Er komen de jongste weken uit alle hoeken beloftes van meer koopkracht, maar over hoe die koopkracht gecreëerd moet worden blijft het opmerkelijk stil. Zonder sterkere economische groei zit extra koopkracht er niet in. Hopelijk kunnen de partijen de komende maanden focussen op hoe we die extra koopkracht gaan verdienen. Onze campagnewatcher Bart Van Craeynest maakt alvast de analyse.
In de eerste fase van deze verkiezingscampagne was er op economisch vlak vooral veel aandacht voor koopkracht. Partijen uit alle hoeken willen de volgende legislatuur de koopkracht fors verhogen, zij het via verschillende wegen. Sommigen willen de lonen en de uitkeringen verhogen, anderen denken eerder aan lagere belastingen op de lonen. Zowat alle partijen gaan daarbij nogal vlot voorbij aan het feit dat de gemiddelde koopkracht in België de voorbije jaren al stevig toegenomen is: +7,4% in deze legislatuur ondanks de corona- en de inflatiecrisis (voor alle duidelijkheid dat is dus bovenop de inflatie). Bovendien hebben ze (voorlopig) maar weinig geloofwaardige ideeën van waar die verdere verhoging van de koopkracht echt moet komen. Extra koopkracht die niet gebouwd is op duurzame economische fundamenten heeft uiteraard weinig zin.
Zonder dit soort maatregelen zijn de vele beloftes voor meer koopkracht weinig meer dan gebakken lucht.
Hogere lonen, hogere uitkeringen of lagere belastingen klinken misschien makkelijk, maar die moeten wel telkens gefinancierd worden. Hogere lonen moeten betaald worden door de bedrijven, hogere uitkeringen of lagere belastingen moeten opgevangen worden binnen het overheidsbudget. Beide hebben uiteraard implicaties: te sterke loonstijgingen ondermijnen de concurrentiepositie van de bedrijven, niet-gefinancierde uitgavenverhogingen of belastingverlagingen leiden tot toenemende begrotingstekorten. Beide werden al pijnlijk geïllustreerd de voorbije jaren. Via de automatische loonindexering stegen de lonen in ons land veel sneller dan in de buurlanden, en dat wreekt zich ondertussen in de concurrentiepositie van onze exportbedrijven. Volgens de jongste ramingen van het Planbureau kijken de Belgische exporteurs in de periode 2021-2029 aan tegen een verlies aan marktaandeel op de internationale markten van bijna 10%. En het begrotingstekort wordt voor dit jaar geraamd op een te hoge 4,6% van het bbp (wat bij ongewijzigd beleid de komende jaren nog verder zal oplopen).
Wat de politici die nu extra koopkracht beloven, lijken te vergeten, is dat die koopkracht eerst gecreëerd moet worden. In theorie is het mogelijk om de beschikbare koopkracht anders te verdelen waardoor sommige bevolkingsgroepen er op vooruit gaan ten koste van anderen. Maar België hoort al bij de meest herverdelende landen van Europa, en er zijn limieten aan hoe ver je die herverdeling kan doordrijven. En sowieso komt er dan in het totaal geen extra koopkracht bij. Extra koopkracht wordt pas mogelijk met extra economische groei. Op langere termijn is er (niet onlogisch natuurlijk) een zeer duidelijk verband tussen beide: de groei van de koopkracht volgt de groei van de economie. Elke politicus die geloofwaardig extra koopkracht wil beloven, moet dus met voorstellen afkomen om ons groeipotentieel te versterken. Wat dat laatste staat onder druk.
Met een groei van 1,5% hield de Belgische economie het voorbije jaar opmerkelijk goed stand. Dat is duidelijk beter dan verwacht en ook duidelijk beter dan de buurlanden. Die positieve groeiverrassing was volledig te danken aan de onverwacht sterke bedrijfsinvesteringen. Ondanks hogere rentes, dalende winstmarges en een onzeker internationaal conjunctuurklimaat investeerden bedrijven volop. Investeringen in duurzaamheid en digitalisering speelden daarbij een belangrijke rol, en allicht gaat het ook op z’n minst gedeeltelijk over investeringsprojecten die al eerder opgestart waren. Hoe dan ook is het weinig waarschijnlijk dat die sterke investeringsdynamiek ook de komende jaren aan hetzelfde tempo volgehouden wordt.
Daarnaast staan een aantal belangrijke groeimotoren van onze economie onder druk: onze uitvoer lag in 2023 13% (in volume) lager dan in 2022, de capaciteitsbezetting in de industrie ligt duidelijk onder het langetermijngemiddelde, in de chemie ligt die zelfs historisch laag, de vraagvooruitzichten in de bouw flirten met eerdere diepe crisisniveaus, … Belangrijke delen van onze economie gaan vandaag door een moeilijke periode, ook al kan het conjuncturele plaatje later dit jaar terug wat gaan opklaren. Maar ook structureel staat ons groeipotentieel onder druk. Volgens de ramingen van het Planbureau glijdt onze potentiële groei de komende jaren af naar 1,2% per jaar. Dat is aan de lage kant, en heeft op termijn ook onvermijdelijke implicaties voor een realistische versterking van de koopkracht.
De noodzakelijke voorwaarde voor extra koopkracht is hoe dan ook een sterkere economische groei. Dat laatste kwam in de eerste campagne-interviews, -debatten en -toespraken amper aan bod. Beloftes voor extra koopkracht zonder sterkere economische groei zijn evenwel fabeltjes. Minder lang werken, hogere belastingen op ondernemen of het wegjagen van multinationals zal daarbij niet helpen. Integendeel, dat soort maatregelen zal onze economische groei verder afremmen en dat betekent onvermijdelijk ook minder potentieel voor verdere koopkrachtverhoging.
De recepten om onze potentiële groei te versterken, zijn trouwens ook al langer gekend (en hebben hun effectiviteit al bewezen in andere landen): een beter werkende arbeidsmarkt, meer inzetten op levenslang leren, fors hogere overheidsinvesteringen, verdere digitalisering, extra inspanningen voor innovatie, beter onderwijs, een meer groei-ondersteunende fiscaliteit, een beter ondernemingsklimaat (met o.m. vlottere vergunningen), …
Over dat soort maatregelen bleef het voorlopig opmerkelijk stil. Maar zonder extra groei zit extra koopkracht er niet in. Zonder dit soort maatregelen zijn de vele beloftes voor meer koopkracht weinig meer dan gebakken lucht.