Kosteloos gebruik van een villa aan de Côte d’Azur als bedrijfsleider? De berekening van het VVAA maakt een discriminatie uit!

Heel wat Belgen bezitten vandaag een stulpje in het buitenland. Het aankopen met de vennootschap is in sommige gevallen voordeliger. Zo kan er ‘bruto-geld’ van de vennootschap worden gebruikt, wordt er meerwaardebelasting (op aandelen) vermeden en is dit een handige tool voor de latere successieplanning.
Deze bijdrage focust op één specifiek aspect: de fiscale behandeling van het voordeel in natura dat een bedrijfsleider, die gratis over de buitenlandse woning mag beschikken, verkrijgt. We tonen hieronder aan dat de raming ervan een discriminatie uitmaakt. Sterker nog, de regelgever is hiervan op de hoogte, maar vindt het niet nodig om deze te verhelpen.


Forfaitaire waardering van het VAA van een Belgische woning


Wanneer een vennootschap haar bedrijfsleider toestaat om kosteloos een woning te betrekken, betreft dit een voordeel in natura. Een dergelijk voordeel maakt naar Belgisch recht deel uit van de bedrijfsleidersbezoldiging. De wetgever heeft aan de Koning de mogelijkheid gelaten om courant voorkomende voordelen in natura op forfaitaire wijze te waarderen. Dit brengt voor de belastingplichtige rechtszekerheid en eenvormigheid.


Over de forfaitaire raming van het voordeel van alle aard bestond er echter de voorbije jaren, in een puur Belgische context, al veel heisa. De formule die was opgenomen in artikel 18 KB/WIB was discriminatoir. Er was immers geen redelijke verantwoording om dit voordeel hoger te waarderen wanneer de woning door een rechtspersoon werd ter beschikking gesteld, dan wanneer dit zou gebeuren door een natuurlijke persoon.


Middels het Koninklijk Besluit (KB) van 7 december 2018 werd de bestaande formule aangepast. Artikel 18, §3, 2 KB/WIB voorziet thans dat het voordeel om gratis over een woning te beschikken in hoofde van de bedrijfsleider steeds - ongeacht wie het voordeel verstrekt - als volgt kan worden geraamd: geïndexeerd KI x 100/60 x 2.


Deze formule maakt het derhalve mogelijk om het voordeel dat voortvloeit uit een kosteloos ter beschikking gestelde woning forfaitair te ramen aan de hand van het kadastraal inkomen (of KI).


Wat met buitenlandse woningen?


Hoewel het toepassingsgebied van artikel 18 KB/WIB zich niet uitdrukkelijk tot Belgische onroerende goederen beperkt, kan de formule niet zonder meer worden toegepast op in het buitenland gelegen woningen. Het kadastraal inkomen is immers een puur Belgisch concept, dat door de fiscale administratie (enkel) aan elk Belgisch onroerend goed wordt toegekend.


Dat de formule in artikel 18 KB/WIB niet onmiddellijk toepasbaar is, leidt natuurlijk niet tot niet-belastbaarheid van het voordeel in natura. Integendeel, vermits er geen forfaitaire waardering kan worden gehanteerd, valt men terug op de algemene regel van artikel 36, §1, lid 1 WIB. Voordelen in natura moeten in principe worden belast bij de verkrijger ten belope van hun werkelijke waarde. Voor woningen komt dit argumenteerbaar neer op hun huurwaarde.


Opnieuw creëert de Belgische wetgever (bewust) een discriminatie tussen Belgisch en buitenlands vastgoed.


Hoewel het op zich niet onlogisch is om een bedrijfsleider te belasten op de huurwaarde van de woning dewelke hij kosteloos mag betrekken, kan het uiteraard niet dat dit enkel het geval is voor buitenlandse woningen. En dit terwijl in België gelegen onroerende goederen aan de forfaitair vastgelegde formule onderworpen worden, met een (in de praktijk) lager resultaat.


Het Hof van Justitie van de Europese Unie tikte België al meermaals op de vingers, weliswaar in een iets andere context. De Belgische wetgever voorziet immers in de personenbelasting een forfaitair onroerend inkomen (KI + 40%) voor Belgische niet-verhuurde en verhuurde (tweede) woningen, terwijl voor buitenlandse woningen de huurwaarde of de ontvangen huurprijs als belastbare grondslag geldt. Vermits de formule veelal tot een veel lager bedrag dan de huurwaarde of de huurprijs leidt, worden Belgische woningen gunstiger belast dan buitenlandse panden. Het Hof achtte dit in strijd met de Europese vrijheden. Bij gebreke aan wetgevend initiatief, kwam de fiscale administratie zelf met enkele creatieve tussenoplossingen, welke volgens het Europees Hof echter niet volstaan.


Het komt ons voor dat er ook inzake de waardering van het voordeel van alle aard van een kosteloos ter beschikking gestelde woning sprake is van een discriminatie, die minstens binnen de EER problematisch is. In tegenstelling tot bij de onroerende inkomsten, waarbij er in eenzelfde wetsbepaling een verschillende heffingsgrondslag wordt aangereikt al naargelang waar de woning gelegen is, wordt het onderscheid hier gecreëerd doordat de forfaitaire raming enkel mogelijk is voor Belgische onroerende goederen met een kadastraal inkomen. De buitenlandse woningen vallen terug op de default regel, welke stelt dat de werkelijke waarde van het voordeel (hier: de huurwaarde) de heffingsgrondslag uitmaakt.


