echter nog steeds een aantal toepassings of bewijsproblemen voor. Zo is er bv. nog onduidelijkheid over de definitie van het begrip ‘effectenrekening. Ook met de creatie van nulwaarden op referentietijdstippen en het spreiden of splitsen van effectenrekeningen (om onder de drempel van 1 miljoen euro te blijven), kan de JTER gemakkelijk worden ontweken en is het voor de fiscus in de praktijk vaak moeilijk fiscaal misbruik te bewijzen. Dit geldt ook voor de omzetting van belastbare effecten naar effecten op naam, die niet op een effectenrekening worden aangehouden en waarop de JTER niet (langer) van toepassing is. De AAFisc merkt ook het bestaan op van fondsen die via aandelenregisters werken, waarbij de investeerder op naam investertre in het fonds, maar het fonds op zijn beurt investeert in gedematerialiseerde aandelen. Deze werkwijze vormt een alternatief voor het investeren in gedematerialiseerde aandelen via een (persoonlijke) effectenrekening die aan de JTER is onderworpen.

In al deze situaties ligt de bewijslast bij de fiscus en beschikt hij slechts over weinig controlemiddelen om deze gevallen van misbruik op te sporen. Zo heeft hij bv. geen algemene toegang tot het Centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten (CAP) om splitsingen van rekeningen op te sporen en bestaat er geen centraal register van op naam geplaatste effecten.
Het Rekenhof acht het dan ook aangewezen te onderzoeken of er nieuwe specifieke antimisbruikbepalingen kunnen worden ingevoerd in de vorm van een weerlegbaar vermoeden, met duidelijke richtlijnen voor de fiscus en de financiële tussenpersonen. Bij splitsingen van rekeningen of omzettingen van belastbare effecten naar effecten op naam moet de financiële instelling de JTER dan in principe altijd toepassen, waarna de belastingplichtige nog de mogelijkheid heeft om eventuele niet-fiscale motieven in te roepen en de teruggave van de JTER te vragen. Op die manier kan de fiscus dan een controle uitvoeren op deze niet-fiscale motieven.

> Controle op de toepassing van de JTER

Voor de risicoanalyse en de controle op de toepassing en correcte aangifte van de JTER moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de financiële tussenpersonen en anderzijds de titularissen die de JTER zelf moeten aangeven.


De administratie Grote Ondernemingen (GO) van de AAFisc is bevoegd voor de risicoanalyse en controle van de financiële tussenpersonen. Inmiddels werkte GO een controleaanpak uit waarbij zij de processen en de interne beheersing bij de financiële tussenpersonen beoordeelt op de correcte inhouding van de effectentaks. Het Rekenhof beschouwt deze procesmatige controleaanpak als een goede praktijk die het voor de fiscus mogelijk moet maken eventuele pijnpunten te identificeren en gerichtere controles uit te voeren.

Waaneer de financiële tussenpersoon de taks niet heeft ingehouden, moet de titularis van de rekening de JTER zelf aangeven. Er gebeuren echter nog geen controles op deze titularissen, waardoor een belangrijk risico bestaat dat de JTER-aangifte niet wordt ingediend. Het betreft hier hoofdzakelijk Belgen die een rekening aanhouden in het buitenland en waarbij de buitenlandse bank de JTER-aangifte niet namens hen indient. Het Rekenhof beveelt dan ook aan een vergelijking te maken tussen de ontvangen inlichtingen over buitenlandse rekeningen met een saldo van meer dan 1 miljoen euro en de JTER-aangiften door de titularissen zelf.

Momenteel ondernemen noch de Administraties Particulieren en Kleine en Middelgrote Ondernemingen van de AAFisc, noch de Algemene Administratie van de Bijzondere Inspectie (AABBI) specifieke acties voor de controles op de JTER. Het Rekenhof beveelt dan ook aan tijdens de verschillende controles van robre de roerende inkomsten en van de kaaimantaks na te gaan of de JTER van toepassing is.