In eerste instantie zou men kunnen vermoeden dat deze discriminatie eerder het gevolg is van een onvolledige of incoherente wetgeving. Opmerkelijk is echter dat de Raad van State, bij het verstrekken van haar wetgevend advies in het kader van het nieuwe KB, reeds heeft gewezen op deze problematiek (inclusief verwijzing naar voormelde rechtspraak van het Hof van Justitie). In het bijhorende verslag aan de Koning volgt men het advies van de Raad van State niet. Reden hiervoor is, aldus het verslag, dat dit slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden zou voorkomen: met name enkel wanneer een Belgische werkgever aan een werknemer die inwoner is van België een buitenlands onroerend goed ter beschikking stelt. Men zou de problematiek voor de ongelijke behandeling tussen Belgisch en Europees vastgoed overigens in een afzonderlijke wet oplossen...

Het komt ons voor dat de opgeworpen argumentatie om het advies van de Raad van State naast zich neer te laten leggen niet correct is.


Allereerst lijkt men voorbij te gaan aan het feit dat tal van Belgische bedrijfsleiders van hun Belgische vennootschap een dergelijk voordeel van alle aard krijgen.


Bovendien strekt het toepassingsgebied van deze regelgeving zich verder uit dan dat. Ook het voordeel in natura dat een buitenlandse vennootschap (of een buitenlandse werkgever) aan een Belgisch inwoner verstrekt, is aan de Belgische fiscale wetgeving onderhevig. Zelfs indien het andere land (bijvoorbeeld het land van ligging van de buitenlandse vennootschap) heffingsbevoegd is op basis van een dubbelbelastingverdrag, zal het voordeel van alle aard in België alsnog moeten worden aangegeven. Het wordt dan principieel vrijgesteld, doch zal de Belgische Staat dit mee in rekening brengen bij het bepalen van het progressief tarief.


Ten slotte is er tot op heden nog steeds geen oplossing, voor geen van beide discriminaties.


Bestaan er praktische oplossingen of alternatieven?


Behalve voormeld advies van de Raad van State en de rechtspraak van het Hof van Justitie die naar analogie kan worden toegepast, zijn wij niet op de hoogte van rechtspraak op dit punt. Interne oplossingen uitgevaardigd door de belastingadministratie zijn ons evenmin bekend.


Allereerst kan er worden geopteerd voor de betaling van een marktconforme huurprijs, zo is er naar Belgisch recht geen sprake van een voordeel van alle aard. In de praktijk gebeurt dit frequent, aangezien de fiscale wetgeving van het land van ligging dikwijls ook gevolgen (andere dan een VVAA) koppelt aan het gratis gebruik door de bedrijfsleider. In Frankrijk bijvoorbeeld zal de vennootschap belast worden op de theoretische huurinkomsten die zij ontvangen zou hebben, was er wel sprake geweest van verhuur. Merk echter op dat dit uiteraard geen ‘werkelijke oplossing’ van de in deze bijdrage beschreven problematiek is.


Verder kan er kort worden verwezen naar de rechtspraak van het hof van beroep te Antwerpen. Wordt er een (aantoonbaar) marktconforme vergoeding betaald door de belastingplichtige, dewelke lager kan zijn dan de forfaitaire raming ervan in artikel 18 KB/WIB, dan is er geen belastbaar voordeel van alle aard. Mits de nodige bewijslast, zou dit marktconforme lagere bedrag ook op fiche kunnen worden gezet en gelden als lagere heffingsgrondslag.


In casu liggen de kaarten echter anders: de werkelijke waarde van het voordeel ligt in veel gevallen hoger dan het resultaat van de forfaitaire formule, mocht ze van toepassing zijn geweest op buitenlandse onroerende goederen. Deze rechtspraak biedt hier aldus geen soelaas.


Als oplossing zou men daarentegen o.i. - net zoals de Belgische fiscus op het vlak van onroerende inkomsten - creatief kunnen gebruik maken van de lokale kadastrale waarden of inkomsten. Zo zou men voor een villa aan de Côte d’Azur voormelde formule kunnen hanteren (geïndexeerd KI x 100/60 x 2), maar in plaats van het KI de Franse valeur locative invullen. Verkiest u een stulpje aan de Costa del Sol, kunt u het kadastrale inkomen bepalen door de valor catastral met 2% of 1,1% te vermenigvuldigen en de formule met dit bedrag te vervolledigen. Merk op dat dit wellicht niet zonder zal meer worden aanvaard door de fiscale administratie...


(1) HvJ 11 september 2014 en 12 april 2018.
(2) Bij verhuurde woningen geldt deze formule enkel wanneer de (eind)huurder het onroerend goed niet aanwendt voor professionele doeleinden.
(3) Zo werkte zij in een interne instructie in detail uit welk bedrag als huurwaarde kan dienen voor onroerende goederen gelegen in Frankrijk, Spanje, Nederland en Italië. Hierbij werd er gebruik gemaakt van het aldaar toegekende kadastrale inkomen of de kadastrale waarde.
(4) Antwerpen 28 mei 2019.
(5) De coëfficiënt van 1,1% mag worden toegepast wanneer de valor catastral werd vastgesteld of werd herzien in het huidige, dan wel in de tien voorafgaande belastbare tijdperken.


Bron: Cazimir

Mots clés

Articles recommandés

Nieuw advies: Verslaggeving heropening vereffening vennootschappen

Bijna 15% van de werknemers heeft een bedrijfswagen

Duurzaamheid in het bedrijfsleven: een studiedag om de rapportering te beheersen