Controles om na te gaan of de JTER verschuldigd is, gebeuren nog niet, maar de Dienst Diverse Taksen van de Administratie Grote Ondernemingen van de AAFisc controleert wel de aanvragen tot teruggave van teveel betaalde effectentaks.


Naar aanleiding van de audit van het Rekenhof werden de teruggavedossiers gecentraliseerd bij de Dienst Diverse Taksen met het oog op de uniformiteit van de beslissingen over de JTER-teruggaven.

Ongeveer 80 % van het totale bedrag aan toegekende terugbetalingen is gemotiveerd door ‘opnaamzettigen en liquiditeiten. In ongeveer 80 % van de dossiers 'opnaamzetting‘ is de teruggave voornamelijk toegekend op grond van economische motieven en de versterking van aandelenparticipaties

> Evaluatie

De effectentaks verschuldigd voor de eerste referentieperiode bedroeg in totaal 470 miljoen euro. In de tweede referentieperiode daalde de opbrengst met ongeveer 15 % tot 395 miljoen euro, en voorlopige cijfers voor de derde referentieperiode wijzen op een verdere daling van de opbrengst tot 362 miljoen euro.


Een grondige evaluatie van deze opbrengsten is momenteel niet mogelijk aangezien de JTER-aangiftes niet digitaal kunnen worden ingediend. Bovendien worden niet alle gegevens van deze aangifte systematis opgenomen in de administratieve applicatie FIRST, die in de eerste plaats bedoeld is om de inning van deze taks te verzekeren. Hierdoor is een doelmatige risicoanalyse en een grondige evaluatie en monitoring van de JTER uitgesloten.

Op basis van een handmatige analyse van de JTER-aangiften, stelde het Rekenhof in de tweede referentieperiode een daling vast van het aantal effectenrekeningen aangegeven door financiële titularissen.


Zo kunnen effectenrekeningen o.a. worden afgesloten bij overdrachten of ‘opnaamzettingen’ van effecten. Bovendien moesten de banken in de tweede referentieperiode de specifieke antimisbruikbepal’ingénieur niet meer toepassen. De algemene antimisbruikbepaling die bij een latere controle moet worden toeggepast; leidt echter niet noodzakelijk tot hetzelfde resultaat als het (geschrapte) onweerlegbare vermoden bij splitsingen van rekeningen en ‘opnaamzettingen’ van effecten wegens bewijs- en controle-problemen.Dit kan dan ook aanleiding geven tot minderopbrengsten.


Tot slot is ook het aantal titularissen natuurlijke personen die zelf een JTER-aangifte indienen sterk gedaald. Het Rekenhof beveelt aan de controle hierop te versterken door gebruik te maken van de ontvangen buitenlandse financiële inlichtingen.

Vergeleken met de eerste referentieperiode vertoont de opbrengst van de effectentaks dus een duidelijk dalende tendens in de tweede en derde referentieperiode, en de opbrengst van het eerste jaar van de effectentaks zal de volgende jaren wellicht niet meer worden gehaald. Uit statistieken van de Nationale Bank van de voorbije tien jaar blijkt nochtans dat het financiële vermogen van zowel particulieren als niet financiële vennootschappen over het algemeen stijgt. Los van eventuele beursschommelingen zou de opbrengst van de JTER in de toekomst dus grotendeels op hetzelfde peil moeten blijven of zelfs toenemen. Het is dan ook van belang dat de FOD Financiën over betrouwbare meetinstrumenten beschikt.


Meer weten - verwante dokumenten


Mots clés

Articles recommandés

Digitale reisapplicatie van de EU voor reizen naar en vanuit Schengengebied

Duurzaamheid in het bedrijfsleven: een studiedag om de rapportering te beheersen

Mogen bedrijven een stap terugzetten en telewerk afschaffen